ECLI:NL:RBAMS:2023:6186

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/726324 / FA RK 22-7605
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na ontbinding geregistreerd partnerschap met gelijke verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2023 een beschikking gegeven over de wijziging van kinderalimentatie in het kader van een ontbonden geregistreerd partnerschap. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.H. Bialkowski, verzocht de rechtbank om de kinderalimentatie voor hun minderjarige dochter te verhogen naar € 479,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2022. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om veroordeling in de werkelijke proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen een gelijke verdiencapaciteit hebben en dat van hen kan worden gevergd deze capaciteit te benutten. De rechtbank heeft de feiten in overweging genomen, waaronder de ontbinding van het geregistreerd partnerschap op 19 oktober 2017 en de eerdere beschikking van 12 januari 2022, waarin de bijdrage van de vrouw op nihil was gesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, onder andere door de verkoop van een gezamenlijk pand, wat invloed heeft gehad op de financiële situatie van beide partijen.

De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 714,- per maand, en heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de vrouw € 357,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met ingang van 2 december 2022. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/726324 / FA RK 22-7605 (LB/CS)
Beschikking van 1 augustus 2023 betreffende wijziging van alimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. D.H. Bialkowski,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoek van de man, ingekomen op 2 december 2022;
  • het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingekomen op 10 februari 2023;
  • het verweerschrift van de man;
  • een brief van de vrouw d.d. 24 februari 2023;
  • een brief met bijlagen van de vrouw d.d. 30 juni 2023;
  • een brief van de vrouw d.d. 7 juli 2023.
1.2.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft met de rechter gesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan op 14 april 2008. Het geregistreerd partnerschap is ontbonden op 19 oktober 2017 door inschrijving van de beschikking van deze rechtbank van 21 januari 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het geregistreerd partnerschap zijn geboren:
  • [jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2004;
  • [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2006.
2.3.
[jongmeerderjarige] is inmiddels meerderjarig en verblijft voor de helft van de tijd bij de vrouw en voor de helft van de tijd bij de man.
2.4.
De man oefent het gezag alleen uit over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de man.
2.5.
Bij beschikking van 12 januari 2022 van deze rechtbank is de bijdrage van de vrouw ten behoeve van [minderjarige] op nihil gesteld.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De man verzoekt de kinderalimentatie te bepalen op € 479,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 1 juli 2022, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man. Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw de man in de werkelijke proceskosten te veroordelen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de bij voormelde beschikking vastgestelde bijdrage door een wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . Dat is hier het geval, want het gezamenlijk pand aan de [adres] is verkocht. Hierdoor zijn de werkzaamheden van de vrouw in de daarin geëxploiteerde B&B ten einde gekomen. Daarnaast hebben beide partijen de aanzienlijke overwaarde uit de verkoop van het pand ontvangen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft zich een relevante wijziging van omstandigheden voorgedaan, zoals dat uit het navolgende zal blijken.
De behoefte van [minderjarige]
4.3.1.
De man heeft gesteld dat – naar de rechtbank begrijpt – de behoefte van [minderjarige] in 2016 € 627,50 per maand bedroeg, zodat geïndexeerd naar 2023 haar behoefte afgerond € 738,- per maand is.
4.3.2.
Nu de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen voornoemde berekening van de behoefte van [minderjarige] , gaat de rechtbank hierna bij de berekening van de kinderbijdrage voor [minderjarige] uit van deze behoefte met dien verstande dat gelet op de na te noemen ingangsdatum uit wordt gegaan van de geïndexeerde behoefte in 2022, te weten € 714,- per maand.
Draagkracht ouders
4.3.3.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [2] .
4.3.4.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI x 0,3 + € 1.175,-)].
4.3.5.
In geschil tussen partijen is de hoogte van het NBI van partijen. Partijen stellen over en weer dat uit dient te worden van verdiencapaciteit aan de zijde van de ander en over en weer wordt betwist dat van verdiencapaciteit uit kan worden gegaan. De vrouw stelt dat zij door het eindigen van de B&B en het opstarten van nieuwe ondernemingen haar verdiencapaciteit nog niet volledig kan verzilveren; zij kan door het opstarten nog niet alle gewerkte uren in rekening brengen. Door de man wordt gesteld dat hij niet meer kan werken dan 22 uur per week in verband met de zorg voor de kinderen en dat er in dat kader weinig geschikte diensten zijn voor hem. Ieder van partijen stelt dat zij nu interen op hun vermogen.
4.3.6.
De rechtbank is van oordeel dat van beide partijen verwacht kan worden dat zij – gelet op hun onderhoudsverplichting voor [minderjarige] – hun verdiencapaciteit dienen te benutten, althans dat ieder van partijen een gelijk aantal uren kan werken en wel genoeg om samen in de behoefte van [minderjarige] te kunnen voorzien. De aangevoerde redenen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat dit niet van hen gevergd kan worden. Gebleken is dat de vrouw werkt, zodat van haar verwacht kan worden dat zij haar werkzaamheden zo inricht dat zij daar ook inkomsten mee genereert (eventueel in loondienst). Gelet op de leeftijd van de kinderen zou ook de man in staat moeten zijn om meer te werken dan de huidige 22 uur per week. Een keuze om de verdiencapaciteit niet verder te benutten, staat een ieder van partijen uiteraard vrij, echter dit ontslaat hen niet van de verplichting om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Verder verkeren partijen in de gelukkige omstandigheid dat zij beiden over een aanzienlijk vermogen beschikken (tussen de € 300.000,- en € 400.000,- per persoon) door de verkoop van het pand aan de Anjeliersstraat, zodat van partijen verwacht wordt dat zij in dat geval interen op hun vermogen.
4.3.7.
De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van een gelijke verdiencapaciteit bij een ieder van partijen. De rechtbank betrekt hierbij dat tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat beide partijen nagenoeg hetzelfde uurtarief hanteren, zodat bij een gelijk aantal uren hun inkomsten gelijk zijn. Gelet op het voorgaande heeft een ieder van partijen een gelijk aandeel in de behoefte van [minderjarige] , te weten € 357,- per maand.
4.3.8.
Er is op dit moment geen aanleiding een zorgkorting toe te passen, zodat de rechtbank een bijdrage vast zal stellen van € 357,- per maand.
Ingangsdatum
4.3.9.
De rechtbank zal de wijziging van de bijdrage laten ingaan op 2 december 2022, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de vrouw vanaf dat moment rekening kon houden met wijziging van de bijdrage.
Proceskosten
4.3.10.
Gelet op de aard van het geschil zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 12 januari 2022 in zoverre:
5.1.1.
bepaalt dat de vrouw € 357,- per maand dient te betalen aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van 2 december 2022, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.K. Soeters, griffier, op 1 augustus 2023 [3]

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
3.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).