ECLI:NL:RBAMS:2023:6189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/723927 / FA RK 22-6407
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag en vervangende toestemming voor paspoorten in echtscheidingsprocedure met Zuid-Afrikaans huwelijksvermogensrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om het gezag alleen aan haar toe te kennen afgewezen, omdat niet voldoende is aangetoond dat er een onaanvaardbaar risico is voor de kinderen. De man, die in Zuid-Afrika verblijft, heeft aangegeven betrokken te willen blijven bij de kinderen. De rechtbank heeft ook vervangende toestemming verleend voor het aanvragen van nieuwe paspoorten voor de kinderen, omdat het in de praktijk niet mogelijk bleek om deze via de gemeente te verkrijgen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn en dat er telefonische beeldbelcontacten tussen de man en de kinderen zullen plaatsvinden, begeleid door een kindbehartiger. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en een partnerbijdrage afgewezen, omdat de man geen draagkracht heeft. Tot slot is de gemeenschap van goederen tussen partijen verdeeld volgens het Zuid-Afrikaans huwelijksvermogensrecht, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat er een algehele gemeenschap van goederen bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/723927 / FA RK 22-6407 (echtscheiding) (LH/CS)
C/13/729522 / FA RK 23-984 (voorlopige voorzieningen)
Beschikking d.d. 25 juli 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende op een voor de rechtbank bekend geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.E. Vande Voort, gevestigd te Bingelrade,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , feitelijk verblijvende te Zuid-Afrika,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P. Minkes, gevestigd te Amsterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de bodemprocedure (C/13/723927 / FA RK 22-6407) blijkt uit de beschikking van deze rechtbank d.d. 12 april 2023, waarin de rechtbank op verzoek van partijen de echtscheiding op voorhand heeft uitgesproken en de beslissing ten aanzien van de nevenvoorzieningen is aangehouden tot een nader te bepalen datum.
1.2.
De rechtbank heeft in de voorlopige voorzieningenprocedure (C/729522 / FA RK 23-984) kennisgenomen van het verzoek van de vrouw tot wijziging van de voorlopige voorzieningen, ingekomen op 14 februari 2023.
1.3.
De mondelinge behandeling in de bodemprocedure en de voorlopige voorzieningen heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw met haar advocaat, alsmede de man (via beeldbellen) met zijn advocaat.
1.4.
Ook heeft in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure er reeds eerder een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 28 februari 2023 om regie in de zaak te voeren. Gebleken is dat de hulpverlening op dat moment nog niet van de grond was gekomen.
1.5.
Na de mondelinge behandeling zijn nog de volgende stukken ontvangen:
 het F9-formulier d.d. 10 juli 2023 van de zijde van de vrouw;
 het F9-formulier d.d. 11 juli 2023 van de zijde van de man;
 het e-mailbericht d.d. 18 juli 2023 van de zijde van de vrouw.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 12 april 2023.
2.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 4 maart 2001 te Pretoria, Zuid-Afrika. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
2.3.
De (minderjarige) kinderen van partijen zijn:
  • [jongmeerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats 1] , Zuid-Afrika;
  • [jongmeerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats 1] , Zuid-Afrika;
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2007 te [geboorteplaats 1] , Zuid-Afrika;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2011 te [geboorteplaats 2] , Ierland;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 5] 2016 te [geboorteplaats 2] , Ierland;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 6] 2017 te [geboorteplaats 2] , Ierland.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 november 2022 is in het kader van voorlopige voorzieningen (met zaak- en rekestnummer C/723062 / FA RK 22-5894):
  • bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] ;
  • bepaald dat de minderjarige kinderen van partijen met onmiddellijke ingang aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • verzocht de hulpverlenende instantie de eindrapportage over het verloop van het traject aan de rechtbank over te leggen in de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/723927 / FA RK 22-6407;
  • bepaald dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk vier weken later te reageren op deze eindrapportage;
  • de Raad bij een niet positief verlopen traject verzocht te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is en de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren, en, indien dat het geval is, een onderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
2.5.
Het huwelijk van partijen is op 9 mei 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 12 april 2023 in de registers van de burgerlijke stand.

3.De beoordeling van de zaak met zaaknummer C/13/723927 (echtscheiding)

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het gezag over de minderjarigen na echtscheiding alleen aan haar toekomt. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij het in het belang van de minderjarigen acht als zij alleen met het gezag over de minderjarigen wordt belast. De vrouw wil kunnen handelen zonder iedere keer toestemming te moeten vragen aan de man, want gebleken is dat hij niet (direct) zijn toestemming geeft. Zo heeft het enige tijd geduurd voordat de man de formulieren had ondertekend voor de kindbehartiger en is het nog niet gelukt om nieuwe paspoorten aan te vragen. De vrouw is bang dat zij telkens naar de rechtbank zal moeten gaan om vervangende toestemming te verkrijgen indien het gezag over de minderjarigen gezamenlijk blijft.
3.1.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat geen sprake is van het klemcriterium aangezien er nog volop mogelijkheden zijn tot verbetering van de situatie voor de toekomst. De man wil graag betrokken blijven bij de minderjarigen. Hij is ook vanuit Zuid-Afrika gewoon bereikbaar voor de vrouw. De man verleent toestemming wanneer hem dat wordt gevraagd.
3.1.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen
.
3.1.4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw om hem met het gezag te belasten moet worden afgewezen, nu onvoldoende is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen de ouders of dit anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Hoewel de rechtbank ziet dat de relatiebreuk van partijen invloed heeft gehad op de verstandhouding tussen hen, is er nu geen directe aanleiding waarom de vrouw eenhoofdig met het gezag dient te worden belast. De man heeft toegezegd binnen een week na de zitting mee te werken aan het verkrijgen van nieuwe paspoorten zoals ter zitting besproken. Ook lijkt de man, hoewel hij verblijft in Zuid-Afrika, goed bereikbaar te zijn. De man dient zich te realiseren dat hij in het belang van de minderjarigen voor het vervolg ook snel dient te reageren op verzoeken van de vrouw met betrekking tot de minderjarigen. Juist omdat de man in Zuid-Afrika verblijft, acht de rechtbank het van belang dat hij als gezaghebbende ouder betrokken blijft in het leven van de minderjarigen.
3.2.
Vervangende toestemming paspoorten
3.2.1.
Na de mondelinge behandeling is alsnog door de vrouw verzocht vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van nieuwe paspoorten voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.2.
De man heeft als reactie op het verzoek van de vrouw de rechtbank bericht in te stemmen met het verzoek van de vrouw.
3.2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Kennelijk is het in de praktijk niet mogelijk gebleken om via de gemeente de paspoorten te verkrijgen nu de man in Zuid-Afrika verblijft en er gewaarmerkte documenten uit Zuid-Afrika moeten komen. De rechtbank zal dan ook in het belang van de minderjarigen het verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor het aanvragen van nieuwe paspoorter toewijzen.
3.3.
Verblijfplaats
3.3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.
3.3.2.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
3.3.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
3.3.4.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.
3.4.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.4.1.
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen. De man zou graag tweemaal per week met de minderjarigen (beeld)bellen zonder dat de vrouw op de achtergrond aanwezig is. Verder wil de man dat wordt vastgesteld dat de vrouw haar medewerking verleent dat de man de minderjarigen kan zien als hij weer naar Nederland komt (hij weet nog niet wanneer dat is). Zonder intensieve hulp dan wel een uitspraak van de rechter wordt het zeer moeilijk voor hem om contact met de minderjarigen te krijgen en te houden.
3.4.2.
De vrouw acht het in het belang van de minderjarigen dat er contact is met hun vader. Echter, de man komt de gemaakte belafspraken niet na. Hij belt, wanneer het hem uitkomt en dit is niet goed voor de minderjarigen. Daarnaast vraagt de vrouw zich af, indien de man in Zuid-Afrika blijft, hoe de zorgregeling vorm gegeven kan worden.
3.4.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
3.4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat de man en de minderjarigen recht op omgang met elkaar hebben. Gebleken is dat mevrouw [naam] nu als kindbehartiger betrokken is bij het gezin en dat beide partijen vertrouwen hebben in haar om hen te begeleiden. Mevrouw [naam] zal in samenspraak met de minderjarigen en partijen gaan bekijken welk contact, in welke frequentie, in het belang van de minderjarigen is.
3.4.5.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat er op geleide van mevrouw [naam] (in haar rol als kindbehartiger) er telefonische beeldbelcontacten tussen de man en de minderjarigen zullen zijn. Gelet op haar inmenging en de afstand tussen de man (in Zuid-Afrika) en de minderjarigen (in Nederland), zal de rechtbank het meer of anders verzochte afwijzen.
3.5.
Kinderbijdrage
3.5.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 250,- per maand per kind vast te stellen. De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage ten grondslag dat de minderjarigen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man.
3.5.2.
De man voert verweer en stelt dat hij geen draagkracht heeft voor een bijdrage. Door de scheidingsproblemen is het starten van de kaasmakerij niet gelukt. De man is noodgedwongen naar Zuid-Afrika verhuisd en woont nu in bij zijn ouders. De man heeft sinds kort weer werk, maar hij verdient hiermee op basis van 40 uur per week omgerekend € 500,- per maand.
3.5.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
3.5.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil tussen partijen is dat de man thans een inkomen heeft van omgerekend € 500,- per maand. Gelet hierop heeft de man geen draagkracht voor enige bijdrage. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage afwijzen.
3.6.
Partnerbijdrage
3.6.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 500,- per maand vast te stellen.
3.6.2.
De man voert verweer.
3.6.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
3.6.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.6.5.
Zoals hiervoor reeds overwogen (onder het kopje Kinderbijdrage) heeft de man gelet op de hoogte van zijn inkomen geen draagkracht voor enige bijdrage. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partnerbijdrage afwijzen.
3.7.
Verdeling
3.7.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.7.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Conform artikel 104 lid 2 van de Verordening Brussel II-ter gelden verwijzingen naar de ingetrokken Verordening Brussel II-bis als verwijzingen naar de onderhavige van toepassing zijnde verordening, overeenkomstig de concordantietabel in bijlage X
3.7.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
3.7.4.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
3.7.5.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
3.7.6.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
3.7.7.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
3.7.8.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Zuid-Afrika, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
3.7.9.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
Zuid-Afrikaans huwelijksvermogensrecht
3.7.10.
In Zuid-Afrika geldt volgens de Matrimonial Property Act 88 uit 1984 een (algehele) gemeenschap van goederen indien niet is gebleken van afwijkende huwelijkse voorwaarden.
Bij ontbinding van een huwelijk in gemeenschap van goederen dient de gemeenschappelijke boedel, die de som van de activa en passiva van partijen omvat, gelijkelijk over partijen te worden verdeeld.
3.7.11.
Nu is gesteld noch gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat.
Inhoudelijke beoordeling
3.7.12.
Partijen hebben gesteld de gemeenschap reeds is verdeeld behoudens de aandelen van [bedrijf] B.V., zodat enkel nog de verdeling van de aandelen voorligt bij de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling is door zowel de man als door de vrouw naar voren gebracht dat de aandelen aan de ander moeten worden toegedeeld, met als reden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is uit te gaan van een verdeling bij helfte. De rechtbank volgt partijen daarin niet. Uitgangspunt is een verdeling bij helfte en slechts bij zeer uitzonderlinge omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Een ieder van partijen afzonderlijk heeft onvoldoende aangevoerd om van het uitgangspunt af te wijken. Dat een mogelijk faillissement gevolgen zal hebben voor de man danwel voor de vrouw danwel voor partijen gezamenlijk en/of dat alleen de man bestuurder was en de vrouw nergens betrokken bij zou zijn geweest is daarvoor onvoldoende.
3.8.
Ingetrokken verzoek
3.8.1.
Gebleken is dat de vrouw en de minderjarigen de voormalig echtelijke huurwoning inmiddels hebben verlaten en dat de huur is opgezegd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het verzoek van de vrouw met betrekking tot het huurrecht is ingetrokken, zodat de rechtbank daarop niet langer hoeft te beslissen.
3.9.
Proceskosten
3.9.1.
Gelet op de aard van het geschil zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren.
4. De beoordeling van de zaak met zaaknummer C/13/729522 (voorlopige voorzieningen)
4.1.
Verzoek wijziging voorlopige voorzieningen
4.1.1.
De vrouw heeft bij verzoekschrift (ingekomen op 14 februari 2023) verzocht de op 3 november vastgestelde voorlopige voorzieningen te wijzigen. Zij heeft verzocht:
te bepalen dat de man een in goede justitie te bepalen voorlopige zorgregeling heeft met de kinderen van partijen [minderjarige 4] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
te bepalen dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek zal starten;
te bepalen dat de man de financiële stukken in het geding brengt, onder andere de schulden en financiën met betrekking tot het bedrijf “ [bedrijf] B.V.”;
voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
4.1.2.
De rechtbank zal het verzoek sub A (vaststelling van een voorlopige zorgregeling) afwijzen wegens gebrek aan belang nu er in de bodemprocedure is beslist op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.
4.1.3.
Ook de overige verzoeken van de vrouw worden afgewezen nu deze verzoeken buiten het bereik vallen van de in artikel 822 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen limitatieve opsomming van voorlopige voorzieningen die de rechter kan treffen.
4.1.4.
Gelet op de aard van het geschil zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/723927 / FA RK 22-6407:
5.1.
verleent aan de vrouw vervangende toestemming als bedoeld in het tweede lid van artikel 34 van de Paspoortwet, die de toestemming van de man vervangt, ten behoeve van het aanvragen van een paspoort voor de navolgende minderjarige kinderen van partijen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2007 te [geboorteplaats 1] , Zuid-Afrika;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2011 te [geboorteplaats 2] , Ierland;
5.2.
bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
5.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als zal zijn als hiervoor overwogen in overweging 3.4.5.;
5.4.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
5.4.1.
deelt toe aan de vrouw:
- de helft van de aandelen van [bedrijf] B.V.
5.4.2.
deelt toe aan de man:
- de helft van de aandelen van [bedrijf] B.V.
5.5.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
5.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/729522 / FA RK 23-984:
5.8.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.K. Soeters op 25 juli 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.