ECLI:NL:RBAMS:2023:6157

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/738069 / HA ZA 23-740
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot verwijzing naar de kantonrechter in een huurovereenkomst

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft eiser [eiser] een incidentele vordering ingediend met betrekking tot een huurovereenkomst met de besloten vennootschap Le Bistro Diemen B.V. De eiser vordert primair dat de rechtbank verklaart dat er geen huurovereenkomst bestaat en dat Le Bistro veroordeeld wordt om de bedrijfsruimte te ontruimen. Subsidiair vordert eiser dat, indien er wel een huurovereenkomst bestaat, deze per 1 januari 2024 eindigt en dat Le Bistro de bedrijfsruimte ontruimt.

Le Bistro heeft in het incident verzocht om verwijzing naar de kamer voor kantonzaken, stellende dat de vordering onder artikel 93 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van eiser betrekking heeft op een huurovereenkomst, wat betekent dat de kantonrechter bevoegd is om deze zaak te behandelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiser een onderwerp betreft dat door de kantonrechter moet worden behandeld, aangezien het conflict draait om de vraag of er al dan niet een huurovereenkomst bestaat.

De rechtbank heeft de vordering van Le Bistro toegewezen en verklaarde zich onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 598,00. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken op 6 oktober 2023, waarbij partijen niet verplicht zijn om te verschijnen. Tevens is hen meegedeeld dat zij in de verdere procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/738069 / HA ZA 23-740
Vonnis in incident van 27 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. E.T. van Dalen te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LE BISTRO DIEMEN B.V.,
gevestigd te Diemen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D.A. Boor te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Le Bistro genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de incidentele conclusie tot verwijzing naar de kantonrechter,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser] primair dat de rechtbank voor recht verklaart dat er geen huurovereenkomst bestaat tussen partijen en dat Le Bistro veroordeeld wordt om de bedrijfsruimte ( [adres] ) te ontruimen. Subsidiair vordert [eiser] dat indien er wel een huurovereenkomst (voor onbepaalde tijd) bestaat, deze per 1 januari 2024 eindigt en dat Le Bistro wordt veroordeeld de bedrijfsruimte te ontruimen.
2.2.
Le Bistro vordert in het incident dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken omdat hier sprake zou zijn van een aardvordering in de zin van artikel 93 sub c Rv. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
Voorop wordt gesteld dat op grond van het bepaalde in artikel 93 aanhef en sub c Rv zaken betreffende (onder andere) een huurovereenkomst worden behandeld en beslist door de kantonrechter, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. De term ‘betreffende’ duidt aan dat de vordering betrekking moet hebben op een (in dit geval) huurovereenkomst. Dat is dus ruimer dan dat de vordering haar grondslag heeft in een huurovereenkomst.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft de vordering van [eiser] een onderwerp dat op grond van artikel 93 sub c Rv door de kantonrechter wordt behandeld. [eiser] betoogt dat er juist géén huurovereenkomst bestaat tussen partijen en dat gedaagde zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verblijft. Het conflict tussen partijen gaat dus over de vraag of er wel of geen huurovereenkomst is, en daarmee heeft de vordering van [eiser] betrekking op een huurovereenkomst. Om de vorderingen van [eiser] te beoordelen zal het huurrecht moeten worden toegepast. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
2.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze worden tot heden begroot op € 598,00. De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering toe en verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van Le Bistro tot op heden begroot op € 598,00,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Amsterdam, op 6 oktober 2023, 10 uur,
3.6.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.7.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.8.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, rechter, bijgestaan door mr. L. Schwalb, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.