Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.De procedure
- de akte van [gedaagde] van 29 maart 2023, met producties
- de akte van [eiser] van 12 april 2023
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2023 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de aanbrengvergoeding die [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 1 maart 2023 geoordeeld dat [gedaagde] de afgesproken vergoeding aan [eiser] moet betalen, welke is vastgesteld op 50% van de omzet die [gedaagde] in 2021 heeft gegenereerd bij verschillende vennootschappen. De partijen hebben gediscussieerd over de hoogte van deze vergoeding, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de bewijslast voor de hoogte van de omzet bij [gedaagde] ligt. De rechtbank heeft [gedaagde] opgedragen om relevante documenten te overleggen ter onderbouwing van zijn omzet.
In het eindvonnis heeft de rechtbank de relevante omzet vastgesteld op € 46.306,33 inclusief btw, wat resulteert in een aanbrengvergoeding van € 19.134,85 die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en wettelijke rente over de aanbrengvergoeding en de incassokosten, te rekenen vanaf de dagvaarding. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiser], aangezien [gedaagde] grotendeels ongelijk heeft gekregen.
In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] een contractuele boete van € 5.000,- verschuldigd is aan [gedaagde], welke boete is gematigd en met rente is toegewezen. De overige vorderingen van [gedaagde] zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten in reconventie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.