ECLI:NL:RBAMS:2023:6143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
13.053548.21 (zaak A) en 13.262393.21 (zaak B) (gevoegd ter terechtzitting) (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op pasgeboren baby en moord op een andere baby door deze in een ondergrondse vuilniscontainer achter te laten

Op 3 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het plegen van moord op een pasgeboren baby en poging tot moord op een andere baby. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, op 15 december 2019 een pasgeboren baby genaamd [naam baby] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De baby werd kort na de geboorte in een tuin begraven. Daarnaast is de verdachte beschuldigd van poging tot moord op een andere baby, die in een ondergrondse vuilniscontainer werd achtergelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte wisten dat de baby nog leefde toen zij haar in de container legden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten als ongeloofwaardig bestempeld, gezien de chatberichten die zij uitwisselden na de geboorte van de baby. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van voorbedachten rade en dat de verdachte en de medeverdachte hun pasgeboren kind met opzet in de container hebben achtergelaten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 15 maanden en een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de benadeelde partij, de baby [naam kind], niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de omvang van de schade niet kan worden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.053548.21 (zaak A) en 13.262393.21 (zaak B) (gevoegd ter terechtzitting) (promis)
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 en 19 september 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs.
H. Hoekstra en B.Y. de Boer (hierna gezamenlijk aangeduid als de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethoef, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 3] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [naam 4] , de begeleider van verdachte vanuit Wonen met Kansen (hierna: WMK Zorg) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de deskundigen mevrouw S.A. Moonen, GZ-psycholoog, en mevrouw M.M. Sprock, psychiater, ter zitting naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mevrouw [naam voogd] als voogd van de benadeelde partij [naam kind] en mr. W. van Egmond, de raadsvrouw van de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is - zoals gewijzigd ter terechtzitting op 18 september 2023 - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
hij op of omstreeks [datum delict] 2021 te [plaats delict] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn/een (pasgeboren) kind, genaamd [naam kind] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, dat kind bij of kort na de geboorte
- in een (dichtgemaakte) plastic (boodschappen)tas heeft gestopt/verpakt en/of
- ( vervolgens) in een ondergrondse afvalcontainer heeft gegooid/gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289 jo. 287 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 15 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een pasgeboren baby (genaamd [naam baby] ) opzettelijk (en met voorbedachten rade) (op onbekende wijze) van het leven heeft beroofd;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een pasgeboren baby (genaamd [naam baby] ), tot wiens/wier onderhoud, verpleging of verzorging hij, verdachte en/of zijn mededader, als ouder(s) van voornoemde pasgeboren baby, krachtens wet of overeenkomst verplicht was/waren, in een hulpeloze toestand heeft/hebben gebracht en/of gelaten, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader nagelaten tijdig adequate zorg te verlenen en/of medische hulp in te roepen, terwijl dit feit de dood van voornoemde baby ten gevolge heeft gehad;
(artikel 255 Wetboek van Strafrecht, artikel 257 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2019 tot en met 15 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, het lijk van een pasgeboren baby (genaamd [naam baby] ) heeft begraven, verbrand, vernietigd, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden, dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen;
(artikel 151 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2019 tot en met 19 december 2019 niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting tot aangifte van de geboorte van zijn kind (genaamd [naam baby] ) aan de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het register van geboorte;
(artikel 448 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs (ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde)

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte en zijn medeverdachte hun pasgeboren baby in een ondergrondse afvalcontainer hebben achtergelaten. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier - met name de chatberichten tussen de verdachten vóór en na de bevalling - kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte van plan waren om hun baby te doden en dat zij dit ook daadwerkelijk hebben geprobeerd. Zij hebben dit dus met voorbedachten rade gedaan. Het ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, omdat de verdachten niet de bedoeling hadden om hun baby te doden. Integendeel, zij hebben vóór de bevalling babyspullen aangeschaft bij Kruidvat en de medeverdachte heeft op internet naar kleertjes gekeken. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachten hun kind na de geboorte wilden voeden, en het warmte en liefde wilden geven. Er kan daarom geen sprake zijn van voorbedachten rade om de baby te doden. De raadsman heeft verzocht om de chatberichten tussen de verdachten kritisch te beoordelen, omdat deze op meerdere manieren kunnen worden geïnterpreteerd. In de berichten wordt namelijk niet concreet gesproken over ‘het doden van een baby’ of ‘het dumpen van de baby in een container’. Verdachte was in de veronderstelling dat hun baby was overleden; ze ademde niet meer en zij reageerde nergens meer op. Ook op de video’s die kort na de bevalling zijn gemaakt is volgens de raadsman niet steeds duidelijk te zien dat de baby nog leefde. Op enkele video’s beweegt zij, maar op de laatste video is dit niet duidelijk te zien. Op een gegeven moment liepen verdachten langs een camera richting de container; ook op de camerabeelden is geen huilende baby te horen. Verdachte heeft toen, bij de container aangekomen, samen met zijn medeverdachte in paniek gehandeld en de verkeerde keuze gemaakt door de baby in deze afvalcontainer achter te laten. Op dat moment was verdachte niet in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op zondagavond [datum delict] 2021 om 22.33 uur gaat een buurtbewoner naar een ondergrondse afvalcontainer om - ondanks de op dat moment vanwege corona geldende avondklok die voorschrijft dat na 21.00 uur niemand meer naar buiten mag - een paar vuilniszakken weg te gooien. Zij hoort een baby huilen in de container en belt meteen de politie. De medewerkers van de politie en later ook van de brandweer en ambulance arriveren rond 22.39 uur en ook zij horen babygehuil uit de container komen. De politie opent de container en haalt er een aantal vuilniszakken uit. Samen met de gearriveerde brandweer wordt nog een aantal vuilniszakken uit de container gehaald en met behulp van een warmte-camera wordt een gele plastic zak van de winkelketen Jumbo naar boven gehaald. De betrokken brandweerman verklaart op 8 maart 2021 daarover het volgende:
“Ik heb de linkercontainerdeur geopend met een speciale sleutel. De container was voor de helft gevuld met zakken. Met een warmte-camera zagen wij dat er één tas warmer was dan de andere. De tas bewoog ook. Die tas hebben wij toen naar boven gehaald. Er zat een strakke knoop in de plastic zak. Deze kregen we niet gelijk open en hebben toen besloten de tas open te scheuren. De tas lag best wel diep”.In deze tas bevindt zich een levende baby en verder een groene zuigfles, twee opengescheurde verpakkingen babyvoeding, een zwart met wit gestreept kledingstuk, een bebloed mondkapje en wattenpropjes. Tevens treft de politie meconium aan, de eerste ontlasting van een baby. Ook bevindt zich een kassabon in de tas van de Jumbo. Uit deze bon blijkt dat er op 10 februari 2021 bij de Jumbo op het adres [adres Jumbo] voor ongeveer 10 euro is gepind.
De baby is overgebracht naar het AMC ziekenhuis en bleek niet ernstig gewond te zijn. Wel was haar [constatering gezondheid] . Volgens forensische opsporing lag de baby op een diepte van anderhalf meter onder de grond. De container is 228 cm diep. De Jumbotas met de baby is op een aantal vuilniszakken gevallen, die reeds in de container lagen. Later is nog een aantal vuilniszakken in de container gegooid, waarvan er twee op de baby terecht zijn gekomen.
Op maandag 22 februari 2021 worden de identificerende gegevens gevraagd behorende bij de Jumbokassabon. Het blijkt dat de betaling is gedaan met een ING-pas die op naam staat van een persoon wonende op een adres in [plaats] . De politie gaat op maandag 22 februari 2021 om 17.00 uur naar deze woning en spreekt daar de oppas; later blijkt dat zij de moeder van [medeverdachte] (de medeverdachte) is en tevens de oma van de baby die in de container is aangetroffen. Op dinsdag 23 februari appt medeverdachte aan verdachte dat ze bang is dat ze (de rechtbank begrijpt de politie) haar moeder houden en dat haar moeder hier niet de dupe van gaat worden “ook al verpest het alles”. Medeverdachte zegt dat zij gewoon “naar daar” (de rechtbank begrijpt het politiebureau) zal gaan, alleen of samen met verdachte. Op woensdag 24 februari 2021 wordt de politie gebeld door een jonge vrouw met een telefoonnummer eindigend op * [nummer] . Zij wilde afspreken op het politiebureau Linneusstraat. De politie pikt twee vrouwen en een jonge jongen op en de jonge vrouw verklaart meteen dat zij de moeder is van de baby. Beide vrouwen worden aangehouden. Naar later blijkt zijn dit medeverdachte en haar moeder. De jongen is verdachte, ook hij wordt aangehouden.
De rechtbank zal hierna voor de leesbaarheid de verdachten bij hun voornamen noemen. Ook zal de baby in de container hierna bij haar naam ‘ [naam kind] ’ worden genoemd.
Op woensdag 24 februari 2021 worden beide verdachten voor het eerst gehoord. [medeverdachte] verklaart dan - kort samengevat - als volgt: “
In mei 2020 zocht mijn vriend ( [verdachte] ) weer contact. Wij hadden toen seks, soms met condoom. Na ongeveer zes maanden wist mijn vriend dat ik zwanger was. Afgelopen zondag had ik buikpijn en we hebben opgezocht wat weeën zijn. We zijn naar het park gegaan, we gingen picknicken. Ik probeerde haar melk te geven, ze wilde niet drinken, ik zag dat ze ademde. Ze gaf geen kik, dronk niet en hield haar ogen dicht. Ik dacht dat ze dood was. De baby huilde niet, bewoog niet en gaf geen kik. We raakten in paniek en gingen lopen. Ik heb de baby in de Jumbozak gedaan samen met doekjes, pap, navelstreng. Ik weet niet meer wat er bij de container is gebeurd. Volgens mij legde [verdachte] de baby in de container. We beleven nog enkele seconden kijken of ze bewoog of geluid maakte. Dit was niet zo. [verdachte] trok via de handvat de klep van de container naar beneden. Ik ben naar huis gegaan. Ik hoorde op het nieuws dat er een baby was gevonden en nog leefde. [verdachte] was ook in paniek”. [medeverdachte] is daarna meerdere keren verhoord. Zij heeft telkens verklaard dat zij dacht dat de baby dood was, waarna zij in de container is gelegd. [verdachte] heeft tijdens zijn verhoren min of meer hetzelfde verklaard als [medeverdachte] :
‘De baby huilde heel kort en wilde geen melk drinken. De ledematen van de baby hingen slap.[verdachte] heeft wisselend verklaard over wie [naam kind] in de container heeft gelegd.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachten wisten dat hun pasgeboren baby leefde toen zij haar in de container legden en of zij [naam kind] met voorbedachten rade van het leven hebben willen beroven.
Wisten de verdachten dat [naam kind] nog leefde toen zij haar in de container legden?
Verdachten hebben op verschillende momenten verklaard dat [naam kind] toen zij werd geboren ademhaalde en bewoog. Volgens de verklaringen van verdachten hielden de bewegingen op een gegeven moment op en haalde [naam kind] ook geen adem meer. Ook reageerde zij niet en wilde zij niet drinken. Over de details hebben verdachten niet veel verklaard.
De rechtbank stelt vast dat [naam kind] levend uit de container is gehaald. Verder staat vast dat verdachten na de geboorte video’s van [naam kind] hebben gemaakt waarop zij levend te zien is. Volgens de kinderarts die haar kort na de vondst in het AMC heeft onderzocht, woog [naam kind] bij binnenkomst in het ziekenhuis [gewicht] gram. [omschrijving onderzoeksbevindingen artsen] . De rechtbank leidt uit de verklaring van de kinderarts af dat [naam kind] een gezonde baby was. Het staat niet helemaal vast hoe laat [naam kind] is geboren, maar uitgaande van de verklaring van de verdachten zal dit uiterlijk om [tijdstip] zijn geweest. Beide verdachten hebben verklaard dat [naam kind] kort na haar geboorte, nog in het park, geen tekenen van leven meer vertoonde, terwijl zij haar pas rond 20.45 uur in de container hebben gelegd. De rechtbank acht volstrekt ongeloofwaardig dat een gezonde baby gedurende langere tijd niet lijkt te leven, zelfs niet lijkt te ademen. Daar komt nog bij dat verdachten na achterlating van [naam kind] in de container, verschillende gesprekken via chat berichten met elkaar hebben gevoerd. Uit geen van die gesprekken blijkt dat zij dachten dat [naam kind] dood was. Integendeel: uit die gesprekken leidt de rechtbank af dat zij wisten dat [naam kind] nog leefde en dat verdachten haar dus bewust levend in de container hebben gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe verder als volgt.
Uit beelden blijkt dat [naam kind] rond 20.45 uur is achtergelaten in de container. Na het achterlaten van [naam kind] splitsen beide verdachten zich, beide verdachten gaan dan naar hun eigen huis. Om 19.58 uur (echte tijd 20.58 uur) beginnen [verdachte] en [medeverdachte] te appen. De rechtbank zal de belangrijkste passages uit deze berichten hieronder weergeven:
[medeverdachte] : We hbbn een te overhaaste beslissing gemaakt
[verdachte] : Ik vind me echt een slechte vaderfiguur
(…)
[verdachte] : Ik wil dr vasthouden
[medeverdachte] : We alle 2
[verdachte] : Ze was zo aan het vechten
[medeverdachte] : Ja ze vond me lichaams warmte echt fijn
[medeverdachte] : Jaaa
[medeverdachte] : Dat ze gwn in slaap viel
[medeverdachte] : Hoe we dit weer laten gebeuren is 1 en 2 we moesten houden
[verdachte] : Dat dit opnieuw mag gebeuren
[medeverdachte] : Als het kon had ik gedaan
(…)
[verdachte] : Door me Kkr voetbal
[verdachte] : Ben ik me Kkr kind kwijt
[verdachte] : Me Kkr bloed
[verdachte] : En ik nam jou erin mee
[verdachte] : Ik ben gwn een Kkr egoïst
[medeverdachte] : Kan je ajb ophouden met zo praten
[verdachte] : Bij de eerste kon ik nog nadenken maar dit nee
[medeverdachte] : Vind het echt erg
[verdachte] : Gwn ze was zo mooi
[verdachte] : Ze was echt schattig
[verdachte] : En dr haren
[verdachte] : Alsof zij nii beter verdient
[verdachte] : Ik ben gwn een Kkr slechte vader
[medeverdachte] : We hadden dit echt goed moeten bespreken
[verdachte] : Like voor wat de Kkr besta ik
[verdachte] : Ik heb me Kkr droom
[verdachte] : Boven me kinderen gekozen
[verdachte] : Wat als ik het niet red
[verdachte] : 2 kinderen dood voor niks
[verdachte] : Voor wtf heb ik het gedaan
[verdachte] : Voor wat
[verdachte] : Wie brengt ze terug
[verdachte] : Wie?!!!
(…)
[verdachte] : Ik wil dr
[verdachte] : In me armen terug
[verdachte] : Ik wil dr gwn voelen
[verdachte] : Ze kon zo mooi worden
[verdachte] : Echt wauw
[medeverdachte] : Hou op
[medeverdachte] : Alsof alles jou schuld is
[verdachte] : Ik hoop gwn dat ze leeft
[verdachte] : En dan ik dr morgen zie
[medeverdachte] : Hoe
[verdachte] : Idk
[verdachte] : Ik deed dat ding gwn dicht
[verdachte] : Ik moest dr pakken
[medeverdachte] : Weet niet wat voor probleem dat geeft
[verdachte] : Ik heb dr gwn bij restafval gezet
[verdachte] : Ik hoor daar
[verdachte] : Zij nii
[verdachte] : Baby
[verdachte] : Ze was me angeltje
[verdachte] : Ze betekent te veel voor me
[verdachte] : Ik mis dr
[verdachte] : Ik wil haar opvoeden
[verdachte] : Kan God dr terug brengen naar ons
[verdachte] : Hoe kan ik dr terug krijgen?
[verdachte] : Is er geen oplossing daarvoor?
[medeverdachte] : Neeeee
[verdachte] : Wrm nii
[verdachte] : Ze is nii dood
(…)
[verdachte] : Ik wil het terug draaien
[verdachte] : Als ze dood is wil nii verder leven
(…)
[verdachte] : Mid is ze drn nog
[verdachte] : Mis wacht ze op pns
[verdachte] : Mis huilt ze nog
[medeverdachte] : Ga geen domme dingen zeggen
[medeverdachte] : Hou op
[verdachte] : Ik moet terug
[verdachte] : Ik kan het niet beseffen
[verdachte] : Ik weet nii wat ik heb gedaan
[verdachte] : En ik heb spijt
Dan komt het moment om 00.11 uur dat AT5 een bericht plaatst over de vondst van een levende baby in een ondergrondse afvalcontainer. Kort daarna worden de volgende berichten gestuurd tussen de verdachten:
[medeverdachte] : Omggg
[medeverdachte] : Het is gevonden
[verdachte] : Hoe
[medeverdachte] : AT5
[verdachte] : Stuur
[medeverdachte] : De lullll
[medeverdachte] : Omg
[verdachte] : Het leeft
[medeverdachte] : Hou op ja
[verdachte] : Baby
[verdachte] : Ik me hart
[medeverdachte] : Nee dit is Yusu hee
[verdachte] : Fuck
[medeverdachte] : Ik ga echt weken niet na buiten
[medeverdachte] : En die camera
[verdachte] : Ik wist dat we het nii daar moesten zegten
[medeverdachte] : Ik ook
[verdachte] : Fuck!!!!
[verdachte] : Onze dna zit erop
[verdachte] : Die camera fuckt ons gwn op
[verdachte] : Ik zette het erin en duwde het na beneden
[verdachte] : Sorry
[medeverdachte] : Cel
[medeverdachte] : Jaaa
[verdachte] : Cel
[medeverdachte] : Ja
[verdachte] : Hoelang?
[verdachte] : Idk of ik blij moet zijn of moet huilen
[medeverdachte] : het is nu op Nos
[medeverdachte] : Het is echt een probleem
De rechtbank stelt vast dat verdachten, geconfronteerd met al deze berichten, nauwelijks uitleg hebben willen geven aan wat zij met deze berichten hebben bedoeld. De rechtbank concludeert verder dat er in de vele chatberichten met geen woord wordt gesproken over een baby die op een gegeven moment geen teken van leven heeft vertoond of dood leek te zijn, en dat zij om deze reden [naam kind] in de container hebben achtergelaten. In de berichten wordt daarentegen juist wel gezegd dat ze niet dood is, dat ze misschien nog leeft en misschien nog huilt. [verdachte] zegt bovendien dat hij niet verder wil leven als ze dood is. Dit alles strookt in het geheel niet met de stelling van verdachten dat zij dachten dat [naam kind] was overleden.
De rechtbank stelt verder vast dat paniek uitbreekt als [verdachte] en [medeverdachte] op internet lezen dat [naam kind] is gevonden. Geen van beide verdachten vraagt zich dan af hoe het kan dat [naam kind] nog leeft, terwijl zij (zoals verdachten immers hebben verklaard) al uren daarvoor, na de bevalling in het park, overleden zou zijn. In het dossier is ook een chatgesprek aanwezig waarin de verdachten bespreken dat zij hun verhaal eerst moeten afstemmen voordat zij zich melden bij de politie. [medeverdachte] geeft daarnaast aan dat je minder straf krijgt als je nog geen achttien jaar bent en zij zoekt op haar telefoon naar de volgende termen:
‘Strafblad 18 jaar weg, gevolgen strafblad, strafblad minderjarig, leven met strafblad, politiebureau zuid oost’.
Gelet op de inhoud van de berichten, zoals hiervoor weergegeven, vindt de rechtbank de verklaringen van de verdachten - dat zij dachten dat de baby niet meer leefde en dat zij haar toen in paniek in een container hebben gelegd - niet geloofwaardig. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat verdachten hun pasgeboren kind, dat nog leefde, in de ondergrondse container hebben gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] dit hebben gedaan met het (volle) opzet om [naam kind] te doden. Door haar in een ondergrondse afvalcontainer van meer dan twee meter diep te laten vallen, was het kind volledig aan het zicht onttrokken, was voorzienbaar dat er zware vuilniszakken bovenop haar zouden vallen en was er een risico op onderkoeling, temeer nu [naam kind] geen kleertjes aan had. Bovendien was [naam kind] in een dichtgeknoopte plastic zak gestopt, met het risico op verstikking. Gelet op dit alles kan het niet anders dan dat het opzet van verdachten erop was gericht dat [naam kind] het niet zou overleven.
Is sprake geweest van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
Een belangrijke aanwijzing bij de beoordeling van voorbedachten rade vormt in beginsel de verklaring van verdachten zelf. Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat verdachten beiden op de hoogte waren van de zwangerschap. In het dossier bevinden zich chatgesprekken van onder meer 24 augustus 2020, waarin zij met elkaar spreken over de zwangerschap, die niet gewenst was. Zij bespreken dat zij het kind niet willen of kunnen houden:
[medeverdachte] : Ik vind het echt erg dat ik een kind heb gemaakt
[medeverdachte] : En het niet kon houden
[medeverdachte] : En nu weer
Ter zitting heeft verdachte voorts verklaard dat de bevalling op [datum bevalling] 2021 niet was gepland. [verdachte] heeft verklaard dat zij naar het park zijn gegaan om te barbecueën of picknicken. [medeverdachte] kreeg toen opeens weeën. Hij was hier erg verbaasd over; hij had niet gedacht dat [naam kind] op die dag geboren zou worden.
Uit het dossier blijkt echter dat verdachten plannen hebben gemaakt voor de bevalling. In het volgende gesprek, enkele dagen voor de bevalling, hebben verdachten gesproken over wat zij mee zouden nemen naar het park als het zover zou zijn.
18 februari 2021. Het gesprek begint vanaf 01.29 uur (2.29 uur echte tijd).
[verdachte] : Hoe wil je dat doen
[verdachte] : In het park?
[medeverdachte] : Ja dan moet het
[verdachte] : Oke
[medeverdachte] : En schaar moet mee om het te knippen
[verdachte] : Isg
[medeverdachte] : en een dekentje
[verdachte] : Wat nog meer
[medeverdachte] : En melk
[medeverdachte] : Anders blijft de baby huilen
[verdachte] : Ja
Op de dag van de bevalling spreken verdachten vervolgens uitgebreid over de bevalling die aanstaande is.
[datum bevalling] 2021 (op dag van de bevalling). Het gesprek begint vanaf 06.00 uur (07.00 uur echte tijd)
[verdachte] : Weet je mis hoelang
[verdachte] : Je die weeeen hebt
[medeverdachte] : Sinds 4
[verdachte] : Pfff
[medeverdachte] : En ze worden echt heftig
[verdachte] : Om de hoeveel min
[medeverdachte] : Heb ze niet getimmerd want het is nu constant
[medeverdachte] : Denk niet eens 5 min verschil
[verdachte] : Fuck
[verdachte] : Kan je lopen?
[medeverdachte] : Ja ma moeilijk
[verdachte] : Dus dat ga je nii redden he alleen na daar?
[medeverdachte] : Want baby gaat huilen en als hij slaapt is makkelijker
[verdachte] : Ja I know
[verdachte] : Heb je dan een fles?
[medeverdachte] : Ja pap fles
[verdachte] : Oke
[medeverdachte] : Ma dan moet ik veel gaan dragen he
[verdachte] : Maar die melk moet warm zijn he
[medeverdachte] : Ja ik heb zo een warm houd fles
(…)
[verdachte] : Ik denk dat het wel rond 1 komy
[medeverdachte] : Hoop 2 uur
[verdachte] : Je hebt ze nu al om de 5 min
[medeverdachte] : Jaaa
[medeverdachte] : Als ik ga persen moet je achter me zitten ja
[verdachte] : Ja
[verdachte] : Als steun
[verdachte] : Toch?
[medeverdachte] : Jaa
[verdachte] : Als het hoofdje eruit is
[verdachte] : Gaat de rest snel
[verdachte] : Dan is het mis 1x persen
[medeverdachte] : Nou denk dat deze baby groter is
(…)
[medeverdachte] : Ween komt on de 2 min
[medeverdachte] : Hahah why
[verdachte] : Nu al!!!
[medeverdachte] : Ja
[verdachte] : Ga ik het wel redden?
[medeverdachte] : Ik had echt melk moeten halen
Uit voorgaande berichten blijkt onomstotelijk dat verdachten op de hoogte waren van de zwangerschap en dat de bevalling zich die dag zou aandienen. Zij hebben plannen gemaakt over wat zij zouden meenemen en wat er moest gebeuren tijdens de bevalling en uit beelden van het Kruidvat blijkt dat verdachten daar op de dag van de bevalling, nadat [medeverdachte] aan [verdachte] appt dat ze echt melk had moeten halen, babyvoeding hebben gekocht. De verklaring van verdachte dat de bevalling voor hem als een verassing kwam, wordt door de rechtbank terzijde geschoven.
De rechtbank leidt uit voorgaande berichten, in onderling verband en samenhang bezien, af dat het de bedoeling van verdachten was om zich na de geboorte van [naam kind] te ontdoen. Uit de berichten blijkt dat de zwangerschap van [naam kind] zeer ongewenst was. Er wordt tijdens chatgesprekken veelvuldig gesproken over manieren om de zwangerschap af te breken, maar dit gebeurt uiteindelijk niet.
De rechtbank leidt verder uit de gesprekken af, dat verdachten enkel spullen naar het park hebben meegenomen om de geboorte te faciliteren (zoals een deken en een schaar) en om het kind stil te houden (babyvoeding), maar niet om het kind te houden. Zo hebben zij geen kleertjes meegenomen, terwijl uit de berichten duidelijk blijkt dat de bevalling aanstaande was. Dit is niet te rijmen met de verklaring van verdachten dat zij de baby wilden houden. Uit hetgeen [medeverdachte] over het meenemen van melk naar [verdachte] heeft geappt, namelijk dat zij melk moesten meenemen want ‘baby gaat huilen en als hij slaapt is makkelijker’ en ‘melk, anders blijft baby huilen’, leidt de rechtbank af dat het de bedoeling was dat de baby geen geluid zou maken. Deze gesprekken kunnen niet los worden gezien van de gesprekken die verdachten hebben gevoerd over hun eerste baby [naam baby] , die zij, zoals hierna zal worden overwogen, eerder van het leven hebben beroofd. In de gesprekken over [naam baby] wordt immers benoemd dat zij hard huilde, hetgeen verdachten kennelijk nu niet wilden. Dat verdachten van tevoren het plan hebben gemaakt om [naam kind] te doden, blijkt ook uit de video die verdachten kort na haar geboorte van haar hebben gemaakt, waarop is te zien dat [naam kind] wakker is en beweegt. Er is dan een stem te horen die zegt: “Ik wil het niet weg doen”. Verdachten hebben niet willen vertellen wie deze zin heeft uitgesproken en ook niet uitgelegd waarom deze zin zo kort na de geboorte werd uitgesproken. De rechtbank leidt hieruit dan ook af dat verdachten hiermee hebben gerefereerd aan eerdere plannen om [naam kind] ‘weg te doen’. Ook dit kan niet los worden gezien van de baby die verdachten eerder hebben ‘weggedaan’ door haar te doden en te begraven, zoals hierna zal worden overwogen.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat beide verdachten als medeplegers [naam kind] hebben geprobeerd te doden en dat zij dit met voorbedachten rade hebben gedaan.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde in zaak A acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in de bijlage.

5.Waardering van het bewijs (ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde)

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] als medeplegers de in de tuin gevonden baby, door het OM aangeduid als ‘de tuinbaby’ hebben doodgemaakt en dat zij dit met voorbedachten rade hebben gedaan. Daarmee hebben zij zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van moord op ‘de tuinbaby’. De omstandigheid dat de wijze van ombrengen niet kan worden vastgesteld doet volgens de officier van justitie hier niet aan af.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 ten laste gelegde. ‘De tuinbaby’ is door actief handelen van verdachte om het leven gekomen. De officier van justitie heeft daarom verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde ‘in hulpeloze toestand brengen of laten met de dood tot gevolg’.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het in vereniging plegen van onttrekking van het lijk van ‘de tuinbaby’ door nasporing door het te begraven.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde overtreding, nu verdachte geen aangifte heeft gedaan van de geboorte van ‘de tuinbaby’.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij vindt dat de officier van justitie misbruik maakt van het recht dat verdachte heeft om te zwijgen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte wist dat medeverdachte zwanger was en dat hij er nog niet klaar voor was om vader te worden. Het feit dat de baby ongewenst was wil niet zeggen dat verdachte ook plannen heeft gemaakt om de baby te vermoorden. Dit blijkt in ieder geval niet uit de berichten die verdachten naar elkaar hebben gestuurd (waar de officier van justitie veel waarde aan hecht). Bij de meeste tieners is een zwangerschap ongewenst. Dit betekent niet dat je dan bereid bent om zo ver te gaan om je eigen kind te vermoorden. Tot slot heeft de raadsman toegelicht dat hij op internet heeft gezocht naar het aantal sterfgevallen van baby’s tijdens of direct na de bevalling. Volgens hem komt dit zeer regelmatig voor, het gaat namelijk om ruim tweeduizend baby’s per jaar. Het is dan ook niet uit te sluiten dat de baby door een natuurlijke oorzaak is overleden. Het dossier bevat geen wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van moord te komen, nu de baby niet bewust om het leven is gebracht.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat het onduidelijk is gebleven wat de doodsoorzaak is geweest van de baby.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Weliswaar hebben verdachte hun overleden baby begraven, maar hun oogmerk was niet gericht op het verhelen van het overlijden maar eerder op het verbergen van de zwangerschap.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bij de aanhouding van [medeverdachte] op 24 februari 2021, na de vondst van [naam kind] , is de zwarte iPhone XS die zij op dat moment bij zich droeg in beslag genomen. De inhoud van deze telefoon is uitgebreid onderzocht, onder andere op tekstberichten die [medeverdachte] heeft uitgewisseld met [verdachte] . De bedoeling was om meer duidelijkheid te krijgen over de gebeurtenissen rond de geboorte van [naam kind] en het feit dat zij in een ondergrondse container is achtergelaten. Uit de aangetroffen berichten kwam echter ook naar voren dat [medeverdachte] vóór de zwangerschap van [naam kind] in ieder geval een keer zwanger is geweest van [verdachte] en dat deze zwangerschap heeft geresulteerd in de bevalling van een levend kind. Uit de berichten kwam verder de verdenking naar voren dat [medeverdachte] en [verdachte] dit kind kort na de bevalling mogelijk hebben gedood en hebben begraven.
[medeverdachte] en [verdachte] zijn - vanuit de schorsing van de voorlopige hechtenis waar zij beiden in liepen - allebei opnieuw aangehouden op 28 september 2021. Bij beiden is toen wederom een telefoon in beslag genomen. Bij [medeverdachte] betrof dit een goudkleurige Huawei. Ook deze telefoon is onderzocht op tekstberichten die [medeverdachte] en [verdachte] hebben uitgewisseld. De berichten op deze Huawei hebben meer duidelijk gemaakt over deze eerdere zwangerschap van [medeverdachte] . Uit de berichten die zijn teruggevonden op de Huawei blijkt dat [medeverdachte] op 15 december 2019 moet zijn bevallen en waar de baby begraven moest zijn. Door de politie is op 8 november 2021 het (incomplete) skelet van een baby teruggevonden in de tuin van de eerder genoemde woning in Holendrecht in Amsterdam, een verblijfplaats van [medeverdachte] . Er heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden waarmee het ouderschap van verdachten is bevestigd. Uit het forensisch onderzoek komt verder naar voren dat het gaat om een voldragen zwangerschap. De rechtbank zal hierna de baby bij de naam noemen die [medeverdachte] haar heeft gegeven, te weten ‘ [naam baby] ’.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
Bij de rechter-commissaris op 30 september 2022 heeft [medeverdachte] verklaard dat [naam baby] geleefd heeft en dat zij heeft gehuild bij de geboorte, maar dat zij het emotioneel niet aan kan om te verklaren hoe [naam baby] is dood gegaan. Uit het dossier blijkt dat [verdachte] erbij was toen [naam baby] werd geboren. Geen van de verdachten heeft antwoord gegeven op vragen over hoe [naam baby] is overleden en wie haar heeft begraven. [verdachte] heeft telkens verklaard dat hij zich niet veel meer kan herinneren; hij weet niet meer of [naam baby] heeft gehuild toen zij werd geboren.
Op 15 december 2019 in de avond stuurt [medeverdachte] meerdere berichten aan haar moeder waarin [medeverdachte] redenen aanvoert waarom ze nog niet thuis is, maar niets zegt over het feit dat ze aan het bevallen is of was. Uiteindelijk laat [medeverdachte] aan haar moeder om 22:53 uur weten dat ze thuis is:
[medeverdachte] : Mams I jbn er (de rechtbank begrijpt: Mams ik ben er).
De bevalling moet dan al hebben plaatsgevonden en [medeverdachte] is dus zonder kind vanuit [plaats] vertrokken naar het huis waar zij en haar moeder op dat moment verblijven.
Heeft [naam baby] geleefd?
Om vast te kunnen stellen dat [naam baby] om het leven is gebracht, is noodzakelijk dat vast staat dat zij na de bevalling daadwerkelijk heeft geleefd. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er niet één bericht van [medeverdachte] en [verdachte] is waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat [naam baby] reeds was overleden bij geboorte. Daarentegen bevat het dossier wel de volgende berichten:
Op 29 december 2019 vanaf 15:40 uur:
[verdachte] : Als het kind nu in je handen was
[verdachte] : Had je het gehouden
[medeverdachte] : Nee
(…)
[verdachte] : Je hebt het 6 maanden gedragen uit je gehaald
[verdachte] : 1 hele dag overleeft
[verdachte] : Het is gwn dat ik nu ff mijn hoofd op iets anders moet richten zodat ik dat allemaal vergeet
Op 23 juli 2020 om 10:20 uur stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] :
Maar ik zweer het als de baby eerder was gekomen
En je was er nog niet
Nam ik haar mee naar huis
Gevoel wat ik had toen ze in me armen lag
24 augustus 2020 vanaf 22:57 uur.
[medeverdachte] : Ik vind het echt erg dat ik een kind heb gemaakt
[medeverdachte] : En het niet kon houden
(…)
[medeverdachte] : Ik was wel bang dat ik der zou krijgen wanneer jij er wat
[verdachte] : Wou zelf huilen
[medeverdachte] : Deed je ook
[verdachte] : Deed ik daarna ook
[medeverdachte] : Toen werd ik nog gekker jij huilen baby huilen
[verdachte] : Zij huilde nii zacht
[medeverdachte] : Raam was ook open besefte ik
[verdachte] : Echt ze schreeuwt als jou
Aan de hand van de hierboven genoemde berichten kan worden vastgesteld dat [naam baby] heeft geleefd na haar geboorte op 15 december 2019.
Oorzaak overlijden van [naam baby]
is kort na haar geboorte begraven. Op 19 december 2019 wisselen [medeverdachte] en [verdachte] berichten uit waarin ze bespreken dat de baby misschien herbegraven moet worden op een diepere of andere plek. Tot op heden is niet duidelijk hoe de baby aan haar einde is gekomen. De rechtbank stelt vast dat de enigen die weten hoe [naam baby] is overleden, namelijk verdachten, hier niets over hebben verklaard.
De tussen verdachten uitgewisselde berichten zijn voor de vaststelling dat in ieder geval geen sprake is geweest van een natuurlijke doodsoorzaak evenwel van groot belang. Hierbij kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat de verdachten geen enkel bericht hebben uitgewisseld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de baby hen vlak na de geboorte al dan niet door een medische oorzaak is ontvallen. Er is geen enkel bericht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de baby vanzelf of per ongeluk is doodgegaan vlak na de bevalling. Wel zijn tussen hen de volgende berichten uitgewisseld:
17 december 2019 vanaf 11:48 uur:
[medeverdachte] : Kheb zoveel gemengde gevoelens he
(…)
[verdachte] : Tell me
[medeverdachte] : Dus ik zie het steeds weer voor me
[verdachte] : Of haar
[medeverdachte] : Weet niet wrm
[verdachte] : Probeer afleiding te vinden
[verdachte] : Bij mij helpt me Ps4
[medeverdachte] : Nee ik moet er mee leren omgaan
[medeverdachte] : Gwn een plekje geven
[verdachte] : O oke
[medeverdachte] : Ik probeer het gwn te zien als stel had die abortus gedaan
[medeverdachte] : Is gwn hetzelfde
en
29 december 2019 vanaf 15.41 uur:
[medeverdachte] : [verdachte] ik hsd het in me handen
[verdachte] : Ja
[verdachte] : Ik ook toch
[verdachte] : Ik zag het uit je gaan
[verdachte] : Ik heb het opgevangen
[verdachte] : Ik heb er naar gekeken
[medeverdachte] : Jaa
[verdachte] : Ik ben bijna 2x flauwgevallen
[verdachte] : Ik moest het zakje om zijn nek houden
[verdachte] : Ik heb er zal dat zand op gegooit
[verdachte] : Denk je dat ik niks voel
[verdachte] : Het is gwn genoeg nu
[medeverdachte] : Ik zei tegen je dat ik het kon doen
[verdachte] : Ja maar dat kon ik nii omdat je zou huilen
[verdachte] : Ik ken je
en
24 augustus 2020 vanaf 22.57 uur:
[medeverdachte] : Ik wou wel echt dat we meer tijd met der hadden
[verdachte] : Dan had ik der gehouden denk ik
[verdachte] : Oprecht nog 10 min 15 min
[verdachte] : En ze zou hier zijn
[verdachte] : Ik mis der
Deze berichten roepen, vooral gegeven het feit dat [naam baby] is begraven, grote vragen op. Verdachte ( [verdachte] ) heeft hier geen enkele uitleg over gegeven. [medeverdachte] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat het zakje waarover in de chat is gesproken tot doel had om ervoor te zorgen dat er bij het begraven van de baby geen zand op het hoofd van de baby kwam en dat het zakje niet ook voor iets anders is gebruikt. Wat hier ook van zij, ondanks het ontbreken van bewijs voor bepaalde concrete handelingen waardoor [naam baby] is gedood, kan toch met zekerheid worden vastgesteld dat [naam baby] is gedood. Hiertoe zijn niet alleen bovenstaande berichten van belang, maar ook de vele berichten die verdachten gedurende de zwangerschap en na de bevalling hebben uitgewisseld. Verdachten hebben gedurende de zwangerschap veel berichten uitgewisseld waaruit blijkt dat het kind voor hen beiden ongewenst was.
Voorbedachten rade
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of verdachten [naam baby] met voorbedachten rade om het leven hebben gebracht. Daartoe is het volgende van belang.
In de maanden april en mei 2019 opperen [medeverdachte] en [verdachte] verschillende mogelijkheden om de zwangerschap te beëindigen. Ze spreken in berichten over een abortuskliniek, over ibuprofen en diclofenac om een miskraam mee op te wekken, over roken en het vaginaal inbrengen van peterselie om weeën op te wekken. Uit deze berichten komt duidelijk naar voren dat [medeverdachte] en [verdachte] “als team” de mogelijkheden om de zwangerschap te beëindigen lijken te bespreken, waarbij ze allebei aangeven dat zij de baby niet willen houden. De zwangerschap duurt echter voort.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachten niet voor [naam baby] wilden zorgen. Vervolgens zijn op de dag van de bevalling de volgende berichten uitgewisseld, vanaf 14.30 uur:
[medeverdachte] : Bijna wil ik na ziekenhuis gwn
[medeverdachte] : Wtff
[medeverdachte] : Die pijn
[verdachte] : Als je gaat blijft het leven
Verdachte heeft desgevraagd geen enkele uitleg willen geven op vragen over wat hij heeft bedoeld met de zinsnede ‘als je (
naar het ziekenhuis, toevoeging rechtbank) gaat, blijft het leven’.
Dit bericht van [verdachte] geeft op zijn minst aan dat het voor hem - terwijl [medeverdachte] al weeën had - geen vanzelfsprekend gegeven was dat het kind zou blijven leven. [medeverdachte] reageert hier op dat moment niet op. Ongeveer twee weken later wisselen [verdachte] en [medeverdachte] wel berichten uit waarin ze terugkomen op deze opmerking van [verdachte] dat het kind in het ziekenhuis blijft leven.
29 december 2019 vanaf 14:39 uur:
[medeverdachte] : En als het de bedoeling was om de baby te houden wr toen ik na ziekenhuis wou gaan ging neit?
[medeverdachte] : Niet
[medeverdachte] : Weet je hoeveel kansen ik had om het gwn door te laten gaan ma ben niet achterbaks had al een besluit genomen
[medeverdachte] : Je zei tegen me dan ga je naar zieken huis als ik het echt wou was ik gegaan
[verdachte] : Ja ben blij dat je dat nii deed
De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] niet van plan waren om naar het ziekenhuis te gaan, omdat de baby dan hoogstwaarschijnlijk zou blijven leven. Dit versterkt de overtuiging dat zij niet wilden dat de baby bleef leven en dat zij samen het plan hebben gehad om [naam baby] te doden.
Naast voornoemde berichten waaruit blijkt dat het kind ongewenst was voor [medeverdachte] en [verdachte] en zij er bewust niet voor hebben gekozen om naar het ziekenhuis te gaan voor de bevalling, zijn er ook berichten waaruit blijkt dat verdachten op 11 december 2019, enkele dagen voor de bevalling dus, met elkaar communiceerden over “graven” als [medeverdachte] “alleen thuis” was en “het donker is” en op 15 december 2019 vlak voor de bevalling over “begraven”. Dat betreft de volgende berichten:
11 december 2019 vanaf 17.47 uur:
[verdachte] : Je bent soms alleen thuis wtf
[medeverdachte] : Kunnen we graven en is het donker
[medeverdachte] : Ja ma dat vind eig ook 3ng
[verdachte] : Ja
15 december 2019 vanaf 14:39 uur:
[verdachte] : Als het lukt begraven we het samen
[verdachte] : Je kan het echy
[medeverdachte] : Hoop het
De rechtbank kan deze berichten niet anders uitleggen dan als een voornemen om de baby na de geboorte te begraven, hetgeen een voornemen impliceert om de baby te doden. [naam baby] is immers begraven, iets waarover verdachten dus al voor haar geboorte met elkaar hebben gesproken. Nu verdachten geen enkele uitleg hebben willen geven aan deze chatberichten kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachten al voor de geboorte van [naam baby] het gezamenlijke plan hebben opgevat haar na haar geboorte te begraven en haar dus (daaraan voorafgaand of op die manier) te doden. Dat het overlijden en begraven van [naam baby] kort na de geboorte hebben plaatsgevonden blijkt onder meer uit het bericht van [verdachte] van 29 december 2019 dat het “1 hele dag overleefd heeft”, dat [medeverdachte] en [verdachte] op 15 december 2019 beiden huiswaarts zijn gegaan zonder baby en dat ze op 19 december 2019 berichten naar elkaar sturen waarin ze elkaar laten weten dat de baby misschien herbegraven moet worden (mogelijk in verband met angst voor ratten).
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [naam baby] door verdachten is gedood en dat zij dit met voorbedachten rade hebben gedaan. Daarmee hebben verdachten zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van moord op [naam baby] . De omstandigheid dat de wijze van ombrengen - vanwege het uitblijven van een verklaring van verdachten hierover - niet kan worden vastgesteld doet hier niet aan af. Op basis van de berichten kan worden vastgesteld dat verdachten gedurende de zwangerschap meermalen gezamenlijk hebben overlegd over het beëindigen daarvan, dat zij voorafgaand aan de bevalling samen hebben gesproken over het begraven van [naam baby] en dat zij samen waren toen [naam baby] werd geboren. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten aldus voortdurend gezamenlijk - en volgens een vooraf gemaakt gezamenlijk plan - gehandeld en is daarmee strafrechtelijk niet relevant wie van tweeën de uiteindelijke handelingen heeft verricht waardoor [naam baby] is komen te overlijden. Dit leidt tot bewezenverklaring van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
Zoals hiervoor weergegeven komt de rechtbank tot bewezenverklaring van een in vereniging gepleegde moord op [naam baby] . Dat impliceert dat het leven van [naam baby] door actief handelen om het leven is gebracht. Het actief doden van [naam baby] sluit een scenario dat [naam baby] om het leven is gekomen door haar in een hulpeloze toestand te laten uit.
De rechtbank komt gezien het voorgaande tot vrijspraak van verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
Het begraven van [naam baby] heeft evident tot doel gehad om (de oorzaak van) het overlijden te verhullen. De rechtbank komt op grond van hetgeen hierboven ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde is overwogen dan ook tot bewezenverklaring van het in vereniging plegen van onttrekking van het lijk van [naam baby] aan nasporing door het te begraven.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde:
Van de geboorte van [naam baby] is nooit aangifte gedaan, hetgeen bewezenverklaring oplevert van het niet voldoen aan een wettelijke verplichting tot het doen van aangifte van geboorte.
5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten in zaak B geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in de bijlage.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op [datum delict] 2021 te [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn pasgeboren kind, genaamd [naam kind] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, dat kind bij of kort na de geboorte
- in een dichtgemaakte plastic boodschappentas heeft gestopt en
- vervolgens in een ondergrondse afvalcontainer heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 15 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een pasgeboren baby genaamd [naam baby] opzettelijk en met voorbedachten rade op onbekende wijze van het leven heeft beroofd;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
op 15 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, het lijk van een pasgeboren baby genaamd [naam baby] heeft begraven met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde:
in de periode van 15 december 2019 tot en met 19 december 2019 niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting tot aangifte van de geboorte van zijn kind genaamd [naam baby] aan de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het register van geboorte.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feite zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna ook te noemen: de PIJ-maatregel) te worden opgelegd, zulks voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, zoals geformuleerd in het raadsrapport van 12 september 2023 en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, gezien de verhouding van de zwaarte van dit feit tot de overige feiten, artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zou kunnen worden toegepast.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie of een PIJ-maatregel (ook in niet in de voorwaardelijke vorm) op te leggen en bij de strafmaat meer rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman vindt de strafeis onbegrijpelijk; een forse detentie is meer passend bij meerderjarige verdachten. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft volgens de raadsman totaal geen rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen van verdachte, de rapporten van de deskundigen en het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. De strafreis is met name gebaseerd op de conclusies in het raadsrapport van 12 september 2023. De raadsman kan zich niet vinden in de bevindingen en/of de conclusies van dit rapport. Hij heeft verder aangevoerd dat een PIJ-maatregel een ultimum remedium is en pas aan de orde dient te komen als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. In de onderhavige zaak bestaat nog voldoende ruimte om de zaak op een andere wijze af te doen. Mocht de rechtbank hier anders over denken, dan ziet de raadsman alsnog geen ruimte voor deze maatregel nu niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. De deskundigen hebben een aantal gesprekken gevoerd met verdachte en ter zitting hebben zij meermalen aangegeven dat er bij verdachte geen sprake was van stoornissen en/of een gebrekkige ontwikkeling ten tijde van de verdenkingen. De raadsman vraagt zich dan ook af waarom het OM voorbij gaat aan de rapporten van de deskundigen en in deze zaak blijkbaar voor vergelding wil kiezen in plaats van voor een voorwaardelijke straf.
Daar komt bij dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Hierdoor is een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie, zoals geëist door de officier van justitie, niet op zijn plaats. Het is voor de raadsman duidelijk dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie en/of de PIJ-maatregel niet in het belang is (of kan zijn) van verdachte. In de afgelopen periode heeft verdachte zich positief ontwikkeld. Hij heeft zich gehouden aan alle regels en afspraken met de hulpverlening. Hij neemt deel aan het traject van begeleid wonen, hij heeft weer contact met zijn moeder, hij bespreekt steeds vaker zijn gevoelens en emoties met zijn begeleiders, hij neemt deel aan de behandeling bij Inforsa en hij heeft (begeleid) omgang met zijn dochter. Ook is verdachte bereid om na de strafzitting over de ten laste gelegde delicten te praten (met name over de doodsoorzaak van [naam baby] ), zodat hij de heftige gebeurtenissen een plek kan (leren) geven. De omgangsmomenten met [naam kind] verlopen positief en verdachte wil niets liever dan een goede vader voor haar zijn. Verdachte beseft dat hij hulp nodig heeft om de nodige stappen in zijn leven te kunnen zetten en de nu nog bestaande zorgen te verminderen. Hij is daarom bereid om zich te houden aan alle voorwaarden die de rechtbank noodzakelijk acht. Mocht hij veroordeeld worden tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie, dan zal hij alles - dus de ingezette hulp en begeleiding, zijn woonplek, de band die hij heeft opgebouwd met zijn begeleiders en de omgangmomenten met zijn dochter - kwijtraken. De raadsman heeft daarom met klem verzocht om verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie (indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van één of meer feiten), zodat verdachte met de ingezette hulp de positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode kan voortzetten. Ten aanzien van de geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan buitengewoon ernstige en schokkende strafbare feiten. De maatschappij is ernstig geschokt door deze feiten. Zij hebben in december 2019 hun eigen pasgeboren baby vermoord en begraven. Zij hebben daarmee hun eigen kind, dat totaal afhankelijk van hen was, het leven ontnomen en haar hele bestaansrecht ontkend door haar binnen enkele uren na haar geboorte te begraven in de tuin. Zij heeft zelfs geen officiële naam gekregen omdat verdachte haar niet heeft aangegeven bij het geboorteregister van de gemeente. Verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn beweegredenen, hetgeen zijn handelen nog moeilijker te bevatten maakt.
Ruim een jaar na de moord op hun eerste kind is medeverdachte weer bevallen van een baby. Verdachten hebben ook deze baby geprobeerd te vermoorden door haar - terwijl zij beiden volledig bewust waren van het feit dat ze leefde - stiekem als afval in een ondergrondse container te gooien waar zij als door een wonder levend is uitgekomen. Het is onvoorstelbaar dat een pasgeboren baby die volledig afhankelijk is van haar ouders, naakt in een plastic zak met afval is gestopt en daarna bijna twee uur in een donkere en koude ondergrondse container heeft moeten liggen, terwijl er nog zakken vuilnis bovenop haar terecht zijn gekomen.
Deze feiten, die door verdachte en zijn medeverdachte aan hun eigen pasgeboren dochtertjes zijn toegedaan, zijn voor de rechtbank niet te bevatten. Door zijn gesloten houding heeft verdachte de rechtbank ook geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen. Daarbij komt dat het voor [naam kind] uiterst schokkend zal zijn als zij ooit te weten komt hoe haar leven is begonnen en hoe het leven van haar oudere zus is beëindigd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 september 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.Daar staat tegenover dat hij thans voor meerdere feiten wordt veroordeeld. Ook daar houdt de rechtbank rekening mee.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door S.A. Moonen, GZ-psycholoog op 3 juni 2021 (ten aanzien van de verdenking in zaak A);
  • de Pro Justitia rapportages, bestaande uit twee rapporten: opgemaakt door S.A. Moonen, GZ-psycholoog, op 8 juni 2022 en door M.M. Sprock, psychiater, op 8 juni 2022 (ten aanzien van de verdenkingen in zaak A en B);
  • de Pro Justitia rapportages (aanvullend), bestaande uit twee rapporten: opgemaakt door S.A. Moonen, GZ-psycholoog, op 24 februari 2023 en door M.M. Sprock, psychiater, op 24 februari 2023 (ten aanzien van de verdenkingen in zaak A en B);
  • het meest recente rapport van de Raad van 12 september 2023;
  • de rapporten van JBRA, waaronder de evaluatierapportage van 14 september 2023 ten behoeve van de inhoudelijke zitting.
De psycholoogkomt in haar rapport van 3 juni 2021, dat uitsluitend ziet op zaak A, tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte geen sprake van een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap en derhalve wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde, bij bewezenverklaring, volledig toe te rekenen. Omdat er bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap, kan het risico op soortgelijk toekomstig handelen als waarvan hij thans wordt verdacht, niet vanuit pathologie worden gemotiveerd. Meer in algemene zin kan worden gesteld dat er bij afwezigheid van een stoornis geen belemmering bestaat voor verdachte om lessen te trekken uit het ten laste gelegde en de gevolgen daarvan, waardoor er geen aanleiding is om uit te gaan van een verhoogde kans op toekomstig soortgelijk handelen. Er is bij verdachte sprake van een passend bij de leeftijd nog wat onuitgerijpte persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben en wordt daarin voor zover nodig op adequate wijze ondersteund door zijn ouders. Ook met het oog op een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling zijn er geen gronden om een advies voor behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader uit te brengen.
De psycholoogen
de psychiaterkomen in hun rapporten van 8 juni 2022 tot de volgende conclusie. Verdachte heeft beperkt meegewerkt, waardoor het onderzoek onvolledig is. Er heeft slechts een gesprek met hem plaatsgevonden. Er is geen testpsychologisch onderzoek gedaan en referentenonderzoek is beperkt gebleven. Wegens de beperkte medewerking van verdachte kon de diagnostiek niet worden geactualiseerd.
Tijdens de pro-formazitting van 17 juni 2022 is gebleken dat verdachte onvoldoende heeft meegewerkt met de persoonlijkheidsonderzoeken (zoals ook weergegeven in de rapporten van de deskundigen van 8 juni 2022). Hij heeft niet over de verdenkingen willen praten en ook heeft hij beperkt toestemming gegeven om referenten te benaderen. Hierdoor zijn de vragen van de rechtbank en de hulpverlening omtrent de persoonlijke omstandigheden en het functioneren van verdachte tijdens deze zitting onbeantwoord gebleven. Gelet op de gevoeligheid en de complexiteit van deze zaak heeft de rechtbank tijdens deze pro-formazitting beslist dat het noodzakelijk is dat er een aanvullend onderzoek wordt gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft aan dit onderzoek meegewerkt en de deskundigen hebben hun (nieuwe) bevindingen en conclusies gerapporteerd in de rapporten van 24 februari 2023 die de rechtbank hierna zal bespreken.
De psycholoogstelt in haar rapport van 24 februari 2023 het volgende vast.
Bij verdachte is geen sprake van een psychische stoornis of verstandelijke handicap. Er is momenteel wel sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende en narcistische trekken, maar dit is in 2021 niet geconstateerd. Vermoedelijk waren de (vermijdende en narcistische) persoonlijkheidstrekken die momenteel geobserveerd zijn, ook voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten (latent) verankerd in zijn persoonlijkheidsopbouw, zonder dat er destijds sprake was van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling of van een psychische stoornis (bij gebrek aan evident disfunctioneren in die tijd). Gelet op het feit dat een psychische stoornis niet kan worden onderbouwd in de periode dat de ten laste gelegde feiten plaatshadden, indien bewezen, zijn er geen gedragsdeskundige gronden om te adviseren tot een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Uitgaande van een bewezenverklaring is het bij herhaling geen openheid geven noch verantwoordelijkheid nemen (onder meer voor anticonceptie en adequate oplossingen), zorgelijk te noemen. Deze risicofactoren wegen zwaar indien verdachte opnieuw met een zwangere vriendin wordt geconfronteerd - wat gezien zijn leeftijd een reële optie is - en kunnen in potentie van invloed zijn op het in de toekomst mogelijk opnieuw ontstaan van vergelijkbare situaties als hem thans ten laste worden gelegd. Als beschermende factoren werden genoemd dat verdachte gemiddeld intelligent is, in enige mate openstaat voor hulpverlening en adviezen die daaruit voortvloeien, en dat er geen aanwijzingen zijn voor agressieregulatie- of impulscontroleproblematiek. Gelet op de huidige onderzoeksbevindingen zijn de bovenstaande risicofactoren onverminderd aanwezig en zijn de probleemoplossende vaardigheden beperkter dan eerder gebleken. De eerder als beschermend genoemde factor dat hij openstaat voor hulpverlening en adviezen die daaruit voortvloeien, blijkt echter niet zonder meer als beschermend te kunnen worden opgenomen, gelet op het eerder mislukte behandeltraject. Vanwege zijn vermijdende coping en narcistische dynamiek kost het verdachte moeite om zich te conformeren aan een behandeling, zich open te stellen voor een behandelaar en naar zichzelf te kijken. Indien de feiten bewezen worden verklaard, is het gelet op de genoemde risico’s en in het kader van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling, voortzetting van het toezicht door de jeugdreclassering wenselijk. In het toezicht zou de focus kunnen liggen op het gezamenlijk met verdachte organiseren van praktische zaken. Daarnaast blijft naar de mening van de psycholoog voortzetting van de individuele hulpverlening noodzakelijk, met aandacht voor zijn (vermijdende) copingvaardigheden en beperkte probleemoplossende vaardigheden, en om overkoepelend zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling ten gunste te kunnen keren. Indien de feiten bewezen worden verklaard, is het van belang dat verdachte gemotiveerd wordt voor een delictscenario om (ook) daar de behandeling op te kunnen richten. Mogelijk dat na afronding van de strafzaak de door verdachte ervaren druk afneemt en er ruimte ontstaat om zijn verhaal te doen. Net als eerder wordt ook nu geadviseerd om het voorgaande in het kader van een deels voorwaardelijke jeugddetentie plaats te laten vinden.
De psychiaterstelt in haar rapport van 24 februari 2023 bij verdachte een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende en narcistische trekken vast. Daarbij is er sprake van een depressieve stoornis, gedeeltelijk in remissie. Ten tijde van het ten laste gelegde was er geen sprake van een psychische stoornis. Aangezien ondergetekende geen aanwijzingen heeft dat er destijds sprake was van een psychische stoornis (een verstandelijke handicap is uitgesloten) kan er derhalve geen doorwerking gezien worden in de ten laste gelegde feiten, en volgt hieruit het advies bij bewezenverklaring het ten laste gelegde volledig toe te rekenen. Er zijn voor feiten als waarvan verdachte wordt verdacht geen risicotaxatie-instrumenten voorhanden, waardoor de risicoanalyse bemoeilijkt wordt. Daarbij wordt er geen doorwerking geconstateerd vanuit een psychische stoornis zodat recidive op basis van stoornis gerelateerd gedrag derhalve niet aan de orde is. Bij bewezenverklaring is echter wel sprake van een patroon waarbij verdachte tweemaal weet heeft gehad van een zwangerschap van zijn toenmalige vriendin en mee heeft geholpen zowel de zwangerschap en geboorte geheim te houden alsook de baby tweemaal actief heeft ‘weg gemaakt’. Gezien hij niet bevraagd kon worden op zijn motieven hiervoor, is het niet mogelijk om ten aanzien van de kans op recidive uitspraken te doen. Vanuit ontwikkelingsgericht denken wordt behandeling geadviseerd om zijn persoonlijkheidsontwikkeling positief te beïnvloeden. De huidige aanpak zoals die wordt vorm gegeven door het jeugdteam van Inforsa lijkt het best aan te sluiten bij zijn behoeften waarbij het opbouwen van een vertrouwensrelatie veel tijd kost. Mee lijkt ook te spelen het feit dat verdachte gezien zijn proceshouding geen openheid kan geven over de ten laste gelegde feiten. Wellicht kan na het vonnis met verdachte een delictscenario opgesteld worden waaruit mogelijk risicofactoren gedestilleerd kunnen waarna een plan van aanpak opgesteld kan worden. Verdachte zal verder begeleiding nodig hebben richting het opbouwen van een zelfstandig leven en bij het vormgeven van zijn vaderschap. Geadviseerd wordt het beloop van zijn ontwikkeling te monitoren om na te gaan in hoeverre intensievere therapie (bijvoorbeeld psychotherapie) noodzakelijk zal zijn. Geadviseerd wordt de behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf en de jeugdreclassering deze te laten monitoren.
Ter zitting hebben
de deskundigen Moonen en Sprockhet voorgaande bevestigd en daaraan - samengevat - het volgende toegevoegd. Er is bij verdachte op dit moment sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en een depressieve stoornis, maar deze waren niet aanwezig ten tijde van de verdenkingen. De deskundigen hebben toegelicht dat er sprake moet zijn van disfunctioneren op meerdere levensgebieden om een stoornis te kunnen vaststellen. Dit was bij verdachte niet het geval. Ten tijde van de verdenkingen functioneerde verdachte ‘normaal’, in de zin dat hij naar school ging en dat hij in zijn vrije tijd vooral bezig was met zijn voetbalcarrière. Gelet hierop kunnen de deskundigen geen stoornis vaststellen die eventueel heeft bij de ten laste gelegde feiten. Er is pas een stagnatie ontstaan in de ontwikkeling van verdachte na de vondst van [naam kind] . Verdachte had na zijn aanhouding nergens meer zin in; hij ging niet meer naar school, hij bleef veel thuis en sliep het grootste deel van de dag. Ook had hij geen behoefte meer aan sociale contacten en is hij gestopt met voetbal. Het lukt verdachte niet om te praten over zijn emoties en gevoelens en hij laat daarom liever zo beperkt mogelijk mensen toe in zijn leven. Hij heeft zich een periode geïsoleerd van alles en iedereen. Inmiddels gaat het beter met hem. Hij heeft een goede band met zijn begeleider van WMK Zorg, hij houdt zich aan de afspraken met de hulpverlening en hij hoopt zijn leven ooit weer op de rit te krijgen. Tot slot hebben de deskundigen aangegeven dat verdachte tot op heden niet over [naam baby] heeft willen praten. Mogelijk komt hier verandering in als de strafzitting achter de rug is.
Ter zitting heeft
de Raadeen voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Er is sprake van psychopathologie en disfunctioneren. De Raad heeft overwogen dat aanwezigheid van deze problematiek van verdachte, te weten vermijdende coping, narcistische trekken en onrijpheid ten tijde van het delict zeer denkbaar is, waarbij in het midden wordt gelaten of het gaat om trekken van een persoonlijkheidsstoornis of een volledige persoonlijkheidsstoornis. Het niet nemen van verantwoordelijkheid, vermijdende coping, narcistische trekken en onrijpheid kunnen als grondslag worden gebruikt voor een PIJ-maatregel, namelijk dat dit gezien kan worden als een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling. Dat deze problemen aan de orde waren ten tijde van de verdenkingen, komt tot uitdrukking in het feit dat tot twee keer toe geen zwangerschap is voorkomen, geen adequate oplossingen worden bedacht en het leven ongehinderd wordt voortgezet. Uit het dossier komt een beeld naar voren dat verdachte zijn voetbalcarrière belangrijker vond dan het nemen van verantwoordelijkheid voor een kind. Hij heeft de gebeurtenissen ‘weggestopt’ en tot op heden wil hij niet vertellen hoe hij tot deze delicten is gekomen. Door de houding van verdachte zijn de noodzakelijke behandelingen tot nu toe niet goed van de grond gekomen. De Raad kan daardoor geen inschatting maken ten aanzien van het recidiverisico. Het is in ieder geval noodzakelijk dat verdachte de komende periode meewerkt aan de behandeling van Inforsa, zodat er een delictscenario (ten aanzien van beide verdenkingen) gemaakt kan worden. Gelet op de beperkte motivatie van verdachte zal een voorwaardelijke jeugddetentie, als stok achter de deur, niet voldoende zijn om dit te bereiken. Bij een eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie (indien verdachte zich niet houden aan de bijzondere voorwaarden) zal hij in een jeugddetentie niet of nauwelijks worden behandeld. In dat geval is het noodzakelijk dat hij in een gesloten setting (van het PIJ-kader) alsnog wordt behandeld.
JBRAheeft toegelicht dat toezicht en begeleiding van verdachte in de afgelopen twee jaar heel moeizaam is verlopen. Hij had soms goede periodes, maar meestal wilde hij zich afzonderen van alles en iedereen. Verdachte ging dan uit contact en hij bleef onbereikbaar voor de begeleiders. JBRA vraagt zich af een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend is, omdat verdachte niet past bij de jongeren die in een jeugdgevangenis verblijven. Ook vraagt JBRA zich af of verdachte ooit nog over de verdenkingen zal praten. Hij beseft dat dit noodzakelijk is om de heftige gebeurtenissen achter zich te kunnen laten, maar het lukt hem niet om openheid te geven over de dood van [naam baby] . Het is ook voor JBRA duidelijk dat verdachte behandeld moet worden, maar zolang hij hier niet open voor staat zal een behandeling ook niet slagen. Tot slot lijkt verdachte zijn medeverdachte in bescherming te willen nemen door geen verklaring af te leggen over zijn aandeel bij de delicten. Hij heeft liever dat zijn dochter zonder hem komt te zitten dan zonder haar moeder.
De begeleider vanuit WMK Zorgheeft aangegeven dat het contact met verdachte in principe goed verloopt.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aan de ene kant is hier sprake van de meest ernstige strafbare feiten en een verdachte die geen of nauwelijks openheid van zaken heeft gegeven. Aan de andere kant is verdachte nog jong, heeft hij een blanco strafblad en wordt hij berecht volgens het jeugdstrafrecht, waarbij het pedagogische karakter van de bestraffing voorop dient te staan. Rekening houdend met alle omstandigheden in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat de feiten zo ernstig zijn, dat een onvoorwaardelijke detentiestraf onontkoombaar is. De rechtbank beseft dat wederom gedetineerd raken zeer ingrijpend zal zijn voor verdachte en dat dit mogelijk de ingezette hulpverlening en de prille positieve ontwikkelingen (ook met betrekking tot omgang met zijn dochter) zal doorkruisen, maar verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een baby vermoord en een andere baby geprobeerd te vermoorden. Moord behoort tot de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Het is aan de maatschappij niet uit te leggen dat een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan dit soort schokkende feiten geen onvoorwaardelijke jeugddetentie krijgt opgelegd. De rechtbank zal bij de duur van de jeugddetentie rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bepleit door de raadsman van verdachte. Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een jeugddetentie voor de duur van
15 maandenop haar plaats, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts moet worden overwogen of er een PIJ-maatregel - al dan niet voorwaardelijk - passend en geboden is. Een PIJ-maatregel kan alleen worden opgelegd als is vastgesteld dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten en ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Deze vaststelling gebeurt door de rechter, in beginsel op basis van de adviezen van twee gedragsdeskundigen in de zin van artikel 77s, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zonder die vaststelling is oplegging van een PIJ-maatregel niet mogelijk. De wet noch de jurisprudentie vereist echter dat de stoornis wordt geclassificeerd en/of dient te worden vastgesteld door een gedragsdeskundige. De rechter kan, zo blijkt uit de door de wetgever gekozen constructie, tot de vaststelling van een stoornis komen zonder dat een gedragsdeskundige dit heeft vastgesteld. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
Er zijn veel rapporten opgemaakt over de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rapportages van de psychiater en psycholoog enerzijds en de Raad anderzijds lopen uiteen.
Alle rapportages concluderen dat op dit moment sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende en narcistische trekken en (volgens de psychiater) een depressieve stoornis, gedeeltelijk in remissie. De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van het bestaan van een stoornis in het heden over en ziet zich voor de vraag gesteld of ten tijde van de bewezen geachte delicten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte.
Dat er in dit geval sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis staat voor de rechtbank, gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, zijn jeugdige leeftijd, zijn houding tijdens de onderzoeken en ter zitting en hetgeen wel over verdachte bekend is, genoegzaam vast. De rechtbank voelt zich daarbij gesteund door het standpunt van de Raad zoals opgenomen in haar rapport van 12 september 2023. Zoals hiervoor opgenomen heeft de Raad overwogen en gemotiveerd dat aanwezigheid van de huidige problematiek van verdachte, te weten vermijdende coping, narcistische trekken en onrijpheid ten tijde van het delict, zeer denkbaar is, waarbij in het midden wordt gelaten of het gaat om trekken van een persoonlijkheidsstoornis of een volledige persoonlijkheidsstoornis. Volgens de Raad kunnen het niet nemen van verantwoordelijkheid, de vermijdende coping, narcistische trekken en onrijpheid gezien worden als een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling.
De rechtbank is van oordeel dat zij, gezien het voorgaande, niet anders kan concluderen dan dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank acht net als de Raad aannemelijk dat genoemde factoren hebben doorgewerkt in de tenlasteleggingen en zal verdachte daarom als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank is van oordeel dat ter voorkoming van herhaling (bijvoorbeeld als hij opnieuw geconfronteerd wordt met een ongewenst zwangere vriendin) een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ als stevige stok achter de deur nodig is om behandeling in het ambulante kader te laten slagen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven of heeft kunnen geven, er daardoor geen inschatting kan worden gemaakt van de kans op recidive, terwijl de feiten op zichzelf reeds recidive inhouden, en de behandeling tot op heden van niet echt van de grond komt en/of diepgang krijgt. Het lijkt erop dat verdachte momenteel vastloopt in de ontstane situatie. In de afgelopen periode had hij geen positieve dagbesteding, hij had een periode geen contact meer met zijn ouders en hij heeft moeite om zich in zijn woonsituatie te verhouden tot de begeleiding, zijn verantwoordelijkheid te nemen en zich aan afspraken te houden. De rechtbank neemt ook de overwegingen over van de Raad over dat behandeling nodig is ten gunste van de verdere ontwikkeling van verdachte, omdat verdachte tot een identiteitsbesef moet komen waar hij op kan bouwen en dat stabieler is dan het was en dat hem in staat stelt om beter zijn verantwoordelijkheden te leren dragen. Deze behandeling kan, gelet op de adviezen, alsnog zijn vorm krijgen bij voortzetting van het huidige kader/toezicht, maar de mogelijkheid dient te bestaan om - als dat niet slaagt - over te kunnen gaan op de gedwongen behandeling in het kader van een PIJ-maatregel.
De (voorwaardelijke) PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dit betekent dat, in het geval van overtreding van de voorwaarden de voorwaardelijke PIJ-maatregel op vordering van de officier van justitie door de rechtbank kan worden ten uitvoer gelegd, de verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam kind] vordert € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering toegelicht. Er is door JBRA (de voogdijinstelling van [naam kind] ) zorgvuldig afgewogen of - en voor welk bedrag er een vordering tot schadevergoeding zou worden ingediend nu de verdachten de ouders van [naam kind] zijn. Feit is echter dat [naam kind] slachtoffer is van een zeer ernstig feit en dat meerderde fundamentele rechten, waaronder het recht van [naam kind] op family life, op grove wijze zijn geschonden. De raadsvrouw heeft dit schriftelijk uitgebreid gemotiveerd en daarbij verwezen naar een aantal rechterlijke uitspraken waarbij de immateriële schade voor zeer jonge kinderen die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf zijn toegewezen. Bij de beoordeling van de vordering dient het civiele aansprakelijkheidsrecht te worden toegepast. Op grond van artikel 1:162 BW zijn verdachten aansprakelijk voor de door [naam kind] geleden en nog te lijden schade. Het is evident dat zij in de afgesloten tas in de vuilcontainer bijzonder veel stress gehad moet hebben gehad. Ook kinderen in de pre verbale fase kunnen ernstig trauma oplopen. Het lichaam slaat ingrijpende ervaringen op, ongeacht hoe jong je bent. [naam kind] is op dit moment nog erg jong, maar het ligt in de lijn der verwachtingen van de voogdijinstelling dat zij op een later moment nog begeleiding en therapie nodig zal hebben voor het trauma dat is ontstaan in haar vroegkinderlijke en pre verbale periode. Daarnaast kan [naam kind] door het ten laste gelegde niet bij haar ouders opgroeien en zal zij de komende jaren mogelijk nog wisselen van pleeggezinnen. Het contact tussen [naam kind] en haar ouders is verstoord en hoewel er door instanties hard wordt gewerkt om te bezien op welke manier er een vorm van bestendig contact kan zijn verloopt dit niet altijd even voorspoedig. Het is ook nog maar de vraag hoe het contact en/of de omgang zal verlopen als [naam kind] op enig moment op de hoogte wordt gesteld van de gebeurtenissen. De verwachting is dat er nog lang begeleiding nodig zal zijn om de band tussen [naam kind] en haar ouders vorm te kunnen geven en/of te kunnen herstellen. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering hoofdelijk toe te wijzen en te bepalen dat het bedrag dient te worden gestort op een ten behoeve van [naam kind] te openen rekening met BEM clausule, waardoor de gelden bewaard worden ten behoeve van [naam kind] tot zij achttien jaar is.
De officier van justitie heeft - gelet op de toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partij - gevorderd om de vordering in zijn geheel en hoofdelijk toe te wijzen met de wettelijke rente. Ook heeft de officier van justitie verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft bepleit om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu het causaal verband tussen het ten laste gelegde en de eventuele schade van [naam kind] op latere leeftijd (nog) niet vastgesteld kan worden. Deze vordering is volgens de raadsman te ingewikkeld om in de strafprocedure aan de orde te stellen. Het is aan de civiele rechter om hier op een later moment een beslissing over te nemen. Tot slot is het niet aan verdachte te wijten dat [naam kind] in verschillende pleeggezinnen heeft moeten verblijven. Eventuele schade bij haar kan ook door die wisselingen zijn ontstaan zodat het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de schade niet eenvoudig is vast te stellen.
De rechtbank heeft - door de bewezenverklaring van het ten laste gelegde - vastgesteld dat verdachte (samen met medeverdachte [medeverdachte] ) heeft geprobeerd [naam kind] van het leven te beroven. Dat is een van de ernstigste, zo niet de meest ernstige normschending die er bestaat. Er is sprake van een onrechtmatige daad gepleegd door verdachten en de aansprakelijkheid van verdachten staat in deze zaak vast. Dit betekent echter niet dat de rechtbank komt tot toekenning van de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank kan de omvang van de schade door de zeer jonge leeftijd van [naam kind] op dit moment niet vaststellen. [naam kind] wordt nu omringd door volwassenen die het beste met haar voor hebben en die bereid zijn om haar te ondersteunen en te helpen, zodat zij zich veilig en positief kan ontwikkelen. Niet onderbouwd is dat zij op dit moment reeds gedrag laat zien dat aannemelijk maakt dat bij haar schade is ontstaan. Ofschoon invoelbaar is dat zij schade zal hebben - zeker wanneer bij haar bekend wordt hoe haar leven is gestart - is de rechtbank van oordeel dat de omvang daarvan nu niet kan worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als de advocaat van [naam kind] in deze procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om haar stellingen nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en kan deze desgewenst nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 151, 289 en 448 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in zaak A en in zaak B onder 1, 3 en 4 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot moord
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van moord
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van een lijk begraven met het oogmerk om het feit/de oorzaak van het overlijden te verhelen
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 bewezen verklaarde:
niet voldoen aan de wettelijke verplichting tot aangifte aan de ambtenaar van de burgerlijke stand voor de registers van geboorte
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregelnietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meewerkt aan de behandeling van Inforsa of een soortgelijke forensische GGZ instelling;
  • in een instelling verblijft voor begeleid wonen, tenzij anders is afgesproken met JBRA.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam kind]niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Heft opde schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.