ECLI:NL:RBAMS:2023:6194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/735674 / KG ZA 23-542
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw, die de Oekraïense nationaliteit heeft, verzoekt vervangende toestemming voor de verhuizing van haar en hun minderjarige kind naar [plaats 1]. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzet zich tegen deze verhuizing en heeft eerder in een kort geding gevorderd dat de vrouw de woning moet verlaten. De vrouw heeft een huurwoning in [plaats 1] gevonden en heeft de man verzocht om toestemming voor de verhuizing, maar deze is geweigerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij serieuze pogingen heeft ondernomen om een woning in de omgeving van [plaats 3] te vinden, maar dat dit niet is gelukt. De rechter concludeert dat de noodzaak van de verhuizing duidelijk is en dat de verhuizing geen ernstige gevolgen zal hebben voor de zorgregeling tussen de man en het kind. De vrouw krijgt vervangende toestemming om te verhuizen en om het kind in te schrijven op een kinderdagverblijf in [plaats 1]. De man zijn tegenvorderingen worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/735674 / KG ZA 23-542 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 25 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 7 juli 2023,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.M.E. Bowmer te [plaats 2] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.E. van der Bijl te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2023 heeft de vrouw de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De man heeft verweer gevoerd mede aan de hand van een tevoren ingediend schriftelijk verweer en tevens (voorwaardelijke) tegenvorderingen ingesteld. De vrouw heeft de tegenvorderingen bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en de vrouw tevens een pleitnotitie. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren partijen en hun advocaten aanwezig. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) was [naam] aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 4 december 2020 te Amsterdam. De vrouw heeft de Oekraïense nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] en hebben gezamenlijk gezag over hem. [minderjarige] heeft zowel een Nederlands als een Oekraïens paspoort.
2.3.
Partijen hebben samengewoond in de woning van de man aan het [adres] (de woning).
2.4.
Bij beschikking van 18 januari 2023 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben en tevens dat het aan die beschikking aangehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking. De echtscheidingsbeschikking is op 15 mei 2023 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de gemeente Amsterdam.
2.5.
In het ouderschapsplan (artikel 7) hebben partijen afgesproken, voor zover van belang, dat de man 70% en de vrouw 30% van de kosten van de kinderopvang van [minderjarige] draagt. In het convenant (artikel 3) hebben partijen afgesproken, voor zover van belang, dat de vrouw tegen betaling tot en met 15 januari 2023 in de woning mag blijven. Verder staat in artikel 3 dat als de vrouw na 15 januari 2023 nog in de woning verblijft zij € 800,00 per maand zal gaan betalen, dat deze afspraak niet moet worden beschouwd als ‘
a long-term rent agreement’ en dat de vrouw ‘
has an obligation to leave the marital home’.
2.6.
De man heeft zich op 1 februari 2023, tijdens een zakenreis van de vrouw, toegang verschaft tot de woning en heeft die dag de sloten van de woning vervangen. De vrouw had gedurende een week geen toegang tot de woning.
2.7.
In afwijking van het ouderschapsplan is de zorgregeling nu zo dat [minderjarige] van zaterdag18.00 uur tot dinsdag 18.00 uur bij de man is en is van dinsdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur bij de vrouw.
2.8.
Tussen partijen is in april 2023 een kort geding aanhangig geweest bij deze rechtbank. In die procedure vorderde de man, voor zover van belang, te bepalen dat de vrouw de woning moet verlaten en haar te veroordelen het Nederlands paspoort van [minderjarige] aan hem af te geven. De vrouw heeft zich in die procedure op het standpunt gesteld, voor zover van belang, dat partijen in het convenant zijn overeengekomen dat zij de woning vanaf 15 januari 2023 van de man huurt. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 19 april 2023 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat tussen partijen geen huurovereenkomst bestaat en dat de vrouw de woning uiterlijk op 31 augustus 2023 moet verlaten. Over het Nederlands paspoort van [minderjarige] heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de ouder bij wie het kind staat ingeschreven in beginsel het paspoort in beheer heeft, en dat in hetgeen de man heeft aangevoerd - dat [minderjarige] ook een Oekraïens paspoort heeft en beide partijen dan over een paspoort beschikken - geen aanleiding wordt gezien om hiervan af te wijken. Die vordering van de man is daarom afgewezen.
2.9.
De vrouw kan per 1 augustus 2023 een woning in [plaats 1] huren voor onbepaalde tijd met een minimumduur van 12 maanden. De huurprijs van die woning bedraagt € 1.300,00 per maand.
2.10.
Bij e-mail van 24 mei 2023 heeft de vrouw aan de man meegedeeld dat zij per 1 augustus 2023 een huurwoning in [plaats 1] kan betrekken en heeft zij de man verzocht om toestemming voor een verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] . De man heeft hiervoor geen toestemming gegeven, tenzij [minderjarige] op het adres van de man wordt ingeschreven en de zorgregeling wordt gewijzigd.
2.11.
De vrouw heeft een nieuwe vriend, die in [plaats 2] woont. Op 11 juli 2023 bij de overdracht van [minderjarige] is er een incident geweest tussen de nieuwe vriend en de man op de galerij voor de woning. De vriend van de vrouw heeft op 18 juli 2023 aangifte gedaan bij de politie van mishandeling, gepleegd door de man. De man ontkent dat hij de vriend van de vrouw heeft mishandeld.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert, samengevat:
I. primair vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van [minderjarige] per 1 augustus 2023 van [plaats 3] naar [plaats 1] , en subsidiair hiervoor voorlopig vervangende toestemming te verlenen in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure, die binnen een in goede justitie te bepalen termijn aanhangig moet worden gemaakt,
II. vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] per 1 augustus 2023 in te schrijven op een kinderdagverblijf in [plaats 1] ,
III. primair te bepalen dat de man [minderjarige] wekelijks op dinsdag tussen 18.00 en 19.00 uur naar de vrouw zal brengen en dat de vrouw [minderjarige] op zaterdag tussen 18.00 en 19.00 uur naar de man zal brengen, althans de plaats van de overdracht in goede justitie te bepalen, en subsidiair te bepalen dat deze zorgregeling als voorlopige zorgregeling tussen partijen geldt,
IV. de man te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw heeft, samengevat, het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Zij heeft geprobeerd een woning te vinden in (de omgeving) van [plaats 3] . Dat is haar niet gelukt. Haar zoektocht werd bemoeilijkt doordat haar tijdelijke arbeidsovereenkomst afliep. Per 1 juli 2023 heeft de vrouw weer een tijdelijke arbeidsovereenkomst, maar veel woningaanbieders eisen een vast contract. Ook voldeed de vrouw meestal niet aan de minimum inkomenseisen. De woning van de man in [woonplaats] is een tweekamerappartement van 50 m2, terwijl de woning in [plaats 1] een driekamerappartement is van 79 m2. In [plaats 1] krijgt [minderjarige] zijn eigen slaapkamer. De reistijd tussen [plaats 3] [plaats 1] is niet ideaal, maar te overzien en hoeft niet te leiden tot aanpassing van de zorgregeling. De vrouw heeft een spoedeisend belang bij de verhuizing omdat zij de woning uiterlijk 31 augustus 2023 moet verlaten. [minderjarige] gaat naar het kinderdagverblijf op de dagen dat de vrouw werkt. Dat wordt na de verhuizing niet anders. Het kinderdagverblijf is voor de vrouw essentieel om te kunnen werken en inkomsten te vergaren. De kosten van kinderopvang behoren tot de behoefte van [minderjarige] en partijen hebben daarover afspraken gemaakt in het ouderschapsplan.
3.3.
De man heeft, samengevat, het volgende verweer gevoerd. De vrouw is niet-ontvankelijk in haar vorderingen. Haar vorderingen strekken tot een declaratoir en/of constitutief vonnis. Dit kan niet in kort geding. Een vordering tot het verlenen van vervangende toestemming hoort thuis in een bodemprocedure voor een meervoudige kamer, tenzij sprake is van een uitzonderlijk geval. Dat laatste is hier niet het geval. De vrouw heeft niet haar best gedaan om een woning in (de omgeving van) [plaats 3] te vinden. Als je een beetje moeite doet, is het mogelijk een woning te vinden. De vrouw heeft geen spoedeisend belang. Zij heeft een vriend die in [plaats 2] woont en kan in ieder geval tijdelijk bij hem gaan wonen. Bovendien heeft de man aangeboden dat de vrouw na 31 augustus 2023 in zijn woning mag blijven als zij € 1.500,00 per maand gaat betalen. Er is dus geen noodzaak voor de vrouw om te verhuizen. In het geval de vrouw toestemming krijgt om te verhuizen dient dit gevolgen te hebben voor de zorgregeling, de haal- en brengregeling en zal de vrouw de kosten van het kinderdagverblijf in [plaats 1] zelf moeten dragen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De man vordert, samengevat:
I. te bepalen dat de (tijdelijke) hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man is,
II. te bepalen dat [minderjarige] bij de vrouw zal zijn van donderdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur waarbij de vrouw [minderjarige] bij de man komt ophalen en hem weer terugbrengt naar de man, dan wel in goede justitie een zorgregeling te bepalen,
III. te bepalen dat de man het Nederlandse paspoort van [minderjarige] in zijn beheer zal hebben, en aldus de vrouw te veroordelen het Nederlands paspoort van [minderjarige] aan de man af te geven, op straffe van een dwangsom,
IV. de man vervangende toestemming te verlenen, welke toestemming die van de vrouw vervangt, om met [minderjarige] naar Turkije te reizen van 2 oktober 2023 tot en met 15 oktober 2023, en te bepalen dat de vrouw daartoe het Nederlandse paspoort van [minderjarige] uiterlijk op 25 september 2023 aan de man dient af te geven, dan wel uiterlijk op een in goede justitie te bepalen datum, op straffe van een dwangsom,
V. te bepalen dat, in het geval de vorderingen van de vrouw worden toegewezen, de vrouw [minderjarige] op zaterdag om 18.00 uur naar de man dient te brengen en hem op dinsdag om 18.00 uur weer bij de man dient op te halen,
VI. te bepalen dat, indien de vorderingen van de vrouw worden toegewezen, de vrouw alle kosten van de kinderopvang van [minderjarige] voor haar rekening dient te nemen, en zij aan de man een gedegen voorstel dient te doen inzake de (nieuwe) opvang van [minderjarige] waarbij geldt dat [minderjarige] , tot partijen in overeenstemming met elkaar een nieuwe opvang hebben gevonden, naar de kinderopvang in Amsterdam blijft gaan,
VII. de vrouw te veroordelen in de proces- en nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Partijen hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat de vrouw de voorafgaande toestemming van de man nodig heeft om met [minderjarige] te verhuizen. Als partijen het, zoals hier, niet eens worden, kan het geschil op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek worden voorgelegd aan de rechter. Uitgangspunt is dat de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft in beginsel met het kind mag verhuizen om het leven na de scheiding opnieuw in te richten, tenzij de andere ouder in een onredelijke mate zou worden gehinderd om op een aanvaardbaar niveau contact met het kind te onderhouden. Verder wordt bij de beoordeling onder meer betrokken de noodzaak tot verhuizen en de wijze waarop de vertrekkende ex-partner aan de andere ex-partner de zorg voor de kinderen waarborgt. Deze zaken worden in de bodemprocedure bijna altijd meervoudig behandeld. Over een geschil als dit kan in kort geding worden beslist als de zaak voldoende spoedeisend is. Dat is hier het geval, omdat de verhuizing die de man wenst te voorkomen op korte termijn gepland staat. Voorgaande betekent tevens dat de vrouw ontvankelijk is in haar vorderingen.
5.3.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft op zitting meegedeeld dat zij over de verhuizing geen advies kan geven. Zij heeft uiteengezet dat een verhuizing voor de 2-jarige [minderjarige] waarschijnlijk niet uitmaakt. Zolang partijen strijd blijven voeren met elkaar, maakt het niet uit of [minderjarige] in [plaats 3] of [plaats 1] woont. Het is voor [minderjarige] veel belangrijker dat er harmonie komt tussen zijn ouders. Om tot een betere verstandhouding te komen heeft de vertegenwoordiger partijen aangeraden zich te wenden tot Ouderschap Blijft, De Blauwe Beer of een andere hulpinstantie. Partijen moeten zich gaan afvragen op het moment dat zij iets doen of dat in het belang van [minderjarige] is, aldus steeds de vertegenwoordiger van de Raad.
5.4.
Het is een feit van algemene bekendheid dat woonruimte in [plaats 3] , zowel koop als huur in het middensegment, op welk segment de vrouw gelet op haar inkomen is aangewezen, heel moeilijk te vinden is. Aan het huren van een woning in het middensegment worden de nodige eisen gesteld, zoals een goed inkomen en een vaste arbeidsovereenkomst. Bovendien zijn er veel gegadigden voor woningen in het middensegment. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij serieuze pogingen heeft ondernomen om in [plaats 3] een woning te vinden, maar dat het haar simpelweg niet is gelukt.
5.5.
De man is in april 2023 een kort geding gestart waarin hij heeft gevorderd dat de vrouw de woning moest verlaten. Die vordering is toegewezen en aan de vrouw is een termijn gegeven tot 31 augustus 2023. Die termijn verloopt binnenkort. De man beschikt over een titel waarmee hij tot gedwongen ontruiming van de woning kan overgaan. De man heeft de vrouw, nadat zij hem had laten weten dat zij met [minderjarige] naar [plaats 1] wil verhuizen, aangeboden dat zij na 31 augustus 2023 in de woning mag blijven. Dit echter tegen een aanzienlijk hogere vergoeding (€ 1.500,00) dan zij nu (€ 800,00) voor de woning betaalt en wat ook een hoger bedrag is dan de huurprijs (€ 1.300,00) van de woning in [plaats 1] . Het is daarom begrijpelijk dat de vrouw dit voorstel niet heeft geaccepteerd. Verder is het begrijpelijk dat de vrouw de woning hoe dan ook wil verlaten, omdat zij voor het hebben van een woning niet langer afhankelijk wil zijn van de man.
5.6.
Daarnaast is de woning een bron van conflicten tussen partijen. Zo heeft de man een keer zonder toestemming van de vrouw zich toegang tot de woning verschaft en toen de sloten van de woning vervangen. Verder beschikt de man over sleutels waarmee hij in ieder geval tot op de galerij voor de woning kan komen. Op de galerij is het een keer tot een handgemeen gekomen tussen de man en de nieuwe vriend van de vrouw. Aan de situatie waarin de vrouw in de woning van de man woont moet dus ook in het belang van [minderjarige] zo snel mogelijk een einde komen.
5.7.
De uitvoering van de zorgregeling komt door de verhuizing niet in het gedrang. De reistijd bij het halen/brengen zal wat langer worden, maar de afstand [plaats 3] [plaats 1] is niet dusdanig dat dit aan de verhuizing van de vrouw naar [plaats 1] in de weg dient te staan.
5.8.
Nu de noodzaak van de verhuizing duidelijk is en de verhuizing geen erg grote gevolgen zal hebben voor de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] , lijkt er voorshands geen grond voor een verhuisverbod. Echter, omdat zaken waarin wordt verzocht vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing in beginsel worden behandeld door de bodemrechter in een meervoudige kamer, zal aan de vrouw voorlopige toestemming worden verleend met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] , waarbij zal worden bepaald dat de vrouw uiterlijk 15 september 2023 een bodemprocedure aanhangig moet maken.
5.9.
Nu aan de voorwaarde waaronder de voorwaardelijke vorderingen van de man zijn ingesteld, is voldaan, zullen die hieronder ook worden behandeld.
5.10.
Zoals gezegd is de afstand [plaats 3] [plaats 1] te overzien. Deze afstand is niet dusdanig dat de zorgregeling moet worden gewijzigd, zoals de man vordert. Het is in beginsel aan beide ouders om [minderjarige] te halen en te brengen. Niet gebleken is dat de man niet in staat is de extra benzinekosten te dragen. Het voorgaande betekent dat de (voorwaardelijke) tegenvorderingen van de man die strekken tot wijziging van het hoofdverblijf, de zorgregeling en de haal- en brengregeling zullen worden afgewezen en dat de primaire vordering van de vrouw onder 3.1 onder III wordt toegewezen.
5.11.
Omdat de vrouw naar [plaats 1] mag verhuizen, zal aan de vrouw eveneens vervangende toestemming worden verleend [minderjarige] in te schrijven op een kinderdagverblijf in [plaats 1] . In artikel 7 van het ouderschapsplan hebben partijen afgesproken dat de man 70% en de vrouw 30% van de kosten van de kinderopvang van [minderjarige] draagt. Aan deze afspraak is niet de voorwaarde verbonden dat [minderjarige] naar een kinderopvang in [plaats 3] gaat. De man is dan ook gehouden deze afspraak na te komen. De (voorwaardelijke) vordering van de man te bepalen dat de vrouw de kinderopvang in [plaats 1] voor haar rekening dient te nemen, zal dan ook worden afgewezen.
5.12.
Over het Nederlands Paspoort van [minderjarige] is in het vorige kort geding overwogen dat de ouder bij wie het kind staat ingeschreven, in dit geval dus de vrouw, in beginsel het paspoort in beheer heeft, en dat in hetgeen de man heeft aangevoerd - dat [minderjarige] ook een Oekraïens paspoort heeft en beide partijen dan over een paspoort beschikken - geen aanleiding wordt gezien om hiervan af te wijken. Dat oordeel is nog steeds het uitgangspunt. De man heeft in dit kort geding niets nieuws naar voren gebracht, zodat er geen reden is nu anders te oordelen. Dit betekent dat deze vordering van de man zal worden afgewezen.
5.13.
De man wil met [minderjarige] van 2 tot en met 15 oktober 2023 voor een vakantie naar Turkije. De vrouw is door deze vordering van de man te weten gekomen van de vakantieplannen van de man. De man heeft niet via de minnelijke weg om toestemming gevraagd, omdat de vrouw volgens de man altijd weigert toestemming te geven. Deze vordering is prematuur en zal daarom worden afgewezen. De man dient eerst toestemming aan de vrouw te vragen voor een vakantie met [minderjarige] . Bovendien blijkt uit de vordering van de man alleen dat hij naar Turkije gaat. Het is aan de man om meer informatie te geven over de vakantieplannen, zoals de plaats in Turkije en de accommodatie waar hij met [minderjarige] zal verblijven.
5.14.
Gebleken is dat de communicatie tussen partijen (erg) slecht is. De voorzieningenrechter is het met de vertegenwoordiger van de Raad eens dat partijen hulpverlening nodig hebben, bijvoorbeeld via Ouderschap Blijft, De Blauwe Beer of een andere zorgaanbieder. Doel daarbij is dat partijen gaan denken vanuit de vraag hoe zij in het belang van [minderjarige] kunnen handelen.
5.15.
In de praktijk wordt aan ouders die een hulpverleningstraject willen volgen, de voorwaarde gesteld dat geen procedures aanhangig mogen zijn, dan wel dat deze on hold worden gezet. Omdat in dit geval de vervangende toestemming te verhuizen voorlopig is, zal de vrouw een bodemprocedure aanhangig moeten maken. Dit laat onverlet dat hulpverlening aan ouders dringend nodig is en daarom gedurende de aanhangig te maken bodemprocedure moet kunnen plaatsvinden.
5.16.
De slotsom is dat de vorderingen in conventie zullen worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing en dat de tegenvorderingen zullen worden afgewezen. Omdat de vrouw de woning van de man uiterlijk 31 augustus 2023 moet verlaten en zij per 1 augustus 2023 de huurwoning in [plaats 1] kan betrekken, weegt haar belang bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit vonnis zwaarder dan het belang van de man om dit niet te doen.
5.17.
De proceskosten in conventie en in reconventie worden, zoals gebruikelijk in geschillen tussen ex-partners, gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verleent de vrouw vervangende toestemming (in de plaats komend van de toestemming van de man) om per 1 augustus 2023 naar [plaats 1] te verhuizen met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
6.2.
bepaalt dat de vrouw geen rechten kan ontlenen aan de vervangende toestemming zoals verleend in 6.1 als zij niet uiterlijk op 15 september 2023 bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig maakt waarin zij toestemming voor de onder 6.1 genoemde verhuizing vraagt,
6.3.
verleent de vrouw vervangende toestemming (in de plaats komend van de toestemming van de man) om [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , per 1 augustus 2023 in te schrijven op een kinderdagverblijf in [plaats 1] ,
6.4.
bepaalt dat de man [minderjarige] wekelijks op dinsdag tussen 18.00 en 19.00 uur naar de woning van de vrouw in [plaats 1] dient te brengen en dat de vrouw [minderjarige] op zaterdag tussen 18.00 en 19.00 uur naar de woning van de man dient te brengen,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
weigert de gevraagde voorziening,
6.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG