ECLI:NL:RBAMS:2023:6139

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
13.053508.21 (zaak A) en 13.262395.21 (zaak B) (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op pasgeboren baby en poging tot moord op een andere baby door haar in een ondergrondse vuilniscontainer achter te laten

Op 3 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op een pasgeboren baby en poging tot moord op een andere baby. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, op 15 december 2019 in Amsterdam een pasgeboren baby genaamd [naam baby] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De baby werd kort na de geboorte in een ondergrondse afvalcontainer achtergelaten, waar zij levend werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte met voorbedachten rade handelden, aangezien zij voorafgaand aan de bevalling plannen hadden gemaakt om de zwangerschap te beëindigen en de baby te begraven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in een eerdere zaak, zaak A, betrokken was bij de poging tot moord op een andere baby, genaamd [naam kind], die eveneens in een afvalcontainer werd achtergelaten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan behandeling en toezicht door de reclassering. De benadeelde partij, [naam kind], heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de omvang van de schade niet kon worden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.053508.21 (zaak A) en 13.262395.21 (zaak B) (promis)
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 en 19 september 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs.
H. Hoekstra en B.Y. de Boer (hierna gezamenlijk aangeduid als de officier van justitie) en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J. van Weers, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 3] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de deskundigen mevrouw S.A. Moonen, GZ-psycholoog, en mevrouw M.M. Sprock, psychiater, ter zitting naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mevrouw [naam 4] als voogd van de benadeelde partij [naam kind] en mr. W. van Egmond, de raadsvrouw van de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is - zoals gewijzigd ter terechtzitting op 18 september 2023 - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
zij op of omstreeks [datum delict] 2021 te [plaats delict] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om haar/een (pasgeboren) kind, genaamd [naam kind] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, dat kind bij of kort na de geboorte
- in een (dichtgemaakte) plastic (boodschappen)tas heeft gestopt/verpakt en/of
- ( vervolgens) in een ondergrondse afvalcontainer heeft gegooid/gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289 jo. 287 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks [datum delict] 2021, te [plaats delict] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als moeder, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling al dan niet daaraan voorafgaand genomen besluit, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk haar kind, genaamd [naam kind] , bij of kort na de geboorte van het leven te beroven, met dat opzet dat (pasgeboren) kind, bij of kort na de geboorte
- geen voeding en/of andere zorg heeft gegeven en/of
- ( adequate) medische zorg/hulp heeft onthouden, althans geen (adequate) medische zorg/hulp heeft ingeroepen en/of
- in een (dichtgemaakte) plastic (boodschappen)tas heeft gestopt/verpakt en/of
- ( vervolgens) in een ondergrondse afvalcontainer heeft gegooid/gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 291 Wetboek van Strafrecht)
Zaak B
1.
zij op of omstreeks 15 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een pasgeboren baby (genaamd [naam baby] ) opzettelijk (en met voorbedachten rade) (op onbekende wijze) van het leven heeft beroofd;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 15 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als moeder, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling al dan niet daaraan voorafgaand genomen besluit, opzettelijk haar kind, (genaamd [naam baby] ) bij of kort na de geboorte, (op onbekende wijze) van het leven heeft beroofd;
(artikel 291 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 15 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een pasgeboren baby (genaamd [naam baby] ), tot wiens/wier onderhoud, verpleging of verzorging zij, verdachte en/of haar mededader, als ouder(s) van voornoemde pasgeboren baby, krachtens wet of overeenkomst verplicht was/waren, in een hulpeloze toestand heeft/hebben gebracht en/of gelaten, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader nagelaten tijdig adequate zorg te verlenen en/of medische hulp in te roepen, terwijl dit feit de dood van voornoemde baby ten gevolge heeft gehad;
(artikel 255 Wetboek van Strafrecht, artikel 257 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij in of omstreeks de periode van 15 december 2019 tot en met 15 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, het lijk van een pasgeboren baby (genaamd [naam baby] ) heeft begraven, verbrand, vernietigd, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden, dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen;
(artikel 151 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
zij in of omstreeks de periode van 15 december 2019 tot en met 19 december 2019 niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting tot aangifte van de geboorte van haar kind (genaamd [naam baby] ) aan de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het register van geboorte;
(artikel 448 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in zaak A en in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het primair en subsidiair ten laste gelegde in zaak A en in zaak B onder 1 ten laste gelegde zich tot elkaar verhouden als specialis en generalis waarbij het subsidiair ten laste gelegde (kindermoord/kinderdoodslag) een specialis is ten opzichte van het primair ten laste gelegde (moord/doodslag). Dat de officier van justitie de verdenkingen op deze manier heeft ten laste gelegd is volgens de raadsman onjuist.
De officier van justitie heeft toegelicht dat de verdenkingen bewust op deze manier ten laste zijn gelegd, omdat de feiten in de visie van het OM niet primair zijn gepleegd uit vrees voor ontdekking van de bevalling zoals bedoeld in artikel 291 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachte heeft haar zwangerschap niet verborgen en er zijn geen omstandigheden waaruit geconcludeerd kan worden dat het tenlastegelegde erop gericht was de bevallingen te verhullen. Verdachte heeft volgens het OM de feiten juist primair gepleegd met het oogmerk op de dood van de in de tenlastelegging genoemde baby’s, die zij immers niet wilde ‘houden’.
De rechtbank overweegt als volgt. Een lex specialis (bijzondere wetgeving) is in beginsel een wet die voorrang krijgt boven de lex generalis (algemene wetgeving). Dat betekent dat artikel 291 Sr ‘voorgaat’ op de meer algemene bepaling van de artikel 289 Sr, in het geval het OM van oordeel is dat het delict is gepleegd vanuit een gemoedstoestand waarin de vrees voor ontdekking van de bevalling centraal stond. In zo’n geval mag de officier van justitie niet voorbij gaan aan de specialiteitsverhouding tussen de genoemde wetsartikelen en zal de tenlastelegging dienen te worden toegesneden op artikel 291 Sr. Nu de officier van justitie echter heeft onderbouwd dat de tenlastelegging bewust is toegesneden op artikel 289 Sr aangezien de gemoedstoestand van verdachte - volgens het OM - niet erop was gericht te voorkomen dat de bevalling zou worden ontdekt maar veeleer om ervoor te zorgen dat de baby’s niet zouden leven, stond het de officier van justitie vrij om te kiezen voor de tenlastelegging zoals die thans aan de orde is.
Het verweer van de raadsman - dat deze manier van ten laste leggen onjuist is - slaagt aldus niet zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs (ten aanzien van het in zaak A onder primair ten laste gelegde)
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte en haar medeverdachte hun pasgeboren baby in een ondergrondse afvalcontainer hebben achtergelaten. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier - met name de chatberichten tussen de verdachten vóór en na de bevalling - kan worden vastgesteld dat verdachte en haar medeverdachte van plan waren om hun baby te doden en dat zij dit ook daadwerkelijk (kort na de bevalling) hebben geprobeerd. Zij hebben dit dus met voorbedachten rade gedaan. Het onder primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft verzocht om er bij de beoordeling van de chatberichten rekening mee te houden dat verdachte het liefst de baby wilde houden, maar dat zij uiteindelijk alles heeft gedaan (en soms ook heeft gelogen) om medeverdachte niet kwijt te raken. Verdachte heeft op internet gezocht naar babykleertjes en zij heeft voor bevalling twee pakken babyvoeding gekocht. Ook heeft zij aan haar vriendinnen verteld dat zij zwanger was. De raadsman vraagt zich af waarom verdachte dit zou doen als zij, volgens de officier van justitie, van plan was om haar kind te vermoorden. Op dat moment had verdachte, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, geen mogelijkheid om zelf voor haar kind te zorgen. Zij wilde daarom haar baby afstaan aan een pleeggezin. Het is daarbij niet ondenkbaar dat er kort na de bevalling complicaties zijn ontstaan waardoor verdachten ervan uit mochten gaan dat [naam kind] was overleden. Er is hier geen onderzoek naar gedaan. Verdachte heeft vanaf het begin verklaard dat zij dacht dat haar baby was overleden; [naam kind] reageerde nergens meer op. Ook op de camerabeelden van de Mijehof is geen huilende baby te horen. Op grond van het dossier kan vastgesteld worden dat verdachte vooral in paniek heeft gehandeld. Er blijkt nergens uit dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke vorm, om het slachtoffer iets aan te doen, laat staan dat er een vooropgezet plan was om het slachtoffer van het leven te beroven.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op zondagavond [datum delict] 2021 om 22.33 uur gaat een buurtbewoner naar een ondergrondse afvalcontainer om - ondanks de op dat moment vanwege corona geldende avondklok die voorschrijft dat na 21.00 uur niemand meer naar buiten mag - een paar vuilniszakken weg te gooien. Zij hoort een baby huilen in de container en belt meteen de politie. De medewerkers van de politie en later ook van de brandweer en ambulance arriveren rond 22.39 uur en ook zij horen babygehuil uit de container komen. De politie opent de container en haalt er een aantal vuilniszakken uit. Samen met de gearriveerde brandweer wordt nog een aantal vuilniszakken uit de container gehaald en met behulp van een warmte-camera wordt een gele plastic zak van de winkelketen Jumbo naar boven gehaald. De betrokken brandweerman verklaart op 8 maart 2021 daarover het volgende:
“Ik heb de linkercontainerdeur geopend met een speciale sleutel. De container was voor de helft gevuld met zakken. Met een warmte-camera zagen wij dat er één tas warmer was dan de andere. De tas bewoog ook. Die tas hebben wij toen naar boven gehaald. Er zat een strakke knoop in de plastic zak. Deze kregen we niet gelijk open en hebben toen besloten de tas open te scheuren. De tas lag best wel diep”.In deze tas bevindt zich een levende baby en verder een groene zuigfles, twee opengescheurde verpakkingen babyvoeding, een zwart met wit gestreept kledingstuk, een bebloed mondkapje en wattenpropjes. Tevens treft de politie meconium aan, de eerste ontlasting van een baby. Ook bevindt zich een kassabon in de tas van de Jumbo. Uit deze bon blijkt dat er op 10 februari 2021 bij de Jumbo op het adres [adres Jumbo] voor ongeveer 10 euro is gepind.
De baby is overgebracht naar het AMC ziekenhuis en bleek niet ernstig gewond te zijn. Wel was haar [constatering gezondheid] . Volgens forensische opsporing lag de baby op een diepte van anderhalf meter onder de grond. De container is 228 cm diep. De Jumbotas met de baby is op een aantal vuilniszakken gevallen, die reeds in de container lagen. Later is nog een aantal vuilniszakken in de container gegooid, waarvan er twee op de baby terecht zijn gekomen.
Op maandag 22 februari 2021 worden de identificerende gegevens gevraagd behorende bij de Jumbokassabon. Het blijkt dat de betaling is gedaan met een ING-pas die op naam staat een persoon wonende op een adres in [plaats] . De politie gaat op maandag 22 februari 2021 om 17.00 uur naar deze woning en spreekt daar de oppas; later blijkt dat zij de moeder van verdachte is en tevens de oma van de baby die in de container is aangetroffen. Op dinsdag 23 februari appt verdachte aan medeverdachte dat ze bang is dat ze (de rechtbank begrijpt de politie) haar moeder houden en dat haar moeder hier niet de dupe van gaat worden “ook al verpest het alles”. Verdachte zegt dat zij gewoon “naar daar” (de rechtbank begrijpt: het politiebureau) zal gaan, alleen of samen met medeverdachte. Op woensdag 24 februari 2021 wordt de politie gebeld door een jonge vrouw met een telefoonnummer eindigend op * [nummer] . Zij wilde afspreken op het politiebureau Linneusstraat. De politie pikt twee vrouwen en een jonge jongen op en de jonge vrouw verklaart meteen dat zij de moeder is van de baby. Beide vrouwen worden aangehouden. Naar later blijkt zijn dit verdachte en haar moeder. De jongen is [medeverdachte] (de medeverdachte), ook hij wordt aangehouden.
De rechtbank zal hierna voor de leesbaarheid de verdachten bij hun voornamen noemen. Ook zal de baby in de container hierna bij haar naam ‘ [naam kind] ’ worden genoemd.
Op woensdag 24 februari 2021 worden beide verdachten voor het eerst gehoord. [verdachte] verklaart dan - kort samengevat - als volgt: “
In mei 2020 zocht mijn vriend ( [medeverdachte] ) weer contact. Wij hadden toen seks, soms met condoom. Na ongeveer zes maanden wist mijn vriend dat ik zwanger was. Afgelopen zondag had ik buikpijn en we hebben opgezocht wat weeën zijn. We zijn naar het park gegaan, we gingen picknicken. Ik probeerde haar melk te geven, ze wilde niet drinken, ik zag dat ze ademde. Ze gaf geen kik, dronk niet en hield haar ogen dicht. Ik dacht dat ze dood was. De baby huilde niet, bewoog niet en gaf geen kik. We raakten in paniek en gingen lopen. Ik heb de baby in de Jumbozak gedaan samen met doekjes, pap, navelstreng. Ik weet niet meer wat er bij de container is gebeurd. Volgens mij legde [medeverdachte] de baby in de container. We beleven nog enkele seconden kijken of ze bewoog of geluid maakte. Dit was niet zo. [medeverdachte] trok via de handvat de klep van de container naar beneden. Ik ben naar huis gegaan. Ik hoorde op het nieuws dat er een baby was gevonden en nog leefde. [medeverdachte] was ook in paniek”. [verdachte] is daarna meerdere keren verhoord. Zij heeft telkens, ook op zitting, verklaard dat zij dacht dat de baby dood was, waarna zij in de container is gelegd. [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoren min of meer hetzelfde verklaard als [verdachte] :
‘De baby huilde heel kort en wilde geen melk drinken. De ledematen van de baby hingen slap.[medeverdachte] heeft wisselend verklaard over wie [naam kind] in de container heeft gelegd.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachten wisten dat hun pasgeboren baby leefde toen zij haar in de container legden en of zij [naam kind] met voorbedachten rade van het leven hebben willen beroven.
Wisten de verdachten dat [naam kind] nog leefde toen zij haar in de container legden?
Verdachten hebben op verschillende momenten verklaard dat [naam kind] toen zij werd geboren ademhaalde en bewoog. Volgens de verklaringen van verdachten hielden de bewegingen op een gegeven moment op en haalde [naam kind] ook geen adem meer. Ook reageerde zij niet en wilde zij niet drinken. Over de details hebben verdachten niet veel verklaard.
De rechtbank stelt vast dat [naam kind] levend uit de container is gehaald. Verder staat vast dat verdachten na de geboorte video’s van [naam kind] hebben gemaakt waarop zij levend te zien is. Volgens de kinderarts die haar kort na de vondst in het AMC heeft onderzocht, woog [naam kind] bij binnenkomst [gewicht] gram. [omschrijving onderzoeksbevindingen artsen ] De rechtbank leidt uit de verklaring van de kinderarts af dat [naam kind] een gezonde baby was. Het staat niet helemaal vast hoe laat [naam kind] is geboren, maar uitgaande van de verklaring van de verdachten zal dit uiterlijk om 19.30 uur zijn geweest. Beide verdachten hebben verklaard dat [naam kind] reeds kort na haar geboorte, nog in het park, geen tekenen van leven meer vertoonde, terwijl zij haar pas rond 20.45 uur in de container hebben gelegd. De rechtbank acht volstrekt ongeloofwaardig dat een gezonde baby gedurende langere tijd niet lijkt te leven, zelfs niet lijkt te ademen. Daar komt nog bij dat verdachten na achterlating van [naam kind] in de container, verschillende chat gesprekken met elkaar hebben gevoerd. Uit geen van die chat gesprekken blijkt dat zij dachten dat [naam kind] dood was. Integendeel: uit die gesprekken leidt de rechtbank af dat zij wisten dat [naam kind] nog leefde en dat verdachten haar dus bewust levend in de container hebben gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe verder als volgt.
Uit beelden blijkt dat [naam kind] rond 20.45 uur is achtergelaten in de container. Na het achterlaten van [naam kind] splitsen beide verdachten zich, beide verdachten gaan dan naar hun eigen huis. Om 19.58 uur (echte tijd 20.58 uur) beginnen [medeverdachte] en [verdachte] te appen. De rechtbank zal de belangrijkste passages uit deze berichten hieronder weergeven:
[verdachte] : We hbbn een te overhaaste beslissing gemaakt
[medeverdachte] : Ik vind me echt een slechte vaderfiguur
(…)
[medeverdachte] : Ik wil dr vasthouden
[verdachte] : We alle 2
[medeverdachte] : Ze was zo aan het vechten
[verdachte] : Ja ze vond me lichaams warmte echt fijn
[verdachte] : Jaaa
[verdachte] : Dat ze gwn in slaap viel
[verdachte] : Hoe we dit weer laten gebeuren is 1 en 2 we moesten houden
[medeverdachte] : Dat dit opnieuw mag gebeuren
[verdachte] : Als het kon had ik gedaan
(…)
[medeverdachte] : Door me Kkr voetbal
[medeverdachte] : Ben ik me Kkr kind kwijt
[medeverdachte] : Me Kkr bloed
[medeverdachte] : En ik nam jou erin mee
[medeverdachte] : Ik ben gwn een Kkr egoïst
[verdachte] : Kan je ajb ophouden met zo praten
[medeverdachte] : Bij de eerste kon ik nog nadenken maar dit nee
[verdachte] : Vind het echt erg
[medeverdachte] : Gwn ze was zo mooi
[medeverdachte] : Ze was echt schattig
[medeverdachte] : En dr haren
[medeverdachte] : Alsof zij nii beter verdient
[medeverdachte] : Ik ben gwn een Kkr slechte vader
[verdachte] : We hadden dit echt goed moeten bespreken
[medeverdachte] : Like voor wat de Kkr besta ik
[medeverdachte] : Ik heb me Kkr droom
[medeverdachte] : Boven me kinderen gekozen
[medeverdachte] : Wat als ik het niet red
[medeverdachte] : 2 kinderen dood voor niks
[medeverdachte] : Voor wtf heb ik het gedaan
[medeverdachte] : Voor wat
[medeverdachte] : Wie brengt ze terug
[medeverdachte] : Wie?!!!
(…)
[medeverdachte] : Ik wil dr
[medeverdachte] : In me armen terug
[medeverdachte] : Ik wil dr gwn voelen
[medeverdachte] : Ze kon zo mooi worden
[medeverdachte] : Echt wauw
[verdachte] : Hou op
[verdachte] : Alsof alles jou schuld is
[medeverdachte] : Ik hoop gwn dat ze leeft
[medeverdachte] : En dan ik dr morgen zie
[verdachte] : Hoe
[medeverdachte] : Idk
[medeverdachte] : Ik deed dat ding gwn dicht
[medeverdachte] : Ik moest dr pakken
[verdachte] : Weet niet wat voor probleem dat geeft
[medeverdachte] : Ik heb dr gwn bij restafval gezet
[medeverdachte] : Ik hoor daar
[medeverdachte] : Zij nii
[medeverdachte] : Baby
[medeverdachte] : Ze was me angeltje
[medeverdachte] : Ze betekent te veel voor me
[medeverdachte] : Ik mis dr
[medeverdachte] : Ik wil haar opvoeden
[medeverdachte] : Kan God dr terug brengen naar ons
[medeverdachte] : Hoe kan ik dr terug krijgen?
[medeverdachte] : Is er geen oplossing daarvoor?
[verdachte] : Neeeee
[medeverdachte] : Wrm nii
[medeverdachte] : Ze is nii dood
(…)
[medeverdachte] : Ik wil het terug draaien
[medeverdachte] : Als ze dood is wil nii verder leven
(…)
[medeverdachte] : Mid is ze drn nog
[medeverdachte] : Mis wacht ze op pns
[medeverdachte] : Mis huilt ze nog
[verdachte] : Ga geen domme dingen zeggen
[verdachte] : Hou op
[medeverdachte] : Ik moet terug
[medeverdachte] : Ik kan het niet beseffen
[medeverdachte] : Ik weet nii wat ik heb gedaan
[medeverdachte] : En ik heb spijt
Dan komt het moment om 00.11 uur dat AT5 een bericht plaatst over de vondst van een levende baby in een ondergrondse afvalcontainer. Kort daarna worden de volgende berichten gestuurd tussen de verdachten:
[verdachte] : Omggg
[verdachte] : Het is gevonden
[medeverdachte] : Hoe
[verdachte] : AT5
[medeverdachte] : Stuur
[verdachte] : De lullll
[verdachte] : Omg
[medeverdachte] : Het leeft
[verdachte] : Hou op ja
[medeverdachte] : Baby
[medeverdachte] : Ik me hart
[verdachte] : Nee dit is Yusu hee
[medeverdachte] : Fuck
[verdachte] : Ik ga echt weken niet na buiten
[verdachte] : En die camera
[medeverdachte] : Ik wist dat we het nii daar moesten zegten
[verdachte] : Ik ook
[medeverdachte] : Fuck!!!!
[medeverdachte] : Onze dna zit erop
[medeverdachte] : Die camera fuckt ons gwn op
[medeverdachte] : Ik zette het erin en duwde het na beneden
[medeverdachte] : Sorry
[verdachte] : Cel
[verdachte] : Jaaa
[medeverdachte] : Cel
[verdachte] : Ja
[medeverdachte] : Hoelang?
[medeverdachte] : Idk of ik blij moet zijn of moet huilen
[verdachte] : het is nu op Nos
[verdachte] : Het is echt een probleem
De rechtbank stelt vast dat verdachten, geconfronteerd met al deze berichten, nauwelijks uitleg hebben willen geven aan wat zij daarmee hebben bedoeld. De rechtbank concludeert verder dat er in de vele chatberichten met geen woord wordt gesproken over een baby die op een gegeven moment geen teken van leven heeft vertoond of dood leek te zijn, en dat zij om deze reden [naam kind] in de container hebben achtergelaten. In de berichten wordt daarentegen juist wel gezegd dat ze niet dood is, dat ze misschien nog leeft en misschien nog huilt. [medeverdachte] zegt bovendien dat hij niet verder wil leven als ze dood is. Dit alles strookt in het geheel niet met de stelling van verdachten dat zij dachten dat [naam kind] al was overleden.
De rechtbank stelt verder vast dat de paniek uitbreekt als [medeverdachte] en [verdachte] op internet lezen dat [naam kind] is gevonden. Geen van beide verdachten vraagt zich dan af hoe het kan dat [naam kind] nog leeft, terwijl zij (zoals verdachten immers hebben verklaard) al uren daarvoor, na de bevalling in het park, overleden zou zijn. In het dossier is ook een chatgesprek aanwezig waarin de verdachten bespreken dat zij hun verhaal eerst moeten afstemmen voordat zij zich melden bij de politie. [verdachte] geeft daarnaast aan dat je minder straf krijgt als je nog geen achttien jaar bent en zij zoekt op haar telefoon naar de volgende termen:
‘Strafblad 18 jaar weg, gevolgen strafblad, strafblad minderjarig, leven met strafblad, politiebureau zuid oost’.
Gelet op de inhoud van de berichten, zoals hiervoor weergegeven, vindt de rechtbank de verklaringen van de verdachten - dat zij dachten dat de baby niet meer leefde en dat zij haar toen in paniek in een container hebben gelegd - niet geloofwaardig. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat verdachten hun pasgeboren kind, dat nog leefde, in de ondergrondse container hebben gegooid. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] dit hebben gedaan met het (volle) opzet om [naam kind] te doden. Door haar in een ondergrondse afvalcontainer van meer dan twee meter diep te laten vallen, was het kind volledig aan het zicht onttrokken, was voorzienbaar dat er zware vuilniszakken bovenop haar zouden vallen en was er een risico op onderkoeling, temeer nu [naam kind] geen kleertjes aanhad. Bovendien was [naam kind] in een dichtgeknoopte plastic zak gestopt, met het risico op verstikking. Gelet op dit alles kan het niet anders dan dat het opzet van verdachten erop was gericht dat [naam kind] het niet zou overleven.
Is sprake geweest van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
Een belangrijke aanwijzing bij de beoordeling van voorbedachten rade vormt in beginsel de verklaring van verdachten zelf. Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat verdachten beiden op de hoogte waren van de zwangerschap. In het dossier bevinden zich chatgesprekken van onder meer 24 augustus 2020, waarin zij met elkaar spreken over de zwangerschap, die niet gewenst was. Zij bespreken dat zij het kind niet willen of kunnen houden:
[verdachte] : Ik vind het echt erg dat ik een kind heb gemaakt
[verdachte] : En het niet kon houden
[verdachte] : En nu weer
Uit het dossier blijkt dat verdachten plannen hebben gemaakt voor de bevalling. In het volgende gesprek, enkele dagen voor de bevalling, hebben verdachten gesproken over wat zij mee zouden nemen naar het park als het zover zou zijn.
18 februari 2021. Het gesprek begint vanaf 01.29 uur (2.29 uur echte tijd).
[medeverdachte] : Hoe wil je dat doen
[medeverdachte] : In het park?
[verdachte] : Ja dan moet het
[medeverdachte] : Oke
[verdachte] : En schaar moet mee om het te knippen
[medeverdachte] : Isg
[verdachte] : en een dekentje
[medeverdachte] : Wat nog meer
[verdachte] : En melk
[verdachte] : Anders blijft de baby huilen
[medeverdachte] : Ja
Op de dag van de bevalling spreken verdachten vervolgens uitgebreid over de bevalling die aanstaande is.
[datum delict] 2021 (op dag van de bevalling). Het gesprek begint vanaf 06.00 uur (07.00 uur echte tijd)
[medeverdachte] : Weet je mis hoelang
[medeverdachte] : Je die weeeen hebt
[verdachte] : Sinds 4
[medeverdachte] : Pfff
[verdachte] : En ze worden echt heftig
[medeverdachte] : Om de hoeveel min
[verdachte] : Heb ze niet getimmerd want het is nu constant
[verdachte] : Denk niet eens 5 min verschil
[medeverdachte] : Fuck
[medeverdachte] : Kan je lopen?
[verdachte] : Ja ma moeilijk
[medeverdachte] : Dus dat ga je nii redden he alleen na daar?
[verdachte] : Want baby gaat huilen en als hij slaapt is makkelijker
[medeverdachte] : Ja I know
[medeverdachte] : Heb je dan een fles?
[verdachte] : Ja pap fles
[medeverdachte] : Oke
[verdachte] : Ma dan moet ik veel gaan dragen he
[medeverdachte] : Maar die melk moet warm zijn he
[verdachte] : Ja ik heb zo een warm houd fles
(…)
[medeverdachte] : Ik denk dat het wel rond 1 komy
[verdachte] : Hoop 2 uur
[medeverdachte] : Je hebt ze nu al om de 5 min
[verdachte] : Jaaa
[verdachte] : Als ik ga persen moet je achter me zitten ja
[medeverdachte] : Ja
[medeverdachte] : Als steun
[medeverdachte] : Toch?
[verdachte] : Jaa
[medeverdachte] : Als het hoofdje eruit is
[medeverdachte] : Gaat de rest snel
[medeverdachte] : Dan is het mis 1x persen
[verdachte] : Nou denk dat deze baby groter is
(…)
[verdachte] : Ween komt on de 2 min
[verdachte] : Hahah why
[medeverdachte] : Nu al!!!
[verdachte] : Ja
[medeverdachte] : Ga ik het wel redden?
[verdachte] : Ik had echt melk moeten halen
Uit voorgaande berichten blijkt onomstotelijk dat verdachten op de hoogte waren van de zwangerschap en dat de bevalling zich die dag zou aandienen. Zij hebben plannen gemaakt over wat zij zouden meenemen en wat er moest gebeuren tijdens de bevalling en uit beelden van het Kruidvat blijkt dat verdachten daar op de dag van de bevalling, nadat [verdachte] aan [medeverdachte] appt dat ze echt melk had moeten halen, babyvoeding hebben gekocht. De verklaring van verdachte dat de bevalling voor haar als een verassing kwam, wordt door de rechtbank terzijde geschoven. Datzelfde geldt de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring inhoudende dat het toeval was dat zij die dag babyspullen heeft gekocht.
De rechtbank leidt uit voorgaande berichten, in onderling verband en samenhang bezien, af dat het de bedoeling van verdachten was om zich na de geboorte van [naam kind] te ontdoen. Uit de berichten blijkt dat de zwangerschap van [naam kind] zeer ongewenst was. Er wordt tijdens chatgesprekken veelvuldig gesproken over manieren om de zwangerschap af te breken, maar dit gebeurt uiteindelijk niet.
De rechtbank leidt verder uit de gesprekken af, dat verdachten enkel spullen naar het park hebben meegenomen om de geboorte te faciliteren (zoals een deken en een schaar) en om het kind stil te houden (babyvoeding), maar niet om het kind te houden. Zo hebben zij geen kleertjes meegenomen, terwijl uit de berichten duidelijk blijkt dat de bevalling aanstaande was. Dit is niet te rijmen met de verklaring van verdachten dat zij de baby wilden houden. Uit hetgeen [verdachte] over het meenemen van melk naar [medeverdachte] heeft geappt, namelijk dat zij melk moesten meenemen want ‘baby gaat huilen en als hij slaapt is makkelijker’ en ‘melk, anders blijft baby huilen’, leidt de rechtbank af dat het de bedoeling was dat de baby geen geluid zou maken. Deze gesprekken kunnen niet los worden gezien van de gesprekken die verdachten hebben gevoerd over hun eerste baby [naam baby] , die zij, zoals hierna zal worden overwogen, eerder van het leven hebben beroofd. In de gesprekken over [naam baby] wordt immers benoemd dat zij hard huilde, hetgeen verdachten kennelijk nu niet wilden. Dat verdachten van tevoren het plan hebben gemaakt om [naam kind] te doden, blijkt ook uit de video die verdachten kort na haar geboorte van haar hebben gemaakt, waarop is te zien dat [naam kind] wakker is en beweegt. Er is dan een stem te horen die zegt: “Ik wil het niet weg doen”. Verdachten hebben niet willen vertellen wie deze zin heeft uitgesproken en ook niet uitgelegd waarom deze zin zo kort na de geboorte werd uitgesproken. De rechtbank leidt hieruit dan ook af dat verdachten hiermee hebben gerefereerd aan eerdere plannen om [naam kind] ‘weg te doen’. Ook dit kan niet los worden gezien van de baby die verdachten eerder hebben ‘weggedaan’ door haar te doden en te begraven, zoals hierna zal worden overwogen.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat beide verdachten als medeplegers [naam kind] hebben geprobeerd te doden en dat zij dit met voorbedachten rade hebben gedaan.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten onder primair laste gelegde in zaak A acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in de bijlage.

5.Waardering van het bewijs (ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde)

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde:
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] als medeplegers de in de tuin gevonden baby, door het OM aangeduid als ‘de tuinbaby’ hebben doodgemaakt en dat zij dit met voorbedachten rade hebben gedaan. Daarmee hebben zij zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van moord op ‘de tuinbaby’. De omstandigheid dat de wijze van ombrengen niet kan worden vastgesteld doet volgens de officier van justitie hier niet aan af.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. ‘De tuinbaby’ is door actief handelen van verdachte om het leven gekomen. De officier van justitie heeft daarom verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde ‘in hulpeloze toestand brengen of laten met de dood tot gevolg’.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het in vereniging plegen van onttrekking van het lijk van ‘de tuinbaby’ door nasporing door het te begraven.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft naar aanleiding van het pleidooi van de raadsman hieromtrent, verzocht om verdachte vrij te spreken van dit feit.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde:
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, nu op grond van het dossier niet vastgesteld kan worden hoe de baby is overleden. Het is een feit van algemene bekendheid dat er complicaties kunnen ontstaan bij of kort na de bevalling. De raadsman sluit niet uit dat er sprake is geweest van een natuurlijke doodsoorzaak. In deze zaak gaat het om (destijds) twee minderjarigen die zonder aanwezigheid van een verloskundige zijn bevallen. Daarnaast komt epilepsie voor in de familie van verdachte. Het dossier geeft in ieder geval geen aanwijzingen voor moord en/of doodslag. Ook de inhoud van de chatgesprekken zijn volgens de raadsman niet relevant om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. In de gesprekken heeft verdachte namelijk veel gelogen om haar medeverdachte aan zich te binden; zo heeft zij zelfs een zwangerschap verzonnen, omdat zij boos op hem was. Uit de berichten blijkt vooral dat de medeverdachte de baby niet wilde houden. Hij heeft meerdere keren aangegeven dat hij er niet klaar voor was om vader te worden. Hij was in paniek, omdat hij bang was dat zijn school en voetbalcarrière verloren zouden gaan. Verdachte daarentegen wilde het liefst haar kind houden. Zij heeft dit ook aan hem kenbaar gemaakt. De raadsman heeft veel moeite met het bestanddeel ‘medeplegen’, omdat verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het was de beslissing van medeverdachte om de baby niet te houden en verdachte kon daar niets tegen inbrengen. Zij was verliefd en afhankelijk van medeverdachte. Zij wilde hem niet kwijtraken.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat het overlijden van de baby een medische reden kan hebben. Het is daarnaast vaag en onduidelijk in wat voor toestand de verdachten zich bevonden toen zij er achter kwamen dat hun baby was overleden.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Het staat vast dat de baby is begraven, maar op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachten dit hebben gedaan om de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu op grond van artikel 1:19e lid 1, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek de moeder weliswaar de bevoegdheid, maar niet de verplichting heeft om opgave te doen van de geboorte van een kind. Verdachte kan dan ook niet op grond van artikel 448 van het Wetboek van Strafrecht worden veroordeeld.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bij de aanhouding van [verdachte] op 24 februari 2021, na de vondst van [naam kind] , is de zwarte iPhone XS die zij op dat moment bij zich droeg in beslag genomen. De inhoud van deze telefoon is uitgebreid onderzocht, onder andere op tekstberichten die [verdachte] heeft uitgewisseld met [medeverdachte] . De bedoeling was om meer duidelijkheid te krijgen over de gebeurtenissen rond de geboorte van [naam kind] en het feit dat zij in een ondergrondse container is achtergelaten. Uit de aangetroffen berichten kwam echter ook naar voren dat [verdachte] vóór de zwangerschap van [naam kind] al in ieder geval een keer zwanger is geweest van [medeverdachte] en dat deze zwangerschap heeft geresulteerd in de bevalling van een levend kind. Uit de berichten kwam verder de verdenking naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte] dit kind kort na de bevalling mogelijk hebben gedood en hebben begraven.
[verdachte] en [medeverdachte] zijn - vanuit de schorsing van de voorlopige hechtenis waar zij beiden in liepen - allebei opnieuw aangehouden op 28 september 2021. Bij beiden is toen wederom een telefoon in beslag genomen. Bij [verdachte] betrof dit een goudkleurige Huawei. Ook deze telefoon is onderzocht op tekstberichten die [verdachte] en [medeverdachte] hebben uitgewisseld. De berichten op deze Huawei hebben meer duidelijk gemaakt over deze eerdere zwangerschap van [verdachte] . Uit de berichten die zijn teruggevonden op de Huawei blijkt dat [verdachte] op 15 december 2019 moet zijn bevallen en waar de baby begraven moest zijn. Door de politie is op 8 november 2021 het (incomplete) skelet van een baby teruggevonden in de tuin van de eerder genoemde woning in Holendrecht in Amsterdam, een verblijfplaats van [verdachte] . Er heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden waarmee het ouderschap van verdachten is bevestigd. Uit het forensisch onderzoek komt verder naar voren dat het gaat om een voldragen zwangerschap. De rechtbank zal hierna de baby bij de naam noemen die [verdachte] haar heeft gegeven, te weten ‘ [naam baby] ’.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde:
Bij de rechter-commissaris op 30 september 2022 heeft [verdachte] verklaard dat [naam baby] geleefd heeft en dat zij heeft gehuild bij de geboorte, maar dat zij het emotioneel niet aan kan om te verklaren hoe [naam baby] is dood gegaan. Tijdens de inhoudelijke zitting heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte] erbij was toen [naam baby] werd geboren. Geen van de verdachten heeft antwoord gegeven op vragen over hoe [naam baby] is overleden en wie haar heeft begraven. [medeverdachte] heeft telkens verklaard dat hij zich niet veel meer kan herinneren; hij weet niet meer of [naam baby] heeft gehuild toen zij werd geboren.
Op 15 december 2019 in de avond stuurt [verdachte] meerdere berichten aan haar moeder waarin [verdachte] redenen aanvoert waarom ze nog niet thuis is, maar niets zegt over het feit dat ze aan het bevallen is of was. Uiteindelijk laat [verdachte] aan haar moeder om 22.53 uur weten dat ze thuis is:
[verdachte] : Mams I jbn er (de rechtbank begrijpt: Mams ik ben er).
De bevalling moet dan al hebben plaatsgevonden en [verdachte] is dus zonder kind vanuit Holendrecht vertrokken naar het huis waar zij en haar moeder op dat moment verblijven. Aan de hand van het voorgaande kan worden vastgesteld dat [naam baby] op 15 december 2019 is geboren in de woning in [plaats] , waar zij in de tuin is begraven.
Heeft [naam baby] geleefd?
Om vast te kunnen stellen dat [naam baby] om het leven is gebracht, is noodzakelijk dat vast staat dat zij na de bevalling daadwerkelijk heeft geleefd. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er niet één bericht van [verdachte] en [medeverdachte] is waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat [naam baby] reeds was overleden bij geboorte. Daarentegen bevat het dossier wel de volgende berichten:
Op 29 december 2019 vanaf 15:40 uur:
[medeverdachte] : Als het kind nu in je handen was
[medeverdachte] : Had je het gehouden
[verdachte] : Nee
(…)
[medeverdachte] : Je hebt het 6 maanden gedragen uit je gehaald
[medeverdachte] : 1 hele dag overleeft
[medeverdachte] : Het is gwn dat ik nu ff mijn hoofd op iets anders moet richten zodat ik dat allemaal vergeet
Op 23 juli 2020 om 10:20 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte] :
Maar ik zweer het als de baby eerder was gekomen
En je was er nog niet
Nam ik haar mee naar huis
Gevoel wat ik had toen ze in me armen lag
24 augustus 2020 vanaf 22:57 uur.
[verdachte] : Ik vind het echt erg dat ik een kind heb gemaakt
[verdachte] : En het niet kon houden
(…)
[verdachte] : Ik was wel bang dat ik der zou krijgen wanneer jij er wat
[medeverdachte] : Wou zelf huilen
[verdachte] : Deed je ook
[medeverdachte] : Deed ik daarna ook
[verdachte] : Toen werd ik nog gekker jij huilen baby huilen
[medeverdachte] : Zij huilde nii zacht
[verdachte] : Raam was ook open besefte ik
[medeverdachte] : Echt ze schreeuwt als jou
Aan de hand van de hierboven genoemde berichten kan worden vastgesteld dat [naam baby] heeft geleefd na haar geboorte op 15 december 2019.
Oorzaak overlijden van [naam baby]
is kort na haar geboorte begraven. Op 19 december 2019 wisselen [verdachte] en [medeverdachte] berichten uit waarin ze bespreken dat de baby misschien herbegraven moet worden op een diepere of andere plek. Tot op heden is niet duidelijk hoe de baby aan haar einde is gekomen. De rechtbank stelt vast dat de enigen die weten hoe [naam baby] is overleden, namelijk verdachten, hier niets over hebben verklaard.
De tussen verdachten uitgewisselde berichten zijn voor de vaststelling dat in ieder geval geen sprake is geweest van een natuurlijke doodsoorzaak evenwel van groot belang. Hierbij kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat de verdachten geen enkel bericht hebben uitgewisseld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de baby hen vlak na de geboorte al dan niet door een medische oorzaak is ontvallen. Er is geen enkel bericht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de baby vanzelf of per ongeluk is doodgegaan vlak na de bevalling. Wel zijn tussen hen de volgende berichten uitgewisseld:
17 december 2019 vanaf 11:48 uur:
[verdachte] : Kheb zoveel gemengde gevoelens he
(…)
[medeverdachte] : Tell me
[verdachte] : Dus ik zie het steeds weer voor me
[medeverdachte] : Of haar
[verdachte] : Weet niet wrm
[medeverdachte] : Probeer afleiding te vinden
[medeverdachte] : Bij mij helpt me Ps4
[verdachte] : Nee ik moet er mee leren omgaan
[verdachte] : Gwn een plekje geven
[medeverdachte] : O oke
[verdachte] : Ik probeer het gwn te zien als stel had die abortus gedaan
[verdachte] : Is gwn hetzelfde
en
29 december 2019 vanaf 15.41 uur:
[verdachte] : [medeverdachte] ik hsd het in me handen
[medeverdachte] : Ja
[medeverdachte] : Ik ook toch
[medeverdachte] : Ik zag het uit je gaan
[medeverdachte] : Ik heb het opgevangen
[medeverdachte] : Ik heb er naar gekeken
[verdachte] : Jaa
[medeverdachte] : Ik ben bijna 2x flauwgevallen
[medeverdachte] : Ik moest het zakje om zijn nek houden
[medeverdachte] : Ik heb er zal dat zand op gegooit
[medeverdachte] : Denk je dat ik niks voel
[medeverdachte] : Het is gwn genoeg nu
[verdachte] : Ik zei tegen je dat ik het kon doen
[medeverdachte] : Ja maar dat kon ik nii omdat je zou huilen
[medeverdachte] : Ik ken je
en
24 augustus 2020 vanaf 22:57 uur:
[verdachte] : Ik wou wel echt dat we meer tijd met der hadden
[medeverdachte] : Dan had ik der gehouden denk ik
[medeverdachte] : Oprecht nog 10 min 15 min
[medeverdachte] : En ze zou hier zijn
[medeverdachte] : Ik mis der
Deze berichten roepen, vooral gegeven het feit dat [naam baby] is begraven, grote vragen op. [verdachte] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat het zakje waarover in de chat is gesproken, tot doel had om ervoor te zorgen dat er bij het begraven van de baby geen zand op het hoofd van de baby kwam en dat het zakje niet ook voor iets anders is gebruikt. Wat hier ook van zij, ondanks het ontbreken van bewijs voor bepaalde concrete handelingen waardoor [naam baby] is gedood, kan toch met zekerheid worden vastgesteld dat [naam baby] is gedood. Hiertoe zijn niet alleen bovenstaande berichten van belang, maar ook de vele berichten die verdachten gedurende de zwangerschap en na de bevalling hebben uitgewisseld. Verdachten hebben gedurende de zwangerschap veel berichten uitgewisseld waaruit blijkt dat het kind voor hen beiden ongewenst was.
Voorbedachten rade
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of verdachten [naam baby] met voorbedachten raad om het leven hebben gebracht. Daartoe is het volgende van belang.
In de maanden april en mei 2019 opperen [verdachte] en [medeverdachte] verschillende mogelijkheden om de zwangerschap te beëindigen. Ze spreken in berichten over een abortuskliniek, over ibuprofen en diclofenac om een miskraam mee op te wekken, over roken en het vaginaal inbrengen van peterselie om weeën op te wekken. Uit deze berichten komt duidelijk naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte] “als team” de mogelijkheden om de zwangerschap te beëindigen lijken te bespreken, waarbij ze allebei aangeven dat zij de baby niet willen houden. De zwangerschap duurt echter voort.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachten niet voor [naam baby] wilden zorgen. Vervolgens zijn op de dag van de bevalling de volgende berichten uitgewisseld, vanaf 14:30 uur:
[verdachte] : Bijna wil ik na ziekenhuis gwn
[verdachte] : Wtff
[verdachte] : Die pijn
[medeverdachte] : Als je gaat blijft het leven
[medeverdachte] heeft desgevraagd geen enkele uitleg willen geven op vragen over wat hij heeft bedoeld met de zinsnede ‘als je (
naar het ziekenhuis, toevoeging rechtbank) gaat, blijft het leven’.
Dit bericht van [medeverdachte] geeft op zijn minst aan dat het voor hem - terwijl [verdachte] al weeën had - geen vanzelfsprekend gegeven was dat het kind zou blijven leven. [verdachte] reageert hier op dat moment niet op. Ongeveer twee weken later wisselen [medeverdachte] en [verdachte] wel berichten uit waarin ze terugkomen op deze opmerking van [medeverdachte] dat het kind in het ziekenhuis blijft leven.
29 december 2019 vanaf 14:39 uur:
[verdachte] : En als het de bedoeling was om de baby te houden wr toen ik na ziekenhuis wou gaan ging neit?
[verdachte] : Niet
[verdachte] : Weet je hoeveel kansen ik had om het gwn door te laten gaan ma ben niet achterbaks had al een besluit genomen
[verdachte] : Je zei tegen me dan ga je naar zieken huis als ik het echt wou was ik gegaan
[medeverdachte] : Ja ben blij dat je dat nii deed.
De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] niet van plan waren om naar het ziekenhuis te gaan, omdat de baby dan hoogstwaarschijnlijk zou blijven leven. Dit versterkt de overtuiging dat zij niet wilden dat de baby bleef leven en dat zij samen het plan hebben gemaakt om [naam baby] te doden.
Naast voornoemde berichten waaruit blijkt dat het kind ongewenst was voor [verdachte] en [medeverdachte] en zij er bewust niet voor hebben gekozen om naar het ziekenhuis te gaan voor de bevalling, zijn er ook berichten waaruit blijkt dat verdachten op 11 december 2019, enkele dagen voor de bevalling dus, met elkaar communiceerden over “graven” als [verdachte] “alleen thuis” was en “het donker is” en op 15 december 2019 vlak voor de bevalling over “begraven”. Dat betreft de volgende berichten:
11 december 2019 vanaf 17:47 uur:
[medeverdachte] : Je bent soms alleen thuis wtf
[verdachte] : Kunnen we graven en is het donker
[verdachte] : Ja ma dat vind eig ook 3ng
[medeverdachte] : Ja
15 december 2019 vanaf 14:39 uur:
[medeverdachte] : Als het lukt begraven we het samen
[medeverdachte] : Je kan het echy
[verdachte] : Hoop het
Gevraagd naar een uitleg van deze berichten heeft [verdachte] tegenover de rechter-commissaris verklaard dat haar bericht “Hoop het” geen reactie was op [medeverdachte] opmerking over het begraven, maar op zijn opmerking “Je kan het.. [verdachte] heeft verklaard dat ze niet is ingegaan op de opmerking over het begraven, dat het niet haar plan was om het kindje te gaan begraven en dat ze “dat idee niet met hem deelde”.
Volgens de rechtbank is het inderdaad mogelijk dat [verdachte] met haar bericht “Hoop het” doelde op de hoop dat de bevalling goed zou gaan en niet op de hoop dat ze het samen konden begraven. De rechtbank acht [verdachte] echter niet geloofwaardig dat ze niet achter dit voornemen tot begraven stond. Ten eerste appte ze zelf op 11 december 2019 ook al over “graven als het donker is en als ze alleen thuis is” [medeverdachte] . Bij de rechter-commissaris heeft [verdachte] hier geen verklaring voor gegeven, maar gezegd dat ze zich deze berichtjes van 11 december 2019 niet kan herinneren. Bovendien heeft [verdachte] geen overtuigend antwoord gegeven op de vraag waarom zij dan niet op dit schokkende bericht van [medeverdachte] van 15 december 2019 heeft gereageerd. Haar verklaring hiervoor bij de rechter-commissaris - “
Ik was aan het bevallen, ik had ontzettend veel pijn” - is niet overtuigend. Aangenomen kan worden dat dit niet de eerste keer was dat dit begraven ter sprake kwam. Dit moet in het verlengde hebben gelegen van eerdere gesprekken hierover, zoals bijvoorbeeld het aangehaalde appje van 11 december 2019 van [verdachte] over “graven als het donker is”. Uiteindelijk is [naam baby] ook begraven, hetgeen impliceert dat [verdachte] en [medeverdachte] hun voornemen hebben uitgevoerd. Nu verdachten geen enkele uitleg hebben willen geven aan deze chatberichten kan de rechtbank niet anders dan concluderen dan dat verdachten al voor de geboorte van [naam baby] het gezamenlijke plan hebben opgevat haar na haar geboorte te begraven en haar dus (daaraan voorafgaand of op die manier) te doden. Dat het overlijden en begraven van [naam baby] kort na de geboorte hebben plaatsgevonden blijkt onder meer uit het bericht van [medeverdachte] van 29 december 2019 dat het “1 hele dag overleefd heeft”, dat [verdachte] en [medeverdachte] op 15 december 2019 beiden huiswaarts zijn gegaan zonder baby en dat ze op 19 december 2019 berichten naar elkaar sturen waarin ze elkaar laten weten dat de baby misschien herbegraven moet worden (mogelijk in verband met angst voor ratten).
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van moord op [naam baby] . De omstandigheid dat de wijze van ombrengen - vanwege het uitblijven van een verklaring van verdachten hierover - niet kan worden vastgesteld doet hier niet aan af. Op basis van de berichten kan worden vastgesteld dat verdachten gedurende de zwangerschap meermalen gezamenlijk hebben overlegd over het beëindigen daarvan, dat zij voorafgaand aan de bevalling samen hebben gesproken over het begraven van [naam baby] en dat zij samen waren toen [naam baby] werd geboren. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten aldus voortdurend gezamenlijk - en volgens een vooraf gemaakt gezamenlijk plan - gehandeld en is daarmee strafrechtelijk niet relevant wie van tweeën de uiteindelijke handelingen heeft verricht waardoor [naam baby] is komen te overlijden. Dit leidt tot bewezenverklaring van het in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
Zoals hiervoor weergegeven komt de rechtbank tot bewezenverklaring van een in vereniging gepleegde moord op [naam baby] . Dat impliceert dat het leven van [naam baby] door actief handelen om het leven is gebracht. Het actief doden van [naam baby] sluit een scenario dat [naam baby] om het leven is gekomen door haar in een hulpeloze toestand te laten uit.
De rechtbank komt gezien het voorgaande tot vrijspraak van verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
Het begraven van [naam baby] heeft evident tot doel gehad om (de oorzaak van) het overlijden te verhullen. De rechtbank komt op grond van hetgeen hierboven ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde is overwogen , ook tot bewezenverklaring van het in vereniging plegen van onttrekking van het lijk van [naam baby] aan nasporing door het te begraven.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde overtreding, nu de verplichting tot aangifte van de geboorte van een kind aan de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het register van geboorte volgens artikel 1:19e, eerste lid, Burgerlijk Wetboek niet voor de moeder geldt. Van een veroordeling op grond van artikel 448 van het Wetboek van Strafrecht kan dus geen sprake zijn.
5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten in zaak B geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in de bijlage.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder primair ten laste gelegde:
op [datum delict] 2021 te [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om haar pasgeboren kind, genaamd [naam kind] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, dat kind bij of kort na de geboorte
- in een dichtgemaakte plastic boodschappentas heeft gestopt en
- vervolgens in een ondergrondse afvalcontainer heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde:
op 15 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een pasgeboren baby genaamd [naam baby] opzettelijk en met voorbedachten rade op onbekende wijze van het leven heeft beroofd;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
op 15 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, het lijk van een pasgeboren baby genaamd [naam baby] heeft begraven met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feite zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna ook te noemen: de PIJ-maatregel) te worden opgelegd, zulks voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals geformuleerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 september 2023 en verdachte dient toezicht en begeleiding te krijgen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop sinds de pleegdata van de feiten en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte staat nu terecht voor iets wat zij vier en tweeënhalf jaar geleden zou hebben gedaan. Zij is inmiddels een totaal andere persoon in vergelijking met toen. Zij was toen illegaal in Nederland en zij had niemand die zij in vertrouwen kon nemen. Het was voor haar ontzettend moeilijk om geen bestaansrecht te hebben. Zij had continu het gevoel dat zij moest ‘overleven’. Zij werd verliefd op medeverdachte en zij was 15 jaar toen zij voor het eerst zwanger van hem werd. Verdachte was toen zelf een kind en zij wist niet hoe zij met deze verantwoordelijk moest omgaan. Het was voor haar geen optie om hulp te vragen aan instanties of naar het ziekenhuis te gaan toen de bevallingen begonnen. Zij is opgegroeid met het idee dat zij ieder moment het land uitgezet kon worden; dit is niet makkelijk voor een tienermeisje. Het was dus vooral haar prioriteit om niet aangehouden te worden door de politie en niet op te vallen. Als gevolg hiervan werd zij steeds afhankelijker van medeverdachte. Zij wilde hem niet kwijtraken. Zij liet zich daarom vaak meeslepen door zijn gevoelens, ook al stond zij vaak niet achter zijn keuzes. Inmiddels is verdachte een jonge vrouw van twintig jaar en zij doet erg haar best om positieve stappen te zetten. Zij heeft recent een verblijfsvergunning gekregen en sindsdien gaat het alleen maar beter met haar. Als zij wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie dan zal deze veroordeling gegarandeerd ook gevolgen hebben voor haar verblijfsvergunning. In de afgelopen periode heeft verdachte haar opleiding afgerond, zij werkt fulltime, zij heeft een woning en zij heeft (begeleid) omgang met haar dochter. Volgens de raadsman is verdachte een lieve moeder die veel van haar kind houdt. Zij heeft veel spijt van haar handelen en zij is bereid om alle adviezen van de hulpverlening op te volgen, zodat zij haar opvoedvaardigheden (nog meer) kan verbeteren. Haar huidige situatie is dus compleet anders dan ten tijde van de verdenkingen. Zij weet nu bij welke instanties zij kan aankloppen. Zij beseft nu dat er ook mensen zijn die haar willen helpen. De raadsman vindt dat verdachte genoeg is gestraft. Zij is met sirenes uit haar huis gehaald, zij is vaker verhoord en in de media is uitgebreid aandacht aan deze zaak besteed. Verdachte neemt deel aan behandelsessies en zij zal haar dochter ooit moeten vertellen hoe haar leven is begonnen. Verdachte heeft nog een lange weg te gaan. Zij beseft dat zij hulp en begeleiding nodig heeft om verder te komen, zodat zij haar opgekropte emoties en gevoelens een plek kan leren geven.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en haar medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan buitengewoon ernstige en schokkende strafbare feiten. De maatschappij is ernstig geschokt door deze feiten. Zij hebben in december 2019 hun eigen pasgeboren baby vermoord en begraven. Zij hebben daarmee hun eigen kind, dat totaal afhankelijk van hen was, het leven ontnomen en haar hele bestaansrecht ontkend door haar binnen enkele uren na haar geboorte te begraven in de tuin. Zij heeft zelfs geen officiële naam gekregen omdat de medeverdachte haar niet heeft aangegeven bij het geboorteregister van de gemeente. Verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in haar beweegredenen, hetgeen haar handelen nog moeilijker te bevatten maakt.
Ruim een jaar na de moord op hun eerste kind is verdachte weer bevallen van een baby. Verdachte en haar medeverdachte hebben geprobeerd ook deze baby te vermoorden door haar - terwijl zij zich beiden volledig bewust waren van het feit dat ze leefde - als afval in een ondergrondse container te gooien waar zij als door een wonder levend is uitgekomen. Het is onvoorstelbaar dat een pasgeboren baby die volledig afhankelijk is van haar ouders, naakt in een plastic zak met afval is gestopt en daarna bijna twee uur in een donkere en koude ondergrondse container heeft moeten liggen, terwijl er nog zakken vuilnis bovenop haar terecht zijn gekomen.
Deze feiten, die door verdachte en haar medeverdachte aan hun eigen pasgeboren dochtertjes zijn toegedaan, zijn voor de rechtbank niet te bevatten. Daarbij komt dat het voor [naam kind] uiterst schokkend zal zijn als zij ooit te weten komt hoe haar leven is begonnen en hoe het leven van haar oudere zus is beëindigd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 september 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Zij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.Daar staat tegenover dat de rechtbank thans tot een bewezenverklaring komt van meerdere soortgelijke ernstige feiten. Daar zal de rechtbank ook rekening mee houden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door S.A. Moonen, GZ-psycholoog, op 4 juni 2021 (ten aanzien van de verdenking in zaak A);
  • de Pro Justitia rapportages, bestaande uit twee rapporten: opgemaakt door S.A. Moonen, GZ-psycholoog, op 8 juni 2022 en door M.M. Sprock, psychiater, op 8 juni 2022 (ten aanzien van de verdenkingen in zaak A en B);
  • het multidisciplinair Pro Justitia rapport (actualisatie), opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater en S.A. Moonen, GZ-psycholoog, op 11 september 2023 (ten aanzien van de verdenkingen in zaak A en B);
  • het meest recente rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 september 2023;
  • de rapporten van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), waaronder de evaluatierapportage van 1 september 2023 ten behoeve van de inhoudelijke zitting;
  • het schriftelijk verzoek van JBRA van 17 september 2023 om het reclasseringstoezicht van verdachte over te dragen aan Reclassering Nederland (RN).
De psycholoogkomt in haar rapport van 4 juni 2021, dat is opgemaakt in zaak A, tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is geen sprake van een psychische stoornis en ook niet van een verstandelijke handicap. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. Daarom wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde, bij bewezen verklaring, volledig toe te rekenen. Omdat er bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap, kan het risico op soortgelijk toekomstig handelen als waarvan zij thans wordt verdacht, niet vanuit pathologie worden gemotiveerd. Meer in algemene zin kan worden gesteld dat er bij afwezigheid van een stoornis geen belemmering bestaat voor verdachte om lessen te trekken uit het ten laste gelegde en de gevolgen daarvan, waardoor er geen aanleiding is om uit te gaan van een verhoogde kans op toekomstig soortgelijk handelen. Er is bij verdachte sprake van een passend bij de leeftijd nog onuitgerijpte persoonlijkheidsontwikkeling. Er zijn geen gronden voor het adviseren tot begeleiding of behandeling. Het zou voor verdachte wel wenselijk zijn dat zij (in vrijwillig kader), als het stof rond de strafzaak is neergedaald en de aanvraagprocedure voor de verblijfsstatus is afgewikkeld, een laagdrempelig hulpverleningscontact aan kan gaan om haar ervaringen een plek te kunnen geven en een gezonde uitgroei van haar persoonlijkheid te helpen bevorderen.
De psycholoogkomt in haar rapport van 8 juni 2022, dat is opgemaakt in zaak A en zaak B, tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is sprake van een scheefgroei/achterstand in haar (sociaal)-emotionele en identiteitsontwikkeling. Dit haalt niet de grens van een psychische stoornis en laat zich niet classificeren volgens de DSM-5, maar heeft wel zijn weerslag op haar functioneren op meerdere leefgebieden en wordt derhalve als een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling gezien. Dit was eveneens het geval ten tijde van het ten laste gelegde. Er zijn - bij afwezigheid van een psychische stoornis - geen gedragskundige gronden om tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid te adviseren, indien de feiten bewezen worden geacht. Er zijn meerdere risicofactoren te onderscheiden (scheefgroei/achterstand in sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling, gevoeligheid voor waardering in relaties, wantrouwend naar de buitenwereld) die, temeer daar een volgende zwangerschap op korte of langere termijn een reële optie is, in algemene zin en in potentie van invloed kunnen zijn op het in de toekomst mogelijk opnieuw ontstaan van vergelijkbare situaties en gedragingen als haar thans ten laste worden gelegd. Als beschermende factoren kunnen worden genoemd dat verdachte gemiddeld intelligent en ambitieus is, openstaat voor hulpverlening en adviezen die daaruit voortvloeien en dat er geen aanwijzingen zijn voor agressieregulatie- en/of impulscontroleproblematiek. Bij bewezenverklaring van de feiten wordt gelet op de genoemde risico’s en in het kader van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling, een voortzetting van het toezicht door de jeugdreclassering geadviseerd, naast een continuering van de individuele hulpverlening. Het toezicht dient zich onder andere te richten op de relatievorming (waaronder anticonceptie). Aandachtspunten in de behandeling zijn het blijven stimuleren van haar sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling, onder meer leidend tot meer inzicht in en grip op haar emotionele binnenwereld en het verminderen van wantrouwen. Dat laatste blijft lastig als haar niet-legale status blijft voortduren, maar er is een voorzichtige basis gelegd in de behandeling. Geadviseerd wordt om het voorgaande in het kader van een deels voorwaardelijke jeugddetentie te laten plaatsvinden.
De psychiaterstelt in haar rapport van 8 juni 2022 bij verdachte een achterstand in de emotionele ontwikkeling vast in de vorm van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er kan gesproken worden van een psychische stoornis (die overigens (nog) niet te classificeren valt met DMS-5 terminologie) gezien er sprake is van disfunctioneren op relationeel (in brede zin) gebied. De achterstand in emotionele ontwikkeling heeft een bijdrage gehad in de relatiedynamiek met medeverdachte en in het geheimhouden van de zwangerschap en bevalling. Ten aanzien van alle haar ten laste gelegde feiten kan er echter geen doorwerking beschreven waarbij zij beperkt werd in haar oordeelsvermogen en handelingsvrijheid. Derhalve wordt geadviseerd alle feiten volledig toe te rekenen.
Verdachte is een jonge vrouw, die gevoelig is voor aandacht en erkenning waardoor situaties/relaties als met medeverdachte op de loer liggen. Een nieuwe zwangerschap is een reële mogelijkheid, alleen al gezien haar leeftijd. Verdachte lijkt na de ontwikkelingen rond de ten laste gelegde feiten weliswaar te hebben ervaren dat zij open kan zijn. Echter blijkt ook uit de referenteninformatie dat zij hiermee nog heel veel moeite heeft en dit vooralsnog maar zeer beperkt lijkt te lukken. Ook het feit dat verdachte er tweemaal bewust voor gekozen heeft om de zwangerschap geheim te houden, geen hulp te zoeken en de bevalling in het geheim te laten plaatsvinden alsook nadien geen zorg en hulp zoekt, roept vragen op over haar leerbaarheid en in hoeverre zij in staat is andere keuzes te zullen maken. Er zijn derhalve meerdere risicofactoren te onderscheiden zoals die in algemene zin en in potentie van invloed kunnen zijn op het in de toekomst mogelijk opnieuw ontstaan van vergelijkbare situaties en gedragingen. Als beschermende factoren kunnen worden genoemd dat verdachte als zorgzaam en behulpzaam beschreven wordt en dat ze beschikt over enige empathische vermogens. Er zijn voorts geen aanwijzingen voor agressieregulatie- en/of impulscontroleproblematiek. Ze gebruikt inmiddels anticonceptie in depotvorm zodat het risico op een ongeplande zwangerschap hiermee verkleind wordt. Om te voorkomen dat verdachte opnieuw in een vergelijkbare situatie als voorafgaand aan/ten tijde van de ten laste gelegde feiten terecht komt, wordt een behandeling geadviseerd. Het wordt onder meer van belang geacht dat verdachte meer inzicht krijgt in haar emotiebeleving en emotieregulatie, dat ze weerbaarder wordt in een intieme relatie en dat haar probleemoplossend vermogen wordt vergroot. Voorts kan met verdachte een signaleringsplan worden opgesteld voor als zich een volgende relatie/zwangerschap aandient, met aandacht voor zwangerschapspreventie en praktische kennis op het gebied van zwangerschap in relatie tot emotionele belevingsaspecten. Verdachte krijgt individuele therapie bij Levvel waar een eerste start is gemaakt met haar psychotherapeute. Het opbouwen van een vertrouwensband duurt enige tijd gezien verdachte moeite heeft de ander te vertrouwen, eer ze kan leren zich open te stellen. Een behandeling gericht op emotiebeleving en emotieregulatie wordt onderschreven zoals deze ingezet wordt door haar psychotherapeute. Monitoring van haar (intieme) relaties is van belang, alsmede anticonceptie. Geadviseerd wordt de behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf en de jeugdreclassering deze te laten monitoren.
De psycholoog en de psychiaterstellen in hun rapport van 11 september 2023 het volgende vast. Op basis van de huidige actualisatie kan gesteld worden dat er een prille maar positieve verschuiving te zien is in de medio 2022 genoemde scheefgroei/achterstand in haar (sociaal)-emotionele en identiteitsontwikkeling, waardoor de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling thans niet meer zo prominent op de voorgrond staat. Mede vanwege het feit dat verdachte inmiddels een legale verblijfsstatus heeft is zij gesterkt in het idee dat zij er mag zijn en heeft zij haar leven (nog immer) positief op de rit. Verdachte is ook in emotioneel opzicht gegroeid, kan zich meer open te stellen voor hulpverlening en haar emoties toelaten. Continuering van hulpverlening en toezicht is nodig, met name ter versteviging van haar identiteit en weerbaarheid in intieme relaties en om de voortgang te kunnen monitoren. Verdachte is gemotiveerd om daar aan mee te blijven werken. De huidige bevindingen hebben geen invloed op de forensische beschouwing zoals die in juni 2022 in de rapporten zijn beschreven. De analyse van de toerekenbaarheid houdt nog stand waarbij ondergetekenden concluderen dat de feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Ook de risicoanalyse blijft in de kern ongewijzigd, in de zin dat er ondanks de positieve ontwikkeling wel zorgen blijven op emotioneel en relationeel gebied. De afwikkeling van de strafzaak en het vormgeven van haar relatie met haar dochter zullen daarnaast een wissel blijven trekken op haar draagkracht. Derhalve blijft voortzetting van de huidige behandeling en begeleiding noodzakelijk en blijven de in juni 2022 beschreven aandachtspunten voor behandeling van kracht. Ook het advies ten aanzien van het juridisch kader (bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie) behoeft geen bijstelling; verdachte is zich bewust van de noodzaak en nut van behandeling, is responsief ten aanzien van de behandeling en toont zich afsprakentrouw.
Ter zitting hebben
de deskundigen Moonen en Sprockhet voorgaande bevestigd en daarop - samengevat - het volgende toegevoegd. In 2021 hadden de deskundigen veel zorgen over de emotionele ontwikkeling van verdachte. Op dit moment hebben zij nog steeds hun zorgen (want verdachte komt van ver), maar het beeld dat zij van verdachte hadden is positief bijgesteld. Verdachte heeft zich altijd staande moeten houden; zij was vooral bezig met ‘overleven’ vanuit haar illegaal bestaan. Op emotioneel vlak heeft zij zich toen niet goed ontwikkeld. Er was sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar de deskundigen kunnen niet vaststellen dat er sprake is geweest van doorwerking van deze gebrekkige ontwikkeling bij de verdenkingen. Verdachte heeft verschillende verhuizingen meegemaakt en zij droeg de zorg voor haar moeder. Hierdoor heeft ook haar identiteitsontwikkeling een achterstand opgelopen. Verdachte had wel controle over haar school. Zij deed haar best voor haar opleiding en zij haalde goede cijfers. In die tijd liet verdachte geen zorgelijk gedrag zien; dit is ook bevestigd door de referenten die zijn benaderd. Het is daarnaast voor de deskundigen onduidelijk wat de rol is geweest van verdachte bij de verdenkingen. Tijdens de gesprekken heeft verdachte aangegeven dat zij zichzelf heeft weggecijferd voor medeverdachte. Er zat een bepaalde dynamiek in die relatie en dit heeft er mogelijk voor gezorgd dat zij de verkeerde keuzes heeft gemaakt. De deskundigen kunnen geen persoonlijkheidsstoornis (in de zin van DSM 5 stoornissen) vaststellen en adviseren om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, volledig toe te rekenen. Er waren bij verdachte in ieder geval geen aanwijzingen voor verminderd cognitief functioneren en ook het recidiverisico is moeilijk te beoordelen. Het is van belang dat verdachte de komende periode blijft deelnemen aan de behandelingen en therapieën, zodat zij haar positieve ontwikkeling van de afgelopen jaren kan voortzetten. Zij leert nu om minder afhankelijk te zijn van anderen. Zij wil zich in de toekomst niet meer aanpassen aan anderen.
Ter zitting heeft
de Raadtoegelicht dat verdachte een belast verleden heeft. Zij heeft mogelijk door haar persoonlijke problematiek niet de juiste keuzes kunnen maken en ook de gevolgen van haar handelen niet kunnen overzien. Verdachte heeft gedurende haar jeugd op meerdere levensgebieden beperkingen ervaren. Inmiddels heeft zij een verblijfsvergunning verkregen en te zien is dat zij sindsdien positieve ontwikkeling doormaakt. Zij is nu beter in staat om belangrijke beslissingen te nemen. Zij zit beter in haar vel en het is voor de Raad duidelijk dat zij meer zelfvertrouwen heeft. Tijdens de gesprekken geeft verdachte aan dat zij ‘er mag zijn’ en dat zij na al die jaren het bestaansrecht heeft gekregen. Dit geeft haar veel rust, zodat zij zich volledig kan focussen op de noodzakelijke hulpverlening. Het is van belang dat verdachte - na de uitspraak van deze strafzaken – in gesprek gaat met haar therapeuten over de verdenkingen. Een delictbespreking is noodzakelijk voor de verwerking van de heftige gebeurtenissen. Verdachte wil zelf graag deelnemen aan diverse behandelingen. Zij wil niet meer dichtklappen of haar gevoelens wegstoppen. De Raad heeft, ondanks de ernst van de verdenkingen, geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld dat verdachte: meewerkt aan behandeling van Levvel en/of een soortgelijke (forensische) instantie, deze behandeling bestaat nu nog uit traumabehandeling maar deze behandeling zal overgaan in forensische behandeling, en dat zij meewerkt aan gesprekken met jeugdreclassering, over het thema seksualiteit en zwangerschap. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal op dit moment ‘te veel kapot maken’ in haar leven.
JBRAis sinds december 2022 bij verdachte betrokken. In de afgelopen periode hebben zij haar in positieve zin zien veranderen. Verdachte heeft geleerd om zich meer open te stellen tijdens de gesprekken, ook heeft zij meer vertrouwen in mensen. Zij houdt zich aan alle schorsingsvoorwaarden. JBRA is ervan overtuigd dat verdachte de komende periode zal meewerken aan alle noodzakelijke trajecten en behandelingen. Tot slot heeft JBRA geadviseerd om het reclasseringstoezicht over te dragen aan Reclassering Nederland. Door verdachte te laten overstappen naar Reclassering Nederland kan er qua privacy en begeleiding ook een duidelijker onderscheid gemaakt worden tussen het dossier van verdachte en dat van haar dochter. Het is ook de wens van verdachte om over gedragen te
worden aan de Reclassering Nederland (vanwege het vertrek van haar huidige gezinsmanager) als zij een toezicht en begeleiding krijgt.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Zij is over deze feiten talloze malen verhoord en er zijn veel rapportages over haar opgemaakt door deskundigen. Desondanks heeft de rechtbank nauwelijks inzicht gekregen in haar beweegredenen ten tijde van het plegen van de delicten. Over de dood van [naam baby] heeft zij niet willen spreken, en over het in de container achterlaten van [naam kind] heeft zij verklaringen afgelegd die weinig geloofwaardig zijn, zoals hierboven is uiteengezet. Zij heeft op geen enkele manier duidelijk gemaakt waarom zij deze gruwelijke daden heeft gepleegd.
Ter zitting heeft verdachte aandacht gevraagd voor haar moeilijke situatie. Zij was illegaal in Nederland, had niemand om mee te praten en wilde onder de radar blijven; redenen waarom zij geen hulp heeft gevraagd aan anderen. De rechtbank heeft oog voor deze omstandigheden en benadrukt dat geen enkel kind zou mogen opgroeien zoals verdachte heeft moeten opgroeien. Toch vindt de rechtbank hierin geen rechtvaardiging voor haar daden. Dat zij moeite had met hulp vragen en niet wilde opvallen is voorstelbaar, maar de rechtbank ziet het doden van haar baby en het pogen van het doden van haar andere baby, niet als een omstandigheid die een gevolg is van de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeerde. Zij heeft hier, tot twee keer toe, bewuste keuzes in gemaakt. Het lijkt erop dat verdachte haar zwangerschappen en baby’s zo snel mogelijk wilde vergeten zodat zij verder kon gaan met haar leven. Tezamen met de conclusies van de psycholoog en de psychiater brengt het voorgaande de rechtbank tot de conclusie dat de feiten aan verdachte volledig moeten worden toegerekend.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door de officier van justitie geëiste detentiestraf passend is om aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht, waarbij het pedagogische karakter van de bestraffing voorop dient te staan. De rechtbank realiseert zich dat gedetineerd raken zeer ingrijpend zal zijn voor verdachte en dat dit mogelijk de ingezette hulpverlening (waaronder de huidige behandelingen) en de positieve ontwikkelingen (ook met betrekking tot de omgang met haar dochter) zal doorkruisen, maar verdachte heeft een baby vermoord en een andere baby getracht te vermoorden. Moord behoort tot de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Het is aan de maatschappij niet uit te leggen dat een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan dit soort schokkende feiten geen onvoorwaardelijke jeugddetentie krijgt opgelegd. De rechtbank zal bij de duur van de jeugddetentie rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van
15 maandenop zijn plaats, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De PIJ-maatregel (al dan niet voorwaardelijk), zoals gevorderd door de officier van justitie, wordt door de deskundigen en de hulpverlening niet geadviseerd. De rechtbank ziet in het geval van verdachte geen aanleiding om die maatregel op te leggen, zoals hierna zal worden uitgelegd.
Sinds december 2021 neemt verdachte actief deel aan intensieve therapie, zowel individueel als met haar moeder. De therapie voor verdachte gaat voornamelijk over haar emoties, verleden en alle gebeurtenissen. De therapie met haar moeder is vooral gericht op onderlinge communicatie. Zowel verdachte als haar moeder hebben geleerd om moeilijke onderwerpen bespreekbaar te maken en meer diepgang te geven aan bepaalde onderwerpen. Verdachte kan nu bijvoorbeeld openlijk met haar moeder praten over jongens. De moeder heeft handvatten hiervoor gekregen, ze weet nu hoe ze moet luisteren, open vragen moet stellen en dat ze niet moet oordelen. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn nu anders dan ten tijde van de verdenkingen. Inmiddels heeft zij een verblijfsvergunning gekregen, zij werkt fulltime en zij heeft geen contact meer met medeverdachte. Verdachte is gemotiveerd voor de noodzakelijke behandelingen en zet zich in voor deze behandelingen. In mei 2023 is verdachte gestart met traumagerichte cognitieve gedragstherapie (TF-CBT), in combinatie met EMDR. Dit is een behandeling voor kinderen en jongeren die psychische klachten hebben doordat ze één of meer ingrijpende gebeurtenis(sen) hebben meegemaakt. Deze therapie bestaat verder uit psycho-educatie, het leren van en oefenen met ontspanningsoefeningen en het schrijven van het traumaverhaal. In de behandeling geeft verdachte zichtbaar uiting van haar gevoelens (verdriet) en gedachten (schuld en schaamte). Het behandelproces is in de afgelopen periode goed op gang gekomen.
Verdachte heeft tot op heden niet willen meewerken aan een delictbespreking, omdat dit emotioneel gezien nog te belastend voor haar is. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk, nu er daardoor nog te weinig zicht is gekomen op haar beweegredenen ten tijde van het plegen van de delicten. De rechtbank acht het noodzakelijk dat hier aandacht voor komt en zal verdachte dan ook in een verplicht kader behandeling opleggen om haar deze mogelijkheid te geven. Gelet op de persoonlijke groei van verdachte en de motivatie die zij laat zien voor de noodzakelijke behandelingen en therapieën, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet aan de orde is.
Een ambulant kader, te weten toezicht en begeleiding bij een voorwaardelijke jeugddetentie, als stok achter de deur zal voldoende zijn om de gewenste resultaten te bereiken. De rechtbank zal verdachte - naast de onvoorwaardelijke jeugddetentie - dan ook veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en de bijzondere voorwaarden dat zij meewerkt aan behandeling van Levvel en/of een soortgelijke (forensische) instantie en meewerkt aan de gesprekken met de reclassering, over het thema seksualiteit en zwangerschap.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam kind] vordert € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering toegelicht. Er is door JBRA (de voogdijinstelling van [naam kind] ) zorgvuldig afgewogen of - en voor welk bedrag er een vordering tot schadevergoeding zou worden ingediend nu de verdachten de ouders van [naam kind] zijn. Feit is echter dat [naam kind] slachtoffer is van een zeer ernstig feit en dat meerderde fundamentele rechten, waaronder het recht van [naam kind] op family life, op grove wijze zijn geschonden. De raadsvrouw heeft dit schriftelijk uitgebreid gemotiveerd en daarbij verwezen naar een aantal rechterlijke uitspraken waarbij de immateriële schade voor zeer jonge kinderen die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf zijn toegewezen. Bij de beoordeling van de vordering dient het civiele aansprakelijkheidsrecht te worden toegepast. Op grond van artikel 1:162 BW zijn verdachten aansprakelijk voor de door [naam kind] geleden en nog te lijden schade. Het is evident dat zij in de afgesloten tas in de vuilcontainer bijzonder veel stress gehad moet hebben gehad. Ook kinderen in de pre verbale fase kunnen ernstig trauma oplopen. Het lichaam slaat ingrijpende ervaringen op, ongeacht hoe jong je bent. [naam kind] is op dit moment nog erg jong, maar het ligt in de lijn der verwachtingen van de voogdijinstelling dat zij op een later moment nog begeleiding en therapie nodig zal hebben voor het trauma dat is ontstaan in haar vroegkinderlijke en pre verbale periode. Daarnaast kan [naam kind] door het ten laste gelegde niet bij haar ouders opgroeien en zal zij de komende jaren mogelijk nog wisselen van pleeggezinnen. Het contact tussen [naam kind] en haar ouders is verstoord en hoewel er door instanties hard wordt gewerkt om te bezien op welke manier er een vorm van bestendig contact kan zijn verloopt dit niet altijd even voorspoedig. Het is ook nog maar de vraag hoe het contact en/of de omgang zal verlopen als [naam kind] op enig moment op de hoogte wordt gesteld van de gebeurtenissen. De verwachting is dat er nog lang begeleiding nodig zal zijn om de band tussen [naam kind] en haar ouders vorm te kunnen geven en/of te kunnen herstellen. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering hoofdelijk toe te wijzen en te bepalen dat het bedrag dient te worden gestort op een ten behoeve van [naam kind] te openen rekening met BEM clausule, waardoor de gelden bewaard worden ten behoeve van [naam kind] tot zij achttien jaar is.
De officier van justitie heeft - gelet op de toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partij - gevorderd om de vordering in zijn geheel en hoofdelijk toe te wijzen met de wettelijke rente. Ook heeft de officier van justitie verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft bepleit om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu het causaal verband tussen het ten laste gelegde en de eventuele schade van [naam kind] op later leeftijd (nog) niet vastgesteld kan worden. Het gevorderde bedrag is vrij fors en de verwachting is - gelet op de jonge leeftijd verdachte - dat deze (betaal)verplichting haar altijd zal blijven achtervolgen. De raadsman vraagt zich daarnaast af of de schade in de toekomst zal ontstaan, omdat [naam kind] in een container is gestopt door haar ouders of omdat zij in een verkeerde pleeggezin is geplaatst door JBRA. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 10.000,-.
De rechtbank heeft - door de bewezenverklaring van het ten laste gelegde - vastgesteld dat verdachte (samen met medeverdachte [medeverdachte] ) heeft geprobeerd [naam kind] van het leven te beroven. Dat is een van de ernstigste, zo niet de meest ernstige normschending die er bestaat. Er is sprake van een onrechtmatige daad gepleegd door verdachten en de aansprakelijkheid van de verdachten staat in deze zaak vast. Dit betekent echter niet dat de rechtbank komt tot toekenning van de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank kan de omvang van de schade door de zeer jonge leeftijd van [naam kind] op dit moment niet vaststellen. [naam kind] wordt nu omringd door volwassenen die het beste met haar voor hebben en die bereid zijn om haar te ondersteunen en te helpen, zodat zij zich veilig en positief kan ontwikkelen. Niet onderbouwd is dat zij op dit moment reeds gedrag laat zien dat aannemelijk maakt dat bij haar schade is ontstaan. Ofschoon invoelbaar is dat zij schade zal hebben - zeker wanneer bij haar bekend wordt hoe haar leven is gestart - is de rechtbank van oordeel dat de omvang daarvan nu niet kan worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als de advocaat van [naam kind] in deze procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om haar stellingen nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en kan deze desgewenst nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in zaak A onder primair en in zaak B onder 1 primair en 3 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder primair bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot moord
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van moord
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van een lijk begraven met het oogmerk om het feit/de oorzaak van het overlijden te verhelen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
deze jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maandennietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan behandeling van Levvel en/of een soortgelijke (forensische) instantie;
- meewerkt aan de gesprekken met de reclassering, over het thema seksualiteit en zwangerschap.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam kind]niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Heft opde schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.