ECLI:NL:RBAMS:2023:6184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
13/728182-18 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing en poging tot afdreiging met dreiging van geweld en onthulling van belastende informatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing en poging tot afdreiging. De verdachte heeft geprobeerd twee verschillende aangevers af te persen door hen te bedreigen met geweld en het onthullen van belastende informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2018 tot en met 30 oktober 2018 dreigende berichten heeft verstuurd naar de eerste aangever, waarin zij dreigde zijn adresgegevens door te spelen aan een derde partij in een liquidatieproces. Daarnaast heeft zij de tweede aangever bedreigd met het openbaar maken van een familiegeheim en andere belastende informatie, tenzij er een aanzienlijk geldbedrag zou worden betaald. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop en de persoon van de verdachte, die niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers en de samenleving, en dat een stevige straf noodzakelijk is om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/728182-18 (promis)
Datum uitspraak: 29 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.L. Smit, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. R.A. Bruinsma, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: poging tot afpersing/afdreiging van [slachtoffer 1] in de periode van 1 september 2018 tot en met 30 oktober 2018 in Amsterdam en/of Rotterdam en/of Spanje;
Feit 2 primair: afdreiging van [slachtoffer 2] in de periode van 25 april 2018 tot en met 8 juli 2018 in Maarsen en/of Rotterdam;
Feit 2 subsidiair: poging tot afdreiging van [slachtoffer 2] in de periode van 25 april 2018 tot en met 8 juli 2018 in Maarsen en/of Rotterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 2 primair moet worden vrijgesproken, omdat uit het dossier niet blijkt dat er daadwerkelijk geld naar verdachte is overgemaakt. Feit 1 en feit 2 subsidiair kunnen volgens de officier van justitie wel worden bewezen. Zij heeft daartoe de volgens haar relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte onder feit 1 moet worden vrijgesproken van poging tot afpersing, omdat geen sprake is van geweld of dreiging met geweld. Verdachte moet ook worden vrijgesproken van feit 2 primair, omdat het delict niet is voltooid. Ten aanzien van feit 2 subsidiair dient partiële vrijspraak te volgen voor de tenlastegelegde geldbedragen van zes en dertien miljoen euro, omdat het dossier daartoe onvoldoende bewijs bevat. Voor het overige kan feit 2 subsidiair wel worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zij de tenlastegelegde berichten heeft verstuurd, is bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 september 2018 tot en met 30 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing van [slachtoffer 1] .
Uit de aard van de berichten - te weten dat verdachte de adresgegevens van aangever en diens familieleden aan [naam 1] zou doorspelen, dat de familie [naam 1] achter zijn familie zou aankomen als gevolg waarvan aangever zijn familieleden zou moeten verplaatsen - en de omstandigheden waaronder die berichten zijn gestuurd (om aangever ertoe te bewegen de onkosten die verdachte zegt te hebben gemaakt, te laten vergoeden) volgt naar het oordeel van de rechtbank (vol) opzet van verdachte op de bevoordeling en het dwingen door bedreiging met geweld.
Feit 2
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de onder 2 primair ten laste gelegde afdreiging niet kan worden bewezen, nu niet is gebleken dat er een geldbedrag is overgemaakt. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien feit 2 subsidiair overweegt de rechtbank als volgt. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat er dreigende berichten naar hem zijn verstuurd vanaf verschillende telefoonnummers. Uit deze berichten blijkt dat de zender een geldbedrag van zes dan wel dertien miljoen euro wil ontvangen, anders worden er familiegeheimen of belastende informatie geopenbaard. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend het bericht dat [slachtoffer 2] op 25 april 2018 heeft ontvangen van telefoonnummer + [nummer] te hebben verstuurd. Zij heeft ook bekend dat zij met dit telefoonnummer screenshots van de mails met afzender [naam afzender] naar de advocaat van [slachtoffer 2] heeft doorgestuurd. Deze berichten betreffen de beschuldiging dat [slachtoffer 2] de detentieregels zou hebben overtreden door naar Londen af te reizen. Dat [slachtoffer 2] medeplichtig zou zijn aan de liquidatie van [naam 2] staat – onder meer – in een bericht dat is verstuurd door telefoonnummer + [nummer] . Dit telefoonnummer heeft in een toestel gezeten met imeinummer [nummer] waaraan nog vier telefoonnummers kunnen worden gekoppeld waarmee contact is gezocht met aangever. De meest aangestraalde mast van dit imeinummer ligt in Rotterdam op zeshonderd meter loopafstand van het verblijfadres van verdachte. Verdachte heeft hier geen verklaring voor. Het bericht waarin wordt gedreigd een familiegeheim te openbaren is verstuurd door telefoonnummer + [nummer] . Dit nummer wordt gekoppeld aan een toestel met imeinummer [nummer] . Aan dit nummer kan nog een telefoonnummer worden gekoppeld dat contact heeft opgenomen met aangever. Het telefoonnummer is bovendien gekoppeld aan het gmailaccount op naam van [naam afzender] . Foto’s van berichten van [naam afzender] worden aangetroffen op de telefoon van verdachte die tijdens de doorzoeking van haar woning in beslag is genomen. Verdachte heeft hier evenmin een verklaring voor. De rechtbank is van oordeel dat de berichten naar verdachte kunnen worden herleid. Uit foto’s en bescheiden tijdens de doorzoeking aangetroffen in de woning van verdachte kan bovendien worden opgemaakt dat zij een bijzondere belangstelling heeft voor onder meer aangevers. Dit draagt bij aan de overtuiging dat het verdachte is geweest die achter de verstuurde berichten zit. Verdachte heeft bekend een deel van de berichten te hebben verstuurd en verklaard dat zij hiermee een gesprek met [slachtoffer 2] wilde uitlokken omdat zij zich door hem slecht behandeld voelde. Hierin gaat de rechtbank niet mee omdat dit niet de strekking van de berichten is. In de berichten wordt onmiskenbaar gedreigd om belastende informatie te onthullen, tenzij er een aanzienlijk geldbedrag wordt betaald. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat feit 2 subsidiair kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 september 2018 tot en met 30 oktober 2018 te Amsterdam, Rotterdam en Spanje ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] , te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 360.000 euro, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat
verdachte meerdere tekstberichten heeft gezonden aan die [slachtoffer 1] ,
- op 28 oktober 2018 met de inhoud: "Wat zeggen ze, 3x is scheepsrecht. Ik ben respectvol naar jou toegeweest, ik heb jou afgeschermd, de 6000kilo die is onderschept dat was ook een stuk van jou. Ik heb jou de helpende hand geboden,. Wat heb jij gedaan! FOUT Niemand behandeld mij zo,. Ik had je [naam 1] gegund, Jij kon zijn lot bepalen omdat hij jou heeft pijn gedaan, je drugs heeft geript. We gaan de rollen omdraaien,. Nu ga ik de familie van [naam 1] alle adressen geven die in [plaats] en 3 [plaats] . Je kan iedereen verplaatsen verhuizen, ik traceer het toch" en
- op 28 oktober 2018 met de inhoud: "Vandaag middag klok slag 17:00 uur bij wijnbar 1 nul 8 Rdam wil ik de onkosten die jij mij hebt laten maken 360dznd, .. Ik ben helemaal klaar met jou. Een geintje of rare sprong dan word vrij gegeven wat er vrijgegeven moet worden. Speel je met mij dan kan je de bal 100X zo hard terug krijgen." en
- op 28 oktober 2018 met de inhoud: "Wat ga je tegen je vrouw en dochters en kleinkinderen zeggen, ik zit zwaar in de drugshandel we moeten allemaal verhuizen,. Je had mij voor je moeten hebben maat het is jouw keuze,. Als je denkt dat ik het niet doe, daag mij vooral uit. Het ergste is voor je vrouw en kleinkinderen." en
- op 28 oktober 2018 met de inhoud: "Ik vertel de familie dat jij nu weet waar [naam 1] zit, geef hun ook het adres van [naam 1] .. Dat je mij had gevraagd om hem te traceren om [naam 1] te vernietigen. Dat je je woord niet bent nagekomen en dat zij nu jou adressen krijgen. Dat is toch de waarheid!!? Ik vertel de familie dat jij nu weet waar [naam 1] zit, geef hun ook het adres van [naam 1] . Dat je mij had gevraagd om hem te traceren om [naam 1] te vernietigen. Dat je je woord niet bent nagekomen en dat zij nu jou adressen krijgen. Dat is toch de waarheid!!? Ik ben voor jou niet meer bereikbaar, ik gooi deze nummers weg. Je hebt 1 kans of je regelt vandaag 17:00uur de onkosten of ik doe wat ik moet doen na jouw onrechtvaardigheid.. Laat ik je nog een tip meegeven de golfbaan doe je afspr elders." en
- op 29 oktober 2018 met de inhoud: "Wat een toeval he! Elke keer dat ik in Spanje ben geweest gebeurt er wat. [slachtoffer 1] weet je dat als iemand de politie of Interpol of dea tipt over jou als investeerder van de 6000 en een link kan gelegd worden tussen jou een [naam 3] .. Nee nee [naam 4] die moet op de hoogte gebracht worden. Dan zit jij de rest van je leven achter slot en grendel .. En dan familie [naam 1] achter jou familie,. Kan het erger! Jazeker." en
- op 29 oktober 2018 met de inhoud: "Haal die vieze gedachten naar mij toe uitje kop, We hebben nog wat af te handelen be a gentelmen, en dan kan je alsnog gebruik van mij maken. Morgen in rdam zelfde plek om 14:00,. Mijn intenties zijn goed hou dat zou en je wint zo niet. Denk aan [naam 4] en levenslang. Ik kan alles,. Ik zal niet alleen zijn. Zet morgen iedere hoek af. Hij komt geeft gaat. Morgen een misstap dan zijn we klaar."
terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair:
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 april 2018 tot en met 8 juli 2018 te Maarssen en/of Rotterdam, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaadschrift en/of openbaring van een geheim, een persoon, te weten [slachtoffer 2] , te dwingen tot de afgifte van 6 en/of 13 miljoen euro, geheel toebehorende aan die [slachtoffer 2] , althans aan één of meer anderen dan aan haar, verdachte, met dat oogmerk in voornoemde periode meermalen, althans éénmaal telkens tekstberichten via de telefoon heeft verzonden naar die [slachtoffer 2] en diens advocaat, met de mededeling – zakelijk weergeven - dat zij, verdachte, 6 en/of 13 miljoen euro, wilde ontvangen in ruil voor het niet openbaar maken van een familiegeheim en belastende informatie, betreffende:
- het overtreden van detentieregels en
- de medeplichtigheid aan de liquidatie op de heer [naam 2] en
- het familiegeheim, te weten dat de zoon van [slachtoffer 2] een biologisch kind is
van zijn zus en zijn vader,
terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De rechtbank leest de tenlastelegging van feit 1 verbeterd, in die zin dat de zinsnede “
terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid” wordt toegevoegd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een taakstraf van 160 uren op te leggen met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop, de persoon van verdachte en de omstandigheid dat zij een
first offenderis. Volgens de raadsman moet de eis van de officier van justitie dan ook worden gematigd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing en poging tot afdreiging van twee verschillende personen. Zij heeft gepoogd aangevers te bewegen tot betaling van grote geldbedragen, waarbij zij hen heeft bedreigd met geweld dan wel met het onthullen van belastende informatie en een familiegeheim. Dit soort feiten veroorzaken gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij aangevers en in de samenleving in het algemeen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 augustus 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 11 april 2019, opgemaakt door I. van Tilburg, reclasseringswerker. De reclassering ziet geen mogelijkheden om interventies in te zetten en adviseert geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage omtrent verdachte van 25 februari 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. I Snijders. Bij betrokkene is sprake van een post-traumatische stress stoornis (PTSS) die is ontstaat ná de ten laste gelegde feiten. Op basis van onderhavig onderzoek kan – vanwege het ontbreken van collaterale informatie – niet worden vastgesteld dan wel uitgesloten dat ook sprake is van een andere stoornis (zoals een waanstoornis) en een gebrekkige ontwikkeling (zoals borderline persoonlijk-heidsproblematiek), maar zijn er wel aanwijzingen dat hier sprake van is. Daarom wordt dit genoemd als een uitgestelde diagnose.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten. Voor een voltooide afpersing is het uitgangspunt een taakstraf van 60 uren. Voor afdreiging zijn er geen oriëntatiepunten opgesteld.
Verdachte heeft op de zitting spijt betuigd en verklaard dat zij de berichten, die zij heeft bekend te hebben gestuurd, niet had moeten sturen. De rechtbank heeft echter de indruk dat verdachte niet het achterste van haar tong heeft laten zien. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte in juni 2018 werd aangehouden en dat ze in oktober 2018 opnieuw de fout in is gegaan. Verdachte heeft lange tijd in een schorsing gelopen. De rechtbank heeft de indruk dat dit en de naderende terechtzitting - nadat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis was opgeheven - recidivebeperkend heeft gewerkt. De rechtbank acht een stevige stok achter de deur aangewezen en ziet dan ook aanleiding om aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke taakstraf, tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Aan die voorwaardelijke gevangenisstraf wordt een langere proeftijd verbonden, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte is eind oktober 2018 (voor de tweede keer) aangehouden en in verzekering gesteld en vervolgens door de rechter-commissaris geschorst. Ruim drie jaar later, op 18 november 2021, is de zaak op zitting aangebracht en verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van drie getuigen. De rechter-commissaris heeft op 12 juli 2022 geconstateerd dat het onaannemelijk is dat twee getuigen binnen aanvaardbare termijn zullen verschijnen voor verhoor. De zaak is op de zitting van 15 september 2023, ruim een jaar later, inhoudelijk behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden met een jaar in de periode voordat de zaak voor het eerst op zitting werd aangebracht. Deze overschrijding dient matiging van de hierna te vermelden op te leggen taakstraf tot gevolg moet hebben.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren passend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Poging tot afpersing;
Feit 2 subsidiair:
Poging tot afdreiging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2(
twee) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. R. van de Water en R. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Eisses, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2023.