ECLI:NL:RBAMS:2023:6142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
22/5924
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over IVA-uitkering en referteperiode

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had in eerste instantie geen recht op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) volgens het primaire besluit van 13 april 2021. Echter, na bezwaar werd haar per 21 april 2021 een uitkering op basis van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend. Eiseres was het niet eens met de hoogte van de uitkering, omdat verweerder de inkomsten na de ingangsdatum van de uitkering als referteperiode had genomen in plaats van de periode ervoor. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 juli 2023, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar verweerder zich afmeldde.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de juiste referteperiode had gebruikt, namelijk van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019, voor het vaststellen van het WIA-maandloon. Eiseres had echter recht op een proceskostenvergoeding, die verweerder ten onrechte niet had toegekend. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor wat betreft de proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure, maar ongegrond verklaard voor de overige onderdelen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit (het primaire besluit) van 13 april 2021 is aan eiseres medegedeeld dat zij per 21 april 2021 geen recht heeft op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Met het besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan eiseres een uitkering op basis van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend per 21 april 2021.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over
1. Met het bestreden besluit is aan eiseres per 21 april 2021 een IVA-uitkering toegekend. Met het bestreden besluit heeft verweerder het WIA-maandloon vastgesteld op € 215,76 inclusief vakantiegeld. Omdat de IVA-uitkering 75% bedraagt van het WIA-maandloon, is de uitkering van eiseres € 161,82 bruto per maand inclusief vakantiegeld
2. Eiseres is het niet eens met de hoogte van het uitkeringsbedrag, omdat verweerder bij de berekening van het uitkeringsbedrag de inkomsten van eiseres na 21 april 2021 in plaats van voor 21 april 2021 als uitgangspunt heeft genomen. Eiseres stelt dat verweerder hiermee uit is gegaan van de verkeerde referteperiode.
3. Ook stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder in de beslissing op het bezwaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding aan eiseres heeft toegekend.
Het oordeel van de rechtbank
Referteperiode
4. Verweerder heeft toegelicht dat op grond van artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen de referteperiode de periode is van een jaar dat eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat voorafgaat aan het tijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden. De eerste dag van de arbeidsongeschiktheid is
24 april 2019. De referteperiode die is gebruikt voor het vaststellen van het dagloon van eiseres is daarom 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019.
5. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangegeven dat hij de uitleg en de berekening van verweerder volgt en zich conformeert aan het oordeel van de rechtbank.
6. Ook de rechtbank volgt verweerder in diens toelichting en is van oordeel dat verweerder de juiste referteperiode, 1 april 2018 tot en 31 maart 2019, bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering van eiseres heeft gebruikt.
Proceskostenvergoeding
7. Verweerder heeft aangegeven ten onrechte geen vergoeding te hebben toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting.
8. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot vergoeding van deze kosten. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op een bedrag van € 1.194,- (2 punten á € 597,-).
9. Voorgaande betekent ook dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank zal verweerder daarom ook veroordelen tot vergoeding van het griffierecht van € 50,- en betaling van een proceskostenvergoeding van € 1.674,- (2 punten á € 837,-) voor de beroepsprocedure.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond voor zover het betreft de niet toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure. Voor het overige is het beroep ongegrond. Omdat het beroep deels wel gegrond is, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen maar bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Dat betekent dat de beslissing inhoudelijk in stand blijft. Eiseres zal een vergoeding ontvangen voor de proceskosten voor de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 november 2022 maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een proceskostenvergoeding moet betalen van
€ 1.194,- voor de bezwaarschriftprocedure;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Boerhorst, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G. Elfferich, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.