ECLI:NL:RBAMS:2023:6098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
AMS 21/5193, 21/5196 en 21/5195
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning en het beroep op het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 3 oktober 2023, is de rechtbank geconfronteerd met een beroep van eisers, bestaande uit drie personen uit Amstelveen, tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen om omgevingsvergunningen te verlenen voor de omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen. De eisers stelden dat zij recht hadden op deze vergunningen op basis van een voorwaardelijke toezegging die in een eerdere brief was gedaan. De rechtbank had eerder op 16 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin het college de gelegenheid werd geboden om een motiveringsgebrek in de besluiten te herstellen. Echter, het college heeft aangegeven geen gebruik te maken van deze gelegenheid en heeft nieuwe stukken ingediend ter onderbouwing van hun standpunt.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat er geen sprake is van een toezegging die het college aan de eisers had gedaan, en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank heeft de argumenten van het college in hun reactie op de tussenuitspraak overwogen en geconcludeerd dat de nieuwe feiten rechtvaardigen dat de rechtbank terugkomt van haar eerdere oordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan die hen recht gaven op de gevraagde vergunningen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eisers niet in het gelijk zijn gesteld en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/5193, 21/5196 en 21/5195

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaken tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , allen te Amstelveen, eisers

(gemachtigde: mr. S.M. Stavenuiter),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.P. van Lent).
Partijen worden hierna (tezamen) aangeduid als eisers, [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en het college.

Procesverloop

Eisers hebben op 25 oktober 2021 overeenkomstig artikel 8:55f van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beroep ingesteld tegen het uitblijven van de bekendmaking van de volgens eisers aan hen van rechtswege verleende omgevingsvergunningen. [1]
Met drie afzonderlijke besluiten van 30 november 2021, verzonden op 6 december 2021, heeft het college geweigerd de gevraagde omgevingsvergunningen aan eisers te verlenen (de bestreden besluiten).
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Op de zitting van 17 november 2022 is behandeld welke procedure op de voorbereiding van de bestreden besluiten van toepassing is, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Het college heeft nadien gereageerd op de (pas kort voor de zitting) ingediende beroepsgronden van eisers. Op de zitting van 4 april 2023 heeft de rechtbank het onderzoek hervat. Op beide zittingen zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich telkens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] , senior adviseur ruimtelijke ontwikkeling.
Met een tussenuitspraak van 16 mei 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen tien weken na verzending van de tussenuitspraak een motiveringsgebrek in de besluiten van 30 november 2021 te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Het college heeft op 6 juni 2023, in reactie op de tussenuitspraak, schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen en een aanvullende motivering ingediend.
Eisers hebben op 6 juli 2023, aangevuld op 29 augustus 2023, een schriftelijke zienswijze (hierna: de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen. De brief van 13 september 2017 betreft een voorwaardelijke toezegging (aan de heer [eiser 1] ) dat medewerking wordt verleend aan omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, indien aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan. Volgens eisers dienen de brieven aan [eiser 1] , die de afgelopen jaren als contactpersoon namens eisers heeft gefungeerd, tevens te worden aangemerkt als zijnde gericht aan [eiser 2] en [eiser 3] . Nu het college dit niet heeft betwist, gaat de rechtbank daarvan uit. Op grond van deze brief hebben eisers akoestisch onderzoek laten doen door [deskundige] en de aanvragen van 4 september 2018 ingediend. Op grond van een email van 7 februari 2019 van de heer [naam 2] , senior adviseur bestemmingsplannen van de gemeente Amstelveen, aan [deskundige] heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de gestelde voorwaarden in de brief van 13 september 2017 was voldaan, dat het college dus medewerking zou verlenen aan de gevraagde omzettingsvergunningen en dat de toezegging in die e-mail aan het college kan worden toegerekend, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat het college de financiële belangen van eisers bij honorering van het gewekte vertrouwen minder zwaar mocht laten wegen dan het algemeen belang van het behoud van de (glastuinbouw)bedrijven in het gebied. Het college heeft bij de besluitvorming echter ten onrechte niet betrokken of aanleiding bestond om eisers compensatie aan te bieden voor de (eventuele) geleden dispositieschade, doordat eisers gerechtvaardigd hebben vertrouwd op de aan het college toe te rekenen uitlatingen.
De rechtbank heeft daarom in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college de bestreden besluiten onvoldoende heeft gemotiveerd en het college in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet het college eisers eerst in de gelegenheid stellen de schade die zij door de bestreden besluiten stellen te lijden, nader te onderbouwen.
3. Het college heeft de rechtbank met de brief van 6 juni 2023 meegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen. Het college is het namelijk niet eens met het oordeel in de tussenuitspraak dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt en stelt zich daarom op het standpunt dat geen sprake is van een gebrek dat hersteld zou moeten worden. Het college heeft dit standpunt onderbouwd met nieuwe stukken.
4. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2] De rechtbank is in dit geval van oordeel dat uit hetgeen het college onderbouwd heeft betoogd in reactie op de tussenuitspraak, volgt dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel over het beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank zal hierna uiteen zetten waarom zij in dit geval tot dit oordeel komt.
5. Bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel moeten drie stappen worden doorlopen. [3] Stap 1 is de juridische kwalificatie van de uitlating waarop de betrokkene zich beroept: kan die uitlating worden gekwalificeerd als een toezegging. Stap 2 is de vraag of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, indien beide vragen bevestigend worden beantwoord. In stap 3 volgt dan de vraag of in het kader van de belangenafweging zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de gewekte verwachtingen in de weg staan.
Is sprake van een toezegging? (stap 1)
6. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat door de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en, zo ja, hoe.
7.1.
Naar aanleiding van de reactie van het college - en anders dan in de tussenuitspraak is overwogen - is de rechtbank thans van oordeel dat geen sprake is van een toezegging en aldus niet aan stap 1 is voldaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
7.2.
Het oordeel in de tussenuitspraak was gebaseerd op hetgeen eisers uit de e-mail van 7 februari 2019 van de heer [naam 2] , senior adviseur bestemmingsplannen van de gemeente Amstelveen, gericht aan [deskundige] , die namens eisers de aanvragen heeft ingediend, mochten afleiden (mede gelet op een eerdere brief van 13 september 2017 aan eiser [eiser 1] waarin de voorwaarden staan voor het verlenen van medewerking aan de gevraagde omzettingsvergunningen).
7.3.
Het college heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak echter gewezen op twee (latere) brieven aan [deskundige] van 2 april 2019 en 21 november 2019. Uit deze brieven blijkt dat er geen verband bestaat tussen de brief van 13 september 2017 aan [eiser 1] en de
e-mail van 7 februari 2019 aan [deskundige] . Uit de email van 7 februari 2019 aan [deskundige] konden eisers daarom niet afleiden dat al was voldaan aan de in de brief van 13 september 2017 gestelde voorwaarden.
7.4.
In de e-mail van 7 februari 2019 staat dat het gesprek met de Provincie Noord Holland over de verzoeken tot omzetting, positief is afgerond en dat met Greenport Aalsmeer afspraken zijn gemaakt. Uit de thans door het college overgelegde brieven van 2 april 2019 en 21 november 2019 aan [deskundige] blijkt wat hiermee wordt bedoeld. In deze brieven staat welke procedures nog nodig zijn om de omzetting juridisch-planologisch te regelen. Blijkens de brief van 21 november 2019 is voor omzetting vereist dat wordt afgeweken van het bestemmingsplan en van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Op grond van de gesprekken met de Provincie zal hiertoe aan Gedeputeerde Staten een voorstel worden gedaan. Voor afwijking van de PRV is de instemming van Greenport Aalsmeer vereist. Met Greenport Aalsmeer zijn afspraken gemaakt over wat daarvoor nodig is. Uit de brief van 21 november 2019 blijkt ook dat Greenport Aalsmeer een plan van aanpak heeft opgesteld waarin een aantal vraagstukken is geformuleerd om de omvang van, het draagvlak voor en de mogelijkheid en wenselijkheid van omzetting in het gebied vast te stellen. Het plan van aanpak bevat ook een viertal werkafspraken en uitgangspunten, onder meer dat de onderzoeken naar de gevolgen van omzetting door de initiatiefnemers zullen moeten worden aangeleverd. De rechtbank concludeert dat het college met de brieven van 2 april 2019 en 21 november 2019 informatie heeft gegeven aan [deskundige] over de voor omzetting vereiste procedures en daarin het daarvoor benodigde tijdspad heeft geschetst. Uit deze brieven blijkt dat er nog op behoorlijk wat vraagstukken een antwoord moest komen voordat tot vergunningverlening zou kunnen worden overgegaan. Deze brieven bevatten echter geen (ondubbelzinnige) toezegging dat de gevraagde omzettingsvergunningen ook daadwerkelijk zouden worden verleend. In dat licht bezien, geldt dit ook voor de e-mail van 7 februari 2019. Indien de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting van 4 april 2023 kennis had van de brieven van 2 april 2019 en 21 november 2019, was zij in de tussenuitspraak niet tot het oordeel gekomen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Eisers hebben in hun zienswijze in ieder geval erkend dat [deskundige] de brief van 21 november 2019 ook heeft ontvangen. Deze nieuwe feiten rechtvaardigen dat de rechtbank in dit geval terugkomt van het oordeel in de tussenuitspraak. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een toezegging en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
8. In de zienswijze van eisers ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen of terug te komen van wat de rechtbank in de tussenuitspraak overigens heeft overwogen. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding om een nadere zitting te houden.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eisers worden dus niet in het gelijk gesteld.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. C.F. de Lemos Benvindo en mr. M. Frishert, leden, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:298). en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019,