In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van een vrouw op wie hij verliefd was. De verdachte heeft in de periode van maart tot en met juni 2022 de aangeefster veelvuldig lastiggevallen door haar (soms indirect via haar familie) vreemde en soms dreigende berichten te sturen, naar haar woning te gaan en haar werkomgeving te benaderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de grens van het toelaatbare heeft overschreden en daarmee een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, wat heeft geleid tot gevoelens van onrust en angst bij haar.
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 15 september 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M.J. de Bruin, de vordering heeft gedaan tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De verdachte heeft bekend en zijn raadsman heeft zich niet over het bewijs uitgelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in verschillende bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder aangiftes en verhoren.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische toestand van de verdachte en het feit dat hij zich sinds de feiten niet meer misdragen heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, maar dat een rechterlijk pardon niet op zijn plaats zou zijn gezien de ernst van de zaak en de gevolgen voor de aangeefster. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.