ECLI:NL:RBAMS:2023:6103

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
13/305699-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en bewezenverklaring van softdrugsdelicten na schending van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het witwassen van een woning en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde witwassen, omdat hij een concrete en verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld waarmee hij de woning had gekocht. De rechtbank oordeelde dat het vermoeden van witwassen niet kon worden bewezen, aangezien de verdachte had verklaard dat hij het geld uit een erfenis had verkregen en leningen van zijn broers had ontvangen. De rechtbank vond deze verklaring geloofwaardig en voldoende onderbouwd met bewijsstukken.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte samen met een ander ongeveer 6285 gram hennep en 783 gram hasjiesj in zijn woning aanwezig had en dat hij deze softdrugs had verkocht en verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte over het gebruik van de drugs voor eigen gebruik niet aannemelijk waren, gezien de grote hoeveelheden die waren aangetroffen. De rechtbank hield rekening met de schending van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM, wat leidde tot strafvermindering. De verdachte kreeg een taakstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/305699-20
Datum uitspraak: 5 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1991,
Ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.T.H.M. Bruers (als waarnemer van mr. E. El Assrouti), naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van feit 1:
het op 6 februari 2019 samen met een ander opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, of in elk geval aanwezig hebben, van ongeveer 6285 gram hennep en/of ongeveer 783 gram hasjiesj;
ten aanzien van feit 2:
het in de periode van 10 augustus 2018 tot en met 6 februari 2019 witwassen van de woning gelegen op het adres [BRP-adres] te [plaats] en/of een aankoopsom van € 230.500,-.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het bewerken, verwerken, verkopen en aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. De verklaringen van verdachte en medeverdachte dat de drugs voor eigen gebruik zijn, is onbetrouwbaar, gelet op de bevindingen van de politie en de in de woning aangetroffen goederen.
Van het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen dient verdachte te worden vrijgesproken, Verdachte heeft namelijk een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geld waarmee hij de woning heeft aangeschaft.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat verdachte enkel kan worden veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. Niet is gebleken van enige handeling van telen, bereiden of verwerken en ook ontbreekt bewijs voor het verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren. Nu niet alle inbeslaggenomen drugs zijn onderzocht, kan de precieze hoeveelheid drugs niet worden vastgesteld.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen
Vermoeden van witwassen
Uit het dossier volgt een ernstig en gerechtvaardigd vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde woning dan wel het aankoopbedrag daarvan van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zijn huis gelegen op het adres [BRP-adres] te [plaats] heeft gekocht, zonder dat hij daarbij een lening heeft afgesloten ten behoeve waarvan een hypotheekrecht op de woning is gevestigd. Verdachte heeft zijn huis gekocht voor een aankoopsom van € 230.500,-. Uit het onderzoek van de politie naar de inkomsten van verdachte is niet gebleken dat verdachte een legale bron van inkomsten heeft gehad waardoor hij over een dergelijk bedrag kon beschikken.
Verklaring over de herkomst van de aankoopsom
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd witwasvermoeden en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de aankoopsom van zijn woning.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een dergelijke verklaring afgelegd. Verdachte heeft bij de politie – en later op zitting nogmaals – verklaard dat hij het benodigde geld voor de aankoopsom van het huis uit een erfenis van zijn oom heeft verkregen. De raadsvrouw van verdachte heeft voorafgaand aan de zitting stukken aan de rechtbank opgestuurd, waaruit de rechtbank heeft opgemaakt dat verdachte inderdaad een erfenis heeft ontvangen van zodanige omvang dat verdachte daarmee (grotendeels) de aankoopsom van het huis kon financieren. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij van zijn beide broers elk € 25.000,- heeft geleend, welke bedragen te zien zijn op de rekeningafschriften van zijn Italiaanse bankrekening.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van een bankoverzicht van een Italiaanse bankrekening van verdachte, waaruit blijkt dat hij het aankoopbedrag van zijn woning in meerdere delen aan een Nederlandse notaris heeft voldaan. De overige door de raadsvrouw verstrekte stukken hebben daarnaast voldoende inzichtelijk gemaakt dat het geld waarmee verdachte zijn huis heeft gekocht, afkomstig kan zijn uit voornoemde erfenis en leningen van zijn broers.
Gelet op het voorgaande, heeft verdachte het vermoeden van witwassen voldoende weerlegd. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde woning of de aankoopsom van die woning heeft witgewassen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde verkopen, verstrekken en aanwezig hebben van softdrugs
Uit het dossier blijkt dat de politie op 6 februari 2019, naar aanleiding van een melding over een sterke henneplucht, een onderzoek heeft gedaan naar de woning van verdachte. Verdachte staat samen met de medeverdachte [medeverdachte] op het adres van deze woning ingeschreven. Bij het binnentreden van de woning heeft de politie, door de woning verspreid, ongeveer 6285 gram hennep en 783 gram hasjiesj aangetroffen. Daarnaast heeft de politie meerdere enveloppen, adreslabels, een seal-apparaat en verpakkingsmateriaal aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat de in de woning aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren bedoeld en dat de aangetroffen enveloppen en adreslabels gebruikt werden voor de patisserie van de medeverdachte. De rechtbank vindt deze verklaringen niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende.
De bij verdachte aangetroffen hoeveelheden hennep en hasjiesj zijn zodanig groot dat deze niet voor eigen gebruik bestemd kunnen zijn. Dit geldt ook wanneer het gebruik plaatsvindt gedurende een lange periode. Daarnaast zat in een deel van de bij verdachte aangetroffen enveloppen een gesealde op hennep lijkende bruine substantie en stonden op de aangetroffen adreslabels meerdere buitenlandse adressen genoteerd. Hierdoor is het aannemelijker dat de enveloppen en adreslabels voor het verzenden van drugs naar het buitenland werden gebruikt dan voor verzending van folders ten behoeve van de patisserie van de medeverdachte.
Daarbij komt dat de politie tijdens het onderzoek op 6 februari 2019 duidelijk zicht heeft gehad op een persoon die de woning van verdachte is binnengetreden. Deze persoon, die later [naam] bleek te zijn, heeft de woning van verdachte vervolgens verlaten met een oranje tas die hij bij het binnentreden nog niet in zijn bezit had. De politie heeft [naam] staandegehouden en onderzoek naar de oranje tas verricht. Daarbij is gebleken dat in de tas een handelshoeveelheid hennep zat. De verklaring van verdachte dat [naam] de drugs al bij zich droeg in zijn jas en deze vervolgens in de woning in een tas heeft gestopt, acht de rechtbank onder deze omstandigheden volstrekt onaannemelijk.
Alles in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte opzettelijk hennep heeft verkocht en verstrekt.
Tot slot overweegt de rechtbank dat in de tenlastelegging is opgenomen dat bij verdachte ongeveer 6285 gram hennep en/of ongeveer 783 gram hasjiesj is aangetroffen, waarvan een deel is onderzocht. Blijkens de lijst van inbeslaggenomen goederen is het aantal grammen (inclusief verpakkingsmateriaal) aanzienlijk hoger. Verdachte erkent bovendien dat het daadwerkelijk om hennep en hasjiesj gaat. Het dossier bevat een schatting van de politie van het gewicht van de bij verdachte aangetroffen softdrugs, op basis waarvan de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden zijn vastgesteld. De rechtbank is daarom – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachten ook
ongeveer6285 gram hennep en
ongeveer738 gram hasjiesj in hun woning aanwezig hebben gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op of omstreeks 6 februari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep
en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 6285 gram hennep en ongeveer 783 gram hasjiesj.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd voor de duur van 1 maand en met een proeftijd van 2 jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Toepassing dient te worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel dient aan verdachte een lage taakstraf met een voorwaardelijk deel te worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met medeverdachte [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan het handelen in softdrugs. Daartoe heeft verdachte een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj in zijn woning aanwezig gehad. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in softdrugs met zich meebrengt. Hennep en hasjiesj zijn stoffen waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid en ook direct en indirect de oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs zoals die in de woning van verdachte is aangetroffen, is een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De rechtbank zal deze straf als uitgangspunt nemen.
De rechtbank heeft verder gelet op het strafblad van verdachte van 11 augustus 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte over het aanwezig hebben van softdrugs in zijn woning tijdens de zitting schuldbewust heeft verklaard en spijt heeft betuigd. Deze omstandigheden zouden er toe hebben geleid dat de rechtbank normaalgesproken in het voordeel van verdachte zou hebben afgeweken van het voornoemde uitgangspunt en een taakstraf zou hebben opgelegd voor de duur van 180 uur, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De rechtbank is echter – met de raadsvrouw – van oordeel dat de in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens vastgelegde redelijke termijn van twee jaar, waarin de strafzaak tegen verdachte moet worden afgedaan, in deze zaak ruimschoots is overschreden. Verdachte is op 6 februari 2019 voor het eerst verhoord over en op 7 februari 2019 in verzekering gesteld voor het feit waarvoor hij wordt veroordeeld. Dit betekent dat tussen het moment waarop verdachte met zijn (mogelijke) strafvervolging bekend is geworden en de datum waarop dit vonnis is gewezen, meer dan vier en half jaar heeft gezeten. Deze overschrijding valt niet te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging. Gelet hierop zal de rechtbank strafvermindering toepassen. Bij het bepalen van de mate van strafvermindering, vindt de rechtbank ook van belang dat in verband met het feit waarvoor verdachte wordt vrijgesproken, lange tijd strafrechtelijk beslag heeft gerust op zijn woning waarin hij samen met medeverdachte [medeverdachte] woont. Verdachte heeft daardoor lang niet geweten of hij zijn woning zou kunnen behouden. De rechtbank neemt zonder meer aan dat dit een grote impact op het leven van verdachte heeft gehad.
Gelet op het overschrijden van de redelijke termijn en de impact van deze overschrijding op het leven van verdachte, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis, passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
STK onroerende registergoederen (explootnummer L 2002043; woning [BRP-adres] );
1 STK hennep (G5704314);
7 STK hennep (G5704316).
Teruggave
Verdachte wordt van het onder feit 2 ten laste gelegde vrijgesproken. Nu de op de beslaglijst onder 1 vermelde woning op het adres [BRP-adres] te [plaats] op dit feit betrekking heeft, dient de woning te worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, zijnde verdachte.
Geen beslissing door afstand
De op de beslaglijst onder 2 en 3 vermelde goederen behoren aan verdachte toe. Nu verdachte afstand heeft gedaan van de goederen, hoeft de rechtbank ten aanzien van dit beslag geen beslissing meer te nemen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 9, 22c (oud), 22d (oud), 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Beveelt dat
de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf
geheel in mindering zal worden gebrachtnaar de maatstaf van 2 uren per dag.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen:
Gelast de teruggave aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, zijnde verdachte, van:1 STK onroerende registergoederen (explootnummer L 2002043; woning [BRP-adres] ).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2023.
Bijlage 1
[--]
[--]
[--]