ECLI:NL:RBAMS:2023:6146

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
13/108443-23 (A) en 13/283359-22 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging doodslag en voorhanden hebben van een nepvuurwapen

Op 4 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 25-jarige man veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor poging doodslag en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De man had op 23 april 2023 in Amsterdam een 62-jarige man geslagen en geschopt terwijl deze weerloos op de grond lag. Het slachtoffer liep hierdoor ernstig letsel op, waaronder een hersenschudding en meerdere botbreuken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de geweldpleging. Daarnaast werd de man schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een nepvuurwapen op 17 oktober 2022. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door psychische stoornissen, maar dat dit niet afdeed aan de ernst van de feiten. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.108443.23
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/108443-23 (A) en 13/283359-22 (B)
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in het [naam JC] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 20 september 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A (13/108443-23) en zaak B (13/283359-22) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A.C. ter Steeg naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de raadsvrouw mr. N.D. ’t Zand namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Zaak A
Primair: poging doodslag op [benadeelde partij 1] op 23 april 2023;
Subsidiair: poging zware mishandeling van [benadeelde partij 1] op 23 april 2023;
Zaak B
het voorhanden hebben of dragen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op 17 oktober 2022 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de in zaak A primair ten laste gelegde poging doodslag heeft begaan.
Ten aanzien van zaak B vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor beide zaken geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmotivering poging doodslag (zaak A, primair)
De rechtbank vindt, met de officier van justitie, de primair ten laste gelegde poging doodslag bewezen. Over het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van het dossier in combinatie met de bekennende verklaring van verdachte ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 april 2023 aangever heeft geslagen tegen zijn hoofd/gezicht, waardoor aangever op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte meerdere malen met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd/gezicht van aangever geschopt terwijl die op de grond lag. Ook heeft verdachte tegen het lichaam van aangever geschopt. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft aangever veel en ernstig letsel opgelopen, waaronder een hersenschudding en een botbreuk in zijn arm, in zijn been en in zijn neus.
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet had op de dood van aangever. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van aangever, in die zin dat het zijn bedoeling was hem te doden. Wel is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met geschoeide voet, met kracht, meerdere malen tegen het hoofd van aangever te schoppen terwijl aangever op de grond lag, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever dodelijk zou verwonden. Het hoofd is bij uitstek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam. Naar algemene ervaringsregels kan het meermalen met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat schedel- en hersenletsel een dodelijke afloop kunnen hebben. De rechtbank vindt in het bijzonder van belang dat getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte wel tien keer tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat hij tegen het hoofd van aangever is blijven schoppen. Getuige [getuige] heeft bovendien verklaard dat verdachte met veel kracht heeft geschopt. Dat verdachte met veel kracht heeft geschopt blijkt eveneens uit het letsel van aangever met blijvende gevolgen. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte is blijven schoppen, terwijl aangever weerloos op de grond lag en zich niet kon verdedigen. Bovendien heeft getuige [getuige] verklaard dat verdachte niet uit zichzelf is gestopt met schoppen, maar door tussenkomst van getuige [getuige] . De rechtbank weegt verder mee dat aangever een kwetsbare 62-jarige man is in tegenstelling tot verdachte, een jonge 25-jarige man.
Het op deze manier handelen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens ofwel bewust heeft aanvaard. Er zijn geen aanwijzingen voor het tegendeel.
3.3.2.
Bewijsmotivering voorhanden hebben nepvuurwapen (zaak B)
Verdachte heeft het bezit van het nepvuurwapen bekend. Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in
bijlage IIvindt de rechtbank bewezen dat verdachte een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
Zaak A
op 23 april 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven met kracht
- [benadeelde partij 1] één keer heeft geslagen tegen het hoofd en,
- terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag, die [benadeelde partij 1] meermaals heeft geschopt tegen het hoofd/gezicht en tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
op 17 oktober 2022 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De deskundige E.C. Wendt, gezondheidszorgpsycholoog, heeft verdachte onderzocht. Naar aanleiding daarvan heeft de deskundige op 13 juli 2023 een Pro Justitia-rapport uitgebracht.
De deskundige concludeert het volgende. Verdachte heeft een reactieve hechtingsstoornis en een scheefgroei in de persoonlijkheid. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een periodiek explosieve stoornis, van een matig tot ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en van een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde in zaak A.
Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde in zaak A onder invloed van alcohol en cannabis. Verdachte kan echter niet verantwoordelijk worden gehouden voor het ontwikkelen van de stoornis in het alcoholgebruik. Er is een sterke en duidelijke samenhang met de reactieve hechtingsstoornis, waarbij het gebruik van alcohol en cannabis voor verdachte een regulerende werking heeft. Het pathologisch disfunctioneren van verdachte is de basis voor zijn alcoholgebruik. Verdachte is hierdoor beperkt in staat om lessen te trekken uit eerdere negatieve ervaringen met excessief alcoholgebruik, om het alcoholgebruik zelf te temperen dan wel zelfstandig adequate hulp te organiseren. Daarnaast is het voor verdachte onder andere vanwege zijn hechtingsstoornis extra moeilijk om hulp te aanvaarden.
Gelet op het bovenstaande is verdachte voorafgaand aan en tijdens het ten laste gelegde in zaak A in zijn gedragskeuzen beperkt geweest. De deskundige adviseert om het in zaak A ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De officier van justitie vindt op basis van het rapport dat het in zaak A primair ten laste gelegde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. De raadsvrouw sluit zich hierbij aan.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige over en oordeelt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het feit in zaak A, gelet op de bij hem vastgestelde stoornissen.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld voor een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten heeft de verdediging verzocht te volstaan met een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft in verband met terugbetaling van één euro zeer fors en gericht geweld gebruikt tegen de 62-jarige aangever, waarbij een kans bestond op dodelijke afloop. Verdachte heeft aangever geslagen en, toen aangever weerloos op de grond lag, met zijn geschoeide voet meermalen met kracht tegen zijn hoofd geschopt. Daarna heeft verdachte aangever laten liggen en is hij weggegaan. Hij heeft zich verder niet over aangever bekommerd. Verdachte verklaarde uit te zijn geweest, alcohol te hebben gedronken en in boos te zijn geworden toen hij aangever, die hem nog geld schuldig was, zag. Aangever heeft door het handelen van verdachte ernstig letsel opgelopen, zoals verschillende botbreuken, een verbrijzelde schouderkom en een hersenschudding. Als gevolg hiervan moest aangever worden geopereerd, heeft hij fysiotherapie gehad, heeft hij weken een sling om zijn arm gehad en moest hij om te revalideren in een verzorgingstehuis verblijven. Bovendien loopt aangever nog steeds met een rollator, kan hij niet meer fietsen en is hij vergeetachtig geworden. De rechtbank neemt verdachte deze explosie van agressie tegen een oudere man zeer kwalijk. De rechtbank weegt ook mee dat het geweld overdag op de openbare weg plaatsvond.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk zinloos geweld gedurende langere tijd lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dit blijkt ook uit de vordering tot schadevergoeding van aangever en de gegeven toelichting daarop. Geweld in de publieke ruimte zorgt daarnaast voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hieraan heeft bijgedragen.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan voorhanden hebben van een namaakvuurwapen. Dit is verboden, omdat met een dergelijk nepwapen mensen angst kan worden aangejaagd. Gelet op het toenemende (vuur)wapenbezit in Nederland wordt aan het voorhanden hebben van wapens zwaar getild, ook als dit een nepvuurwapen is.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 31 augustus 2023 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk geweldsdelict. Wel is verdachte eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Uit het strafblad blijkt ook dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Uit het onder 6 genoemde Pro Justitia-rapport van 13 juli 2023 volgt dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat en dat verdachte daarom behandeld moet worden. De psycholoog adviseert in dit verband het volgende. Een semi-zelfstandige woning geeft verdachte teveel vrijheid en verantwoordelijkheid en te weinig structuur. Een beschermde woning is daarom passender. Vanuit een stabiele woonsituatie kan er ambulante behandeling worden opgestart, waarbij de nadruk ligt op het middelengebruik en het durven voelen van en omgaan met emoties. Daarnaast heeft verdachte begeleiding nodig op zowel praktisch als sociaal-emotioneel gebied en moet aandacht worden besteed aan het vinden van dagbesteding. Vanuit een stabiele situatie in een later stadium wordt dan geadviseerd een intensieve persoonsgerichte behandeling op te starten. Al het genoemde kan worden gerealiseerd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 1 augustus 2023. Hieruit blijkt dat de reclassering het recidiverisico als hoog inschat en behandeling gericht op terugvalpreventie en middelengebruik noodzakelijk vindt. De reclassering ziet sterke signalen van emotie- en agressieregulatie-problematiek. Verdachte heeft aangegeven dat hij bereid is mee te werken aan een toezicht met bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert de volgende voorwaarden op te leggen: een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod, dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Zoals onder 6 genoemd, oordeelt de rechtbank dat verdachte ten aanzien van zaak A verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank weegt dit als strafverminderend mee.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt. Een poging doodslag rechtvaardigt veelal een lange gevangenisstraf. Het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een nepvuurwapen is een geldboete van € 550,-. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de strafoplegging in vergelijkbare gevallen betrokken.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend.

8.Beslag

Onder verdachte zijn schoenen met het goednummer 6331480 en een nepvuurwapen met goednummer 6248889 in beslag genomen.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schoenen verbeurd te verklaren. Ten aanzien van het nepvuurwapen heeft hij geen standpunt ingenomen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag. Verdachte heeft ter zitting gezegd dat hij de schoenen terug wil.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De schoenen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze schoenen het onder zaak A bewezen geachte is begaan, worden deze schoenen verbeurdverklaard.
Nu met betrekking tot het nepvuurwapen het onder zaak B bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang, wordt dit nepvuurwapen onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

9.1.
Vordering [benadeelde partij 1] (zaak A)
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 250,- aan vergoeding voor materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot vergoeding van materiële schade volledig toe te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht een redelijk en billijk bedrag vast te stellen. Hij heeft verzocht het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vergoeding van de materiële schade te matigen en maximaal € 100,- toe te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De behandeling van de vordering voor dit deel levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vergoeding van de immateriële schade te matigen en maximaal een bedrag van € 3.000,- toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding gedeeltelijk toewijzen tot € 100,-. De rechtbank acht het aannemelijk dat de kleding van de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit in zaak A bebloed is geraakt en daardoor onbruikbaar is geworden. De hoogte van de materiële schade is niet onderbouwd met kassabonnen. De precieze materiële schade kan daarom niet worden vastgesteld en de rechtbank zal de schade dan ook schatten. De rechtbank houdt er rekening mee dat de kleding niet nieuw was. De rechtbank schat de hoogte van de materiële schade op € 100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige wijst de rechtbank de vordering tot betaling van materiële schadevergoeding af.
De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding gedeeltelijk toewijzen.
De rechtbank acht hiervoor in het bijzonder van belang dat de benadeelde partij op straat in elkaar is geslagen en daardoor ernstig letsel heeft opgelopen, waaronder een hersenschudding, verschillende botbreuken en een verbrijzelde schouderkom. Daarnaast heeft hij een aantal maanden in een verzorgingstehuis moeten verblijven in het kader van zijn revalidatie en loopt hij nog steeds met een rollator. De rechtbank weegt ook mee dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde in zaak A angstig is geworden.
Op grond van deze omstandigheden en rekening houdend
met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, stelt de rechtbank de
immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op € 5.000,-, te vermeerderen met de
wettelijke rente. Het meer gevorderde wijst de rechtbank af.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 60 dagen.
9.2.
Vordering [benadeelde partij 2] (zaak A)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] is de zus van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] . Zij vordert betaling van € 12.500,- aan immateriële schadevergoeding, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van affectieschade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling van deze vordering te ingewikkeld is en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot vergoeding van affectieschade af te wijzen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat [benadeelde partij 2] voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt en omdat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat [benadeelde partij 1] ernstig en blijvend letsel heeft in de zin van het Besluit vergoeding affectieschade.
Oordeel van de rechtbank
Het is voor een beperkte groep naasten mogelijk om aanspraak te maken op vergoeding van affectieschade (artikelen 6:107 en 6:107a van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Affectieschade is een vergoeding voor het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon (de primair gekwetste) met wie men een affectieve band heeft, ernstig en blijvend gewond raakt of overlijdt. Dit betreft een afgeleide vorm van schadevergoeding en vormt dus een uitzondering op het uitgangspunt dat alleen de gekwetste zelf aanspraak kan maken op vergoeding van zijn schade als een ander daarvoor aansprakelijk is.
Broers en zussen komen volgens de wet niet voor affectieschade in aanmerking, tenzij zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staan dat uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:107 lid 1 onder b BW als naasten worden aangemerkt (artikel 6:107 lid 2 onder g BW, de hardheidsclausule). Hierop beroept de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zich in haar vordering. De rechtbank merkt op dat derden via artikel 6:107 lid 1 onder a BW in plaats van immateriële schadevergoeding ook vergoeding van materiële schade kunnen vorderen voor kosten die ten behoeve van de gekwetste zijn gemaakt, zoals bijvoorbeeld zorgkosten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de beoordeling van de hardheidsclausule zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de bedoeling van de wetgever. In de Memorie van Toelichting staat dat sprake kan zijn van een nauwe persoonlijke betrekking tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Het is onvoldoende als (enkel) wordt aangetoond dat zij een hechte band hadden. Voor het bewijs van een nauwe persoonlijke betrekking, moet een bijzondere, hechte affectieve relatie worden aangetoond.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij al jaren voor haar broer [benadeelde partij 1] zorgt, voor hem kookt, zijn was doet, bij hem schoonmaakt en overige praktische zaken voor hem regelt. Dit doet zij sinds hun moeder is overleden. De afgelopen 8 jaar is zij bezig geweest met het vinden van een woning voor haar broer. Zij heeft daarnaast aangevoerd dat de zorg na het bewezenverklaarde in zaak A intensiever is geworden en dat zij door het voorval veel verdriet heeft gehad. Dat sprake was van een goede en liefdevolle band is voor de rechtbank duidelijk. Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een zodanig nauwe relatie tussen haar en haar broer, dat uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste van haar broer als bedoeld in artikel 6:107 lid 1 onder b BW kan worden aangemerkt. Gelet op bovenstaande kan niet worden geconcludeerd dat de benadeelde partij aanspraak kan maken op de in de wet gegeven uitzondering voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding daarom afwijzen.
De benadeelde partij heeft wel gesteld dat zij na de gebeurtenis voor haar broer zorgt, maar heeft niet onderbouwd welke kosten zij daarvoor heeft gemaakt. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of materiele schade voor toewijzing in aanmerking komt.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 55, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
poging doodslag
Zaak B
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht:de veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na afloop van zijn detentie bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 1059 GL te Amsterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling: de veroordeelde laat zich behandelen door Forensisch Ambulant Zorg (FAZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: de veroordeelde verblijft bij HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na detentie zodra er plek is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
4.
Contactverbod: de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
5.
Dagbesteding:de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
6.
Meewerken aan middelencontrole: de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart
verbeurd:
- Schoenen met goednummer 6331480.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
- Een nepvuurwapen met goednummer 6248889.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 100,-(honderd euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 5.000,-(vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 23 april 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[benadeelde partij 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[benadeelde partij 1]aan de Staat
€ 5.100,-(vijfduizendhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 23 april 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2023.