Overwegingen
1. De rechter heeft de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen. Een voorwaarde is dat er niet getwijfeld kan worden aan het eindoordeel. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant niet tijdig op de aanvraag heeft beslist.
2. Als iemand tegen zo'n buiten-zittinguitspraak verzet instelt, moet de rechtbank beoordelen of zij in de beroepszaak terecht heeft geoordeeld dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. Het gaat er in deze verzetzaak dus om of buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is.
3. Opposant heeft in het verzetschrift het procesverloop van twee (gelijkluidende) Wob-verzoeken toegelicht. Er zijn destijds Wob-verzoeken ingediend bij de NVWA, een agentschap van opposant, en bij het kerndepartement van opposant.In eerdere beroepsprocedures is ten aanzien van beide verzoeken opgekomen tegen het niet op tijd nemen van besluiten. De rechtbank heeft hierop in twee uitspraken van 7 april 2021 beslist. De rechtbank heeft aan opposant en de NVWA opgedragen alsnog op de Wob-verzoeken te beslissen. Kort samengevat betreft de buiten-zittinguitspraak van 16 december 2021 een herhaald beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit op het Wob-verzoek door opposant.[eiseres] heeft ook ten aanzien van NVWA opnieuw beroep ingesteld.De bestuursrechter heeft bij de onderhavige buiten-zittinguitspraak van
16 december 2021 het beroep in de onderhavige zaak gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is verzet ingesteld.
4. Opposant heeft in het verzetschrift erkend dat nog niet is beslist. Opposant stelt echter dat voor haar pas na de uitspraak van 16 december 2021 duidelijk werd dat [eiseres] en de bestuursrechter aannamen dat er twee separate herhaalde procedures liepen met beroepen ten aanzien van het niet tijdig beslissen op de Wob-verzoeken.
5. Opposant heeft toegelicht, dat het aanvankelijk de bedoeling dat het kerndepartement en de NVWA afzonderlijk op de Wob-verzoeken zouden beslissen, maar dat na de uitspraken van 7 april 2021 op de eerste beroepen is besloten dat de NVWA met één besluit op beide Wob-verzoeken zou beslissen. Deze beslissing is genomen nadat was gebleken de gevraagde stukken alleen bij de NVWA en niet bij het kerndepartement berusten. Opposant heeft [eiseres] op 20 mei 2021 bericht dat het Wob-verzoek is doorgezonden en dat de NVWA zal beslissen. Opposant is van oordeel dat beide Wob-verzoeken één en het zelfde Wob-verzoek betreft. [eiseres] had kunnen volstaan met één (tweede) beroep terzake de NVWA. Met de uitspraak op het tweede beroep met betrekking tot het Wob-verzoek dat ziet op de NVWA heeft [eiseres] gekregen wat zij wilde: een hogere dwangsom.Om die reden is het beroep volgens opposant ten onrechte
kennelijkgegrond verklaard.
Is terecht uitspraak gedaan op basis van artikel 8:54 van de Awb
6. Opposant heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestuursrechter ten onrechte kennelijkheid heeft aangenomen. Opposant heeft in het geheel niet gereageerd op het tweede beroep. Uitgangspunt is, als het bestuursorgaan niet reageert op een ingediend beroepschrift, in beginsel moet worden uitgegaan van hetgeen in het beroepschrift wordt aangevoerd. De verzetrechter is van oordeel dat het beroepschrift geen aanleiding gaf om van het hiervoor genoemde uitgangspunt af te wijken. De omstandigheid dat opposant het bericht van de rechtbank, dat beroep is ingesteld en dat een verzoek om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift bevat, heeft doorgezonden naar de NVWA, is in de beroepsfase nimmer kenbaar gemaakt.Het had op de weg van opposant gelegen zorg te dragen voor een tijdige reactie, zonodig door de NVWA. Dat wil zeggen de bestuursrechter te informeren over de doorzending. De NVWA heeft de bestuursrechter evenmin geïnformeerd. Dat betekent dat de bestuursrechter in beginsel met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak mocht doen.
Is sprake van één of twee Wob-verzoeken?
7. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
8. De stelling van opposant in het verzetschrift, dat [eiseres] had kunnen danwel moeten volstaan met één (herhaald) beroepschrift, omdat het feitelijk nog maar om één Wob-verzoek ging, volgt de verzetrechter niet. De omstandigheid dat het opposant naar eigen zeggen pas na de uitspraken van 16 december 2021 duidelijk werd dat sprake was van twee afzonderlijke Wob-verzoeken kan de verzetrechter ook niet volgen. In het verzetschrift heeft opposant gesteld dat in eerste instantie er voor is gekozen om afzonderlijk op de beide Wob-verzoeken te beslissen. Ten tijde van de eerste beroepsprocedures, en ook nog na de uitspraken van 7 april 2021, was derhalve sprake was van twee separate verzoeken. De beroepen tegen het niet op tijd nemen van besluiten op deze verzoeken werden ook in separate procedures werden behandeld. Vervolgens heeft [eiseres] ook twee separate herhaalde beroepschriften ingediend. Opposant heeft ook de stukken met betrekking tot het in eerste instantie aan haar gerichte Wob-verzoek ontvangen, maar deze direct doorgestuurd naar NVWA. Zoals hiervoor reeds overwogen, komt dit voor risico van opposant. De verzetrechter gaat er in vervolg van de uitspraken van 7 april 2021, die onherroepelijk zijn geworden, van uit dat sprake is van twee Wob-verzoeken waarop nog diende te worden beslist. Op elk verzoek is de Wob en de Awb van toepassing.
Er is toepassing gegeven aan artikel 4 van de Wob
9. Indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
10. [eiseres] heeft in het aan opposant gerichte herhaalde (onderhavige) beroep niks vermeld over de mededeling van opposant van 20 mei 2021.
11. De verzetrechter verwijst naar een uitspraak van de (toenmalige) rechtbank Alkmaar van 24 november 2003.Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2005.In haar uitspraak van 24 november 2003 heeft de rechtbank Alkmaar geoordeeld over de juridische status van een brief waarbij een verzoek van de eiser in die zaak, gedaan in het kader van de Wob en gericht aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (verweerder in die zaak) door deze op grond van artikel 4 van de Wob was doorgezonden aan de Erasmus Universiteit. Over de juridische status van deze brief overweegt de rechtbank Alkmaar vervolgens: “
Met deze brief heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat hij niet zal beslissen op zijn verzoek. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een schriftelijke weigering een besluit te nemen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt een dergelijke weigering gelijkgesteld met een besluit, (…).”
12. In de onderhavige situatie is iets soortgelijks aan de orde. In zijn brief van 20 mei 2021 heeft opposant [eiseres] medegedeeld dat het Wob-verzoek is doorgezonden naar de NVWA, omdat het Wob-verzoek geheel betrekking heeft op informatie die berust bij de NVWA. Dit impliceert dat opposant niet op het Wob-verzoek zal beslissen, hetgeen betekent dat sprake is van een schriftelijke weigering van verweerder een besluit te nemen. Dit alles brengt met zich dat de brief van 20 mei 2021 moet worden beschouwd als een besluit in de zin van de Awb.
13. In de uitspraak van 16 december 2021 heeft de bestuursrechter onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling overwogen dat in dit geval niet van [eiseres] kon worden gevergd dat opposant opnieuw in gebreke zou worden gesteld en het beroep gegrond verklaard.Het niet informeren van de bestuursrechter door partijen van het besluit van 20 mei 2021 maakt dat deze beslissing niet zonder meer in stand kan blijven.
14. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De bestuursrechter zal in de beroepsprocedure ook de ontvankelijkheid van het beroep moeten toetsen.
15. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.