ECLI:NL:RBAMS:2023:6031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
13/179675-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en afpersing met dwangverpleging

Op 28 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man, die is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. De man werd beschuldigd van zware mishandeling en afpersing. De mishandeling vond plaats in de nacht van 14 op 15 juli 2022, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met knokkelhandschoenen en vermomd in een regenpak het slachtoffer heeft mishandeld, wat leidde tot blijvend letsel. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot moord, maar dat de zware mishandeling wel bewezen kon worden. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan afpersing van [slachtoffer 2] op 10 juli 2022, waarbij hij onder bedreiging van geweld € 100,- heeft geëist. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw hebben samengewerkt bij de afpersing. De rechtbank legde de tbs-maatregel op vanwege de psychische stoornissen van de verdachte en het recidivegevaar. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 3.320,05 voor materiële schade en € 30.000,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/179675-22
Parketnummer vordering tul: 13/684043-19
Datum uitspraak: 28 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Leuven en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. F.C. Knoef naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 10 maart 2023 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
(medeplegen van) poging tot moord op, dan wel (subsidiair) zware mishandeling met voorbedachte raad van, [slachtoffer 1] op 14 juli 2022 te Amsterdam;
(medeplegen van) afpersing van [slachtoffer 2] op 10 juli 2022 te Amsterdam;
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich in de nacht van 14 op 15 juli 2022 heeft schuldig gemaakt aan een poging doodslag op [slachtoffer 1] en op 10 juli 2022 aan het medeplegen van afpersing van [slachtoffer 2] .
Feit 1
Verdachte heeft [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) mishandeld, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van handschoenen met knokkelbescherming. Hij heeft zich vermomd in een regenpak met capuchon over het hoofd en daaronder een pet. De keuze van het type handschoenen was niet toevallig. Met deze handschoenen kan ernstig, zo niet dodelijk, letsel worden toegebracht en het beschermt de geweldpleger tegen letsel aan de eigen handen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] zodanig ernstig mishandeld dat hij daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] aan zijn verwondingen zou komen te overlijden. [slachtoffer 1] heeft gedurende lange tijd in zeer kritieke toestand in het ziekenhuis gelegen en heeft te kampen met blijvend letsel.
Uit het dossier blijkt niet dat sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] om het leven te brengen, zodat de voorbedachten rade niet kan worden bewezen en vrijspraak voor poging moord dient te volgen. Ook is niet gebleken dat verdachte het feit met één of meer anderen heeft gepleegd.
Mocht de rechtbank verdachte veroordelen voor het subsidiair ten laste gelegde dan geldt ook dáárvoor dat er geen sprake is van voorbedachten rade en medeplegen. Daarnaast dient verdachte in dat geval partieel te worden vrijgesproken voor het toebrengen van de ten laste gelegde hersenbloeding omdat de deskundigen geen causaal verband hebben vastgesteld tussen de hersenbloeding en het door verdachte toegepaste geweld.
Feit 2
De aangifte wordt ondersteund door het rekeningafschrift van aangever, de camerabeelden en de verklaringen van [naam 1] waaruit blijkt dat de werkwijze met een tikkie vaker werd gehanteerd. Er moet van worden uitgegaan dat medepleger [medeverdachte] met [naam 1] heeft gebeld voordat aangever een tikkie ontving. Het medeplegen volgt duidelijk uit hetgeen aangever verklaart over de samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte. De verklaring van [medeverdachte] is ongeloofwaardig. Uit de verklaring van [naam 1] volgt dat [medeverdachte] en verdachte elkaar kenden en dat blijkt ook uit het feit dat zij na de beroving samen lachend uit het flatgebouw kwamen. De politie heeft ze daar ook samen staande gehouden. In tegenstelling tot wat [medeverdachte] zelf verklaart, heeft zij een actieve bijdrage geleverd door aangever mee te lokken en hem een tikkie te verschaffen. Zij is bovendien steeds in de buurt gebleven toen aangever door verdachte werd bedreigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen – verzocht verdachte vrij te spreken van beide ten laste gelegde feiten.
Feit 1
Er kan niet met voldoende zekerheid worden gesteld dat verdachte de persoon in het regenpak is op de beelden bij de nooduitgangen. Door het dragen van het regenpak en het van bovenaf ingestelde camerastandpunt zijn er beperkingen in de zichtbaarheid van het gezicht, het postuur en de schoenen van deze persoon. Hierdoor is niet mogelijk om de aanname dat verdachte de persoon in het regenpak zou zijn – mede – te baseren op de herkenningen door de verbalisanten die verdachte op de beelden menen te herkennen.
Ook staat niet vast dat verdachte een regenpak en handschoenen heeft meegevoerd naar de vijfde verdieping en zich daar heeft omgekleed.
Verdachte wordt ook niet door [slachtoffer 1] aangewezen als de dader.
Op beelden van de hal op de vijfde verdieping is verdachte, sinds hij op 14 juli 2022 voor het laatst in beeld is tot zijn aanhouding op 19 juli 2022, weliswaar niet meer gezien, maar het is gezien de situatie ter plaatse niet onmogelijk dat verdachte de [adres] heeft verlaten zonder op beelden te zijn geregistreerd. De dader heeft de woning van [slachtoffer 1] via de tuinzijde kunnen betreden en verlaten.
Verder staat onvoldoende vast dat de goederen waar DNA van verdachte op zit gebruikt zijn
bij het tenlastegelegde. Op alle goederen zat ook DNA van onbekende derden. Bovendien kan het DNA van verdachte bij zijn bezoeken aan de woning van [slachtoffer 1] op een niet delict gerelateerde manier zijn achtergelaten. Er is geen DNA-onderzoek op activiteitenniveau gedaan.
De pijnlijke hand van verdachte wat bij zijn eerste verhoor wordt geconstateerd heeft hij opgelopen bij een val uit een stapelbed in de [naam PI] daags voor het tenlastegelegde.
Ook uit de tapgesprekken en chatberichten kan niet worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij het tenlastegelegde.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel de man in het regenpak is en geweld jegens [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank zowel voor wat betreft de vraag of er sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer 1] als voor wat betreft de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Niet kan echter worden bewezen dat er sprake is van voorbedachten rade.
Feit 2
Alleen aangever verklaart over bedreigingen die hem zouden hebben gedwongen tot betaling van een tikkie. Medeverdachte [medeverdachte] verklaart hier niet over en er is geen geluid bij de beelden van het contact tussen aangever, verdachte en [medeverdachte] . Op deze beelden is ook niet te zien dat er op andere wijze door verdachte wordt gedreigd.
Verder is er geen bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij het versturen van het tikkie. De rekening waarop is betaald staat niet op zijn naam maar op naam van mevrouw [naam 1] . [naam 1] heeft verklaard dat zij niet op verzoek van verdachte of [medeverdachte] geld heeft opgenomen. Er is ook geen bewijs dat het geld bij verdachte zou zijn terechtgekomen.
Er is bovendien een niet strafbare alternatieve lezing van de gebeurtenissen. De verdediging houdt het voor mogelijk dat aangever geen seks wilde hebben buiten de woning omdat dat niet de afspraak was. [medeverdachte] heeft gemeend dat de afspraak nu eenmaal gemaakt was en betaald moest worden en dat verdachte zich in deze onenigheid heeft gemengd. Het is ook voorstelbaar dat aangever uiteindelijk betaald heeft en daar geen goed gevoel bij heeft gehad, zich mogelijk bedrogen voelde en de politie heeft gebeld. Dit wordt niet weersproken door de beelden en de verklaring van aangever omtrent de bedreiging.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 15 juli 2022 in de middag wordt [slachtoffer 1] ernstig gewond aangetroffen op de grond tussen de badkamer en de keuken van zijn woning aan de [adres] . Hij heeft flinke verwondingen aan het gezicht, de schedel en de borstkas en kan moeilijk spreken. Uit onderzoek van het letsel blijkt later dat dit mogelijk is veroorzaakt doordat het slachtoffer is geslagen.
De woning is volledig overhoop gehaald. Op de grond in de keuken ligt een aan de buitenzijde bebloede zwarte rechter handschoen met knokkelbescherming.
Verspreid door de woning worden meerdere bloedsporen aangetroffen, waaronder veegsporen.
Het patroon van de aangetroffen handschoen komt overeen met afdrukken gezet met bloed aangetroffen op de muur in de woonkamer. Die afdrukken lijken veroorzaakt te zijn door een linker handschoen. Een linker handschoen is niet in de woning aangetroffen.
In de woonkamer ligt een mes met bloed op zowel het heft als het lemmet. In de keuken en in de woonkamer worden twee witte tonnetjes aangetroffen met resten van wit poeder.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde DNA-onderzoek (match met een hoge bewijskracht) tegen de achtergrond van de overige informatie in het dossier, stelt de rechtbank vast dat zowel het bloed op de buitenzijde van de handschoen als het bloed op het mes van [slachtoffer 1] afkomstig is.
De rechtbank stelt op grond van dit sporenbeeld vast dat zowel de handschoen als het mes zijn gebruikt bij het toebrengen van het letsel van [slachtoffer 1] .
Het aangetroffen sporenbeeld in de woning wekt de indruk dat daar iemand op zoek is geweest naar drugs of geld, dat daarover onenigheid is ontstaan, waarna tijdens een worsteling een handschoen in de woning is achtergebleven.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het tijdstip waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt op basis daarvan het volgende vast. [slachtoffer 1] vierde op 14 juli 2022 zijn verjaardag. De getuige [getuige 1] was die dag tussen 22:30 en 23:00 uur bij hem op bezoek en ging toen weg. Toen hij later terugkwam om opnieuw wiet te halen, uit onderzoek blijkt dit op 15 juli om 00:48 uur te zijn geweest, werd er niet meer opengedaan en kon hij geen contact meer met [slachtoffer 1] krijgen. Ook zag hij door de schuifdeur aan de achterkant van de woning dat de woning overhoop gehaald was. [getuige 1] is even later ook nog met een buurman gaan kijken bij de woning van [slachtoffer 1] . Dit sluit aan bij de verklaring van de getuige [getuige 2] , die naast [slachtoffer 1] woont, en om 1:30 uur samen met [getuige 1] constateert dat de woning overhoop is gehaald. [getuige 2] verklaart op 15 juli 2022 aan de politie dat hij die nacht tussen 23:30 en 24:00 uur een hele harde klap in de woning van [slachtoffer 1] hoorde, maar daar toen geen aandacht aan had besteed.
Op de camerabeelden die op 14 juli 2022 zijn gemaakt met bewakingscamera’s in de [adres] , trekt met name een man gekleed in een donkerblauw regenpak de aandacht. Deze man is op de volgende tijdstippen te zien:
  • 23:14 uur komt de man via het trappenhuis bij de nooduitgangen van hal C aangelopen en gaat op de begane grond naar buiten;
  • 23:20 uur loopt de man vanuit de richting van de rotonde in de richting van de hoofdingang, maar stopt, waarschijnlijk omdat de schuifdeur al dicht is gegaan;
  • 23:22 uur staat de man buiten bij de nooduitgang van hal A, ter hoogte van de gang waar [slachtoffer 1] woont;
  • 23:27 uur komt de man aangerend bij de hoofdingang, gaat via de schuifdeuren achter iemand aan naar binnen en gaat direct het trapportaal in;
  • 23:28 komt de man uit het trapportaal en loopt hij de gang in waar ook de woning van [slachtoffer 1] zit.
Daarna komt de man in het regenpak niet meer in beeld. Niet bij de hoofdingang en ook niet bij een nooduitgang.
Bij een vergelijking van de in de woning aangetroffen handschoen met de handschoenen die de man in het regenpak draagt valt de politie op dat deze qua kleur en knokkelbescherming grote gelijkenis vertonen.
Deze beelden zijn in het dossier gevoegd. Met toestemming van de verdediging en de officier van justitie heeft de rechtbank de beelden ook nog in raadkamer bekeken.
De rechtbank heeft daarbij geconstateerd dat de man in het regenpak verdacht gedrag vertoont. Hoewel daar op dat moment gelet op de weersomstandigheden geen enkele aanleiding voor bestaat, is de man geheel gekleed in een regenpak. Hij lijkt erop dat hij zich op deze manier probeert te vermommen. Hij heeft een capuchon over zijn hoofd en daaronder draagt hij een pet. Ook draagt hij zwarte handschoenen. Als hij buiten staat trekt hij alles recht en trekt de capuchon zo ver mogelijk over zijn hoofd naar voren.
De man lijkt te zoeken naar een manier om binnen te komen omdat hij kennelijk niet beschikt over een tag om de schuifdeuren te openen. Bovendien zijn de nooduitgangen niet van buiten te openen. Uiteindelijk lukt het de man om 23:27 uur om binnen te komen als hij achter iemand aan door de geopende schuifdeuren naar binnen weet te rennen. Ook binnen gedraagt hij zich verdacht en gaat hij eerst om de hoek staan wachten in afwachting tot andere aanwezigen (vrouw met hond, man met fiets) zoveel mogelijk weg zijn.
Het tijdstip waarop het letsel van [slachtoffer 1] moet zijn veroorzaakt, in combinatie met het verdachte gedrag van de man in het regenpak, en het feit dat het letsel van [slachtoffer 1] is veroorzaakt door gebruik van een handschoen met knokkelbescherming die grote gelijkenis vertoont met de handschoenen die de man in het regenpak draagt, maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de man in het regenpak degene is die [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Verdachte is de man in het regenpak
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verdachte de man in het regenpak is.
Op de in de woning van [slachtoffer 1] aangetroffen handschoen is aan de binnenkant van de handschoen en op de klittenbandsluiting DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte. Ook op het heft van het bebloede mes en op de witte tonnetjes waarin [slachtoffer 1] , zoals uit het dossier valt op te maken, verdovende middelen bewaarde, is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte. Dit is telkens een match met een hoge bewijskracht. Gelet op deze bevindingen gaat de rechtbank er van uit, nu het dossier ook geen aanwijzingen bevat voor een mogelijke andere donor, dat al deze aangetroffen matches DNA van verdachte betreft.
Verdachte heeft zelf geen aannemelijke verklaring gegeven over hoe zijn DNA op deze voorwerpen terecht kan zijn gekomen. De algemene stelling dat hij bij [slachtoffer 1] over de vloer komt of zijn verklaring dat hij in de woning van [slachtoffer 1] wel eens een mes heeft gebruikt om drugs te versnijden, zijn daarvoor niet afdoende. Temeer nu verdachte desgevraagd ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist dat [slachtoffer 1] drugs in de tonnetjes bewaarde, maar dat hij die tonnetjes nooit heeft aangeraakt (“het was daar geen zelfbediening”).
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging inhoudende dat, omdat er geen DNA-onderzoek op activiteitenniveau heeft plaatsgevonden, onvoldoende vast is komen te staan dat de verschillende goederen daadwerkelijk zijn gebruikt bij het ten laste gelegde. Het aangetroffen sporenbeeld in de woning wekt, zoals ook eerder overwogen, de indruk dat daar iemand op zoek is geweest naar drugs of geld, dat daarover onenigheid is ontstaan, waarna tijdens een worsteling een handschoen in de woning is achtergebleven. Dat geen onderzoek op activiteitenniveau is verricht, zoals de raadsman heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
De uitkomsten van het DNA-onderzoek worden ondersteund door camerabeelden.
Verdachte komt op 14 juli 2022 in de ochtend regelmatig in beeld, onder andere ook op de vijfde verdieping. Verdachte heeft zichzelf ter terechtzitting ook herkend op die beelden en heeft verklaard dat hij regelmatig op de vijfde verdieping van [adres] komt om drugs te gebruiken.
Om 22:02 uur verschijnt verdachte ook in beeld buiten en is te zien dat hij aanbelt bij nummer [nummer] , waarna hij met de lift naar de vijfde verdieping gaat. Daar stapt hij om 22:17 uur uit de lift. Verdachte heeft dan een witte plastic zak in zijn hand waarin iets donkers zit. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit kleding zou kunnen zijn.
Dit is het laatste moment die dag dat verdachte als zodanig nog in beeld verschijnt. Nergens blijkt uit dat verdachte via één van de reguliere (nood)uitgangen, tot aan zijn aanhouding op 19 juli 2022, op enig moment het gebouw heeft verlaten. Verdachte heeft desgevraagd niet kunnen vertellen hoe en wanneer hij na zijn binnenkomst die avond het complex [adres] weer heeft verlaten.
Wel verschijnt vanaf 23:14 uur, zoals hierboven reeds is uiteengezet, een man in beeld die naar buiten gaat bij het trappenhuis van de nooduitgang van hal C die gekleed is in een donkerblauw regenpak. De woning met nummer [nummer] is direct gelegen naast de gang die toegang geeft tot dat noodtrappenhuis.
De politie heeft op basis van de beelden van de man in het regenpak vastgesteld dat deze man net als verdachte een slank postuur heeft. Verbalisant [naam verbalisant] herkent op de bewegende beelden de man in het regenpak aan zijn huidskleur, gezichtsbeharing en onderlip als verdachte. Verdachte heeft de herkenning betwist. De rechtbank stelt op basis van de beelden vast dat de man in het regenpak dezelfde huidskleur en gezichtsbeharing heeft als verdachte. Wat er verder ook zij van het postuur van de man in het regenpak, de rechtbank ziet hierin in ieder geval geen aanwijzingen dat verdachte op basis daarvan niet de man in het regenpak zou kunnen zijn. Gelet op het hiervoor beschrevene in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de man is die op de beelden in het regenpak is te zien.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij door ene [naam 2] zou zijn mishandeld niet betrouwbaar. Niet alleen kon [slachtoffer 1] pas langere tijd na het gebeuren, ruim een half jaar later, worden gehoord om aangifte te doen, maar ook kon hij vrijwel niets verklaren over de toedracht. Hij plaatst zijn mishandeling rond half 12 in de ochtend en verklaart dat er meerdere personen bij waren. Zijn verklaring wordt niet ondersteund door de camerabeelden. Bovendien blijkt uit de verklaringen van onder andere [getuige 1] , dat zijn mishandeling niet in de ochtend heeft plaatsgevonden. Rond het tijdstip waarop de mishandeling gelet op de getuigenverklaringen plaats moet hebben gevonden, zijn geen andere verdachte personen te zien, dan de man in het regenpak.
Kwalificatie
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit volgt dat er sprake is van voorbedachten raad zodat vrijspraak dient te volgen van de primair ten laste gelegde poging moord.
Ook het medeplegen niet kan worden bewezen.
Vast staat dat [slachtoffer 1] forse verwondingen had. Hoe vaak hij is geslagen, in welke volgorde en met welke intensiteit, en hoe het letsel precies is ontstaan valt echter niet vast te stellen. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij na een keiharde stoot tegen zijn hoofd ‘echt weg’ (de rechtbank begrijpt: buiten bewustzijn) was. Het dossier bevat ook geen stukken van het ziekenhuis waar [slachtoffer 1] , nadat hij gewond werd aangetroffen, in eerste instantie naar toe is gebracht. De verwondingen aan het oog en oor van [slachtoffer 1] zijn zorgelijk te noemen maar geven, in ieder geval zonder nadere toelichting, geen aanleiding te veronderstellen dat iemand daaraan mogelijk zou kunnen komen te overlijden. Verder blijkt uit het dossier dat sprake is van bloed onder het zachte hersenvlies en hersenkneuzingen, maar zonder nadere informatie over de precieze aard en ernst van deze letsels, die ontbreekt, kan de rechtbank ook met betrekking to dat letsel niet vaststellen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op overlijden.
Het forensisch geneeskundig onderzoek van 7 mei 2023 bevat informatie over de medische toestand van [slachtoffer 1] bij zijn opname en de naar aanleiding daarvan ondernomen acties, maar dat is voor de rechtbank onvoldoende om op basis daarvan te kunnen vaststellen dat er ook een aanmerkelijk kans op overlijden was.
Dit maakt dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van een poging tot doodslag, zodat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat zij komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling Het letsel bij [slachtoffer 1] was onder meer een scheuring van de rechteroogbol. Deze oogbol is later verwijderd.
De rechtbank merkt daarbij op dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk met een mes in zijn oog is gestoken, zoals de officier van justitie bewezen acht. Uit het forensisch medisch onderzoek volgt namelijk dat het letsel aan het oog ook door het vallen of duwen tegen een puntig voorwerp kan zijn veroorzaakt. Er is weliswaar bloed van [slachtoffer 1] op het mes aangetroffen, maar dat kan ook zijn veroorzaakt door een van de andere bij hem aangetroffen snijverwondingen.
Maar ook als het oogletsel bij een val is veroorzaakt, kan dat verdachte worden aangerekend, omdat de val werd veroorzaakt door het door verdachte uitgeoefende geweld.
Feit 2
Op 10 juli 2022 doet [slachtoffer 2] (hierna: aangever) aangifte van afpersing van
€ 100,-. Aangever had via de site kinkie.nl een vrouw (naar later blijkt [medeverdachte] ) ontmoet, en vervolgens via Whatsapp een afspraak met haar gemaakt om seks te hebben. Ze hadden op 10 juli 2022 afgesproken bij de flat [naam flat] .
Op camerabeelden van die dag is te zien dat [medeverdachte] , voordat zij naar aangever gaat, op de 14e verdieping van die flat is en daar in de lift stapt om naar beneden te gaan. Op de begane grond ontmoet [medeverdachte] vervolgens aangever waarna zij samen met de lift naar de 17e verdieping gaan.
Ook verdachte bevindt zich op 10 juli 2022 in flatgebouw [naam flat] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij daar die dag met [medeverdachte] had afgesproken. Op camerabeelden, waarop verdachte zichzelf ook heeft herkend, is te zien dat verdachte, drie minuten nadat [medeverdachte] en aangever om 20:13 uur vanaf de begane grond naar boven zijn gegaan, in de lift stapt op de 14e verdieping en één minuut later uitstapt op de 17e verdieping. Zes minuten later, om 20:23 uur, is te zien dat aangever weer in de lift stapt terwijl hij in gesprek is met verdachte. Voordat de liftdeur sluit, drukt verdachte op het bedieningspaneel van de lift. Aangever houdt op dat moment een telefoon aan zijn oor. Om 20:26 uur is te zien dat verdachte en [medeverdachte] op de 14e verdieping samen in de lift stappen en even later samen op de begane grond het flatgebouw verlaten. Elf minuten later worden zij samen aangehouden, nadat aangever de politie had gebeld en daarbij hun signalementen had doorgegeven. Zowel verdachte als [medeverdachte] weten zich echter kort daarna aan hun aanhouding te onttrekken.
Aangever heeft over wat er op de 17e verdieping tussen 20:13 en 20:23 uur is voorgevallen bij de politie verklaard dat er ineens een man bij hen kwam staan. Ook [medeverdachte] maakt in haar verklaring bij de rechter-commissaris melding van een man die bij hen kwam staan. Aangever heeft verklaard dat de man tegen hem begon te schreeuwen. Hij vroeg aan aangever wat hij met zijn vriendin deed en pakte hem vast bij zijn arm. Ook zei de man tegen aangever dat hij hem € 100,- moest betalen omdat hij hem anders in elkaar zou slaan. Toen aangever zei dat hij niet ging doen dreigde de man hem te steken en hem met zijn vrienden in elkaar te slaan. Uiteindelijk heeft aangever onder druk van de bedreigingen door middel van een tikkie € 100,- betaald.
Het tikkie is aangemaakt op naam van [naam 1] , naar later blijkt [naam 1] . De [naam 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] af en toe bij haar moeder [naam moeder] in de [naam flat] verbleef. Haar moeder werkt ook als prostituee en [medeverdachte] werkte dan vanuit haar woning. Volgens De [naam 1] kwam verdachte daar af en toe op bezoek. De [naam 1] heeft voorts verklaard dat zij tikkies verstuurt aan klanten van haar moeder en dit geld vervolgens voor haar moeder pint. Ook de € 100,- zegt zij te hebben gepind en aan haar moeder te hebben gegeven.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van aangever . De aangifte wordt in voldoende mate ondersteund door het proces-verbaal van de camerabeelden, het betaaloverzicht van de rekening van aangever en de afdruk van het tikkie-betaalverzoek. Op het punt van de door aangever beschreven gang van zaken rond de betaling van het tikkie wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van getuige [naam 1] .
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden vast dat het niet anders kan dan dat verdachte de man is waarover aangever en medeverdachte [medeverdachte] verklaren dat die zich op de 17e verdieping bij hen voegde, en dat verdachte ook de man is die aangever onder bedreiging heeft gedwongen tot betaling van het tikkie van
€ 100,-. Verdachte heeft ontkend aangever te hebben bedreigd, maar heeft ter terechtzitting wel verklaard dat het zou kunnen dat hij iets tegen aangever heeft gezegd. Hij weet echter niet meer weet wat hij heeft gezegd.
De rechtbank heeft echter (ook op dit punt) geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, temeer nu zijn later bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring daarmee vrijwel geheel in overeenstemming is.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande tevens vast dat verdachte en [medeverdachte] bij de afpersing zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat er sprake is van medeplegen. Van het begin tot het einde zijn verdachte en de [medeverdachte] samen opgetrokken. Ze hadden, zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard, eerder die dag afgesproken in de flat [naam flat] . Ze bevonden zich aanvankelijk ook beiden op de 14e verdieping, en zijn, vrijwel direct nadat [medeverdachte] aangever beneden had opgehaald, beiden naar de 17e verdieping gegaan waar de afpersing van aangever heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht bewezen dat verdachte degene was die aangever daarbij bedreigde en dat [medeverdachte] , mede gezien haar relatie met (de moeder van) De [naam 1] , degene is geweest die aangever het tikkie heeft doorgestuurd. [medeverdachte] beschikte door haar eerder telefonisch contact met aangever over de seksafspraak ook over het telefoonnummer van aangever. Nadat aangever had betaald, zijn verdachte en [medeverdachte] samen weer teruggekeerd naar de 14e verdieping en hebben zij samen de [naam flat] verlaten. Vervolgens zijn zij, nog steeds in elkaars gezelschap, door de politie op straat aangetroffen.
Deze gang van zaken duidt aldus de rechtbank op een vooropgezet plan, waarbij verdachte en [medeverdachte] allebei een significante bijdrage hebben geleverd aan de uitvoering daarvan. Dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, niet blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het versturen van het tikkie of het incasseren van de € 100,-, maakt dit niet anders.
De rechtbank volgt de raadsman niet in de door hem geschetste niet strafbare alternatieve lezing voor de reden van betaling door aangever van het tikkie van € 100,-. Deze lezing vindt geen steun in het dossier.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:

1.subsidiair

op of omstreeks 14 juli 2022 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten abnormale aanwezigheid van bloed onder het zachte hersenvlies en hersenkneuzingen en een verscheuring en samenvallen van het oog met bloed in de oogbol (met het verlies van het oog ten gevolge) en ribfracturen en een bloeduitstorting op de oorschelp en forse wekedelenzwelling in het aangezicht heeft toegebracht door met een handschoen met knokkelbescherming met kracht tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de ribben en/of het lichaam te slaan/stompen en/of schoppen en/of trappen en in het oog uitwendig perforerend mechanisch geweld uit te oefenen
2.
op 10 juli 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 100 euro, die aan die [slachtoffer 2] toebehoorde, door:
- een afspraak voor seks met die [slachtoffer 2] te maken en
- die [slachtoffer 2] naar de trappenhal van de woning op de [naam flat] te lokken en
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen “Jij moet mij nu 100 euro betalen anders ga ik je in elkaar slaan en
- terwijl hij, verdachte, zijn hand in de zak van zijn hoody stak tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: “Als jij mij niet gaat betalen dan ga ik je steken." en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 2] te zeggen "Als je niet betaalt ga ik je met mijn vrienden nu in elkaar slaan" en
- een betaalverzoek (te weten een tikkie) naar de mobiele telefoon van die [slachtoffer 2] te versturen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van het Pieter baan Centrum (PBC) van 7 april 2023. Daarin komen de psycholoog en de psychiater, alle beschikbare informatie wegend, tot de conclusie dat, hoewel verdachte slechts beperkt aan het onderzoek heeft meegewerkt, er wel een beeld van het psychisch functioneren van verdachte is ontstaan dat in lijn ligt met eerdere diagnostiek.
Zij komen tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat er bij verdachte sprake is van een zogenaamde andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline kenmerken. Daarnaast is er sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel van een (beneden)gemiddeld niveau. Er zijn geen forensisch relevante beperkingen in de intelligentie. Ook is er sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis. De ernst daarvan is echter, gezien de weigering van betrokkene om aan het onderzoek mee te werken, onbekend gebleven.
De rapporteurs komen weliswaar niet tot een advies over de mate waarin de beide feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, maar de rechtbank stelt vast dat op basis van de rapportage er in ieder geval geen aanleiding is om aan te nemen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest alsmede dat hem een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Daarnaast heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van één maand voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat geen tbs zou moeten worden opgelegd omdat uit het onderzoek van het Pieter Baan Centrum niet is gebleken of en op welke wijze de bij verdachte vastgestelde stoornissen een rol hebben gespeeld in het tenlastegelegde. Ook kan het PBC geen uitspraken doen over het recidiverisico in relatie tot de stoornissen en of een behandeling geïndiceerd is.
Indien de rechtbank van oordeel is dat een tbs-maatregel wél dient te worden opgelegd en zij daarnaast ook nog een gevangenisstraf overweegt, heeft de raadsman verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zodat zo spoedig mogelijk kan worden aangevangen met de maatregel.
De vordering tenuitvoerlegging is, aldus de raadsman, niet voor toewijzing vatbaar omdat de proeftijd van twee jaar reeds was geëindigd ten tijde van het plegen van het feit.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling en afpersing.
Bij de mishandeling heeft verdachte gebruik gemaakt van een verstevigde handschoen wat er mede toe heeft bijgedragen dat de gevolgen van de mishandeling zeer ernstig zijn. Het slachtoffer heeft geruime tijd in het ziekenhuis gelegen, heeft daarna moeten revalideren in een revalidatiecentrum en ondervindt tot op de dag van vandaag ernstige (blijvende) lichamelijke beperkingen, onder andere ook als gevolg van een nadien opgetreden hersenbloeding. Hier komt bij het gemis van zijn oog. Bovendien vond de mishandeling plaats in de eigen woning van het slachtoffer, terwijl dit bij uitstek de plaats zou moeten zijn waar men zich veilig moet voelen.
Bij de afpersing hebben verdachte en zijn mededader het slachtoffer onder valse voorwendselen naar een vooraf uitgekozen plek gelokt. Het slachtoffer, dat dacht een afspraak voor seks met de medeverdachte te hebben gemaakt, werd daar zodanig bedreigd dat hij zich, ondanks dat er geen seks had plaatsgevonden, gedwongen voelde toch € 100,- aan de daders te betalen. De daders hebben hierbij enkel het eigen geldelijk gewin voor ogen gehad.
bBeide misdrijven versterken meer in algemene zin de in de samenleving aanwezige gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 juli 2023. Hieruit blijkt dat hij eerder voor diverse gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld.
tbs met dwangverpleging
Zoals hierboven onder rubriek 8 is uiteengezet, is er bij verdachte sprake van een psychische stoornis. De onderzoekers konden door het gebrek aan medewerking van verdachte geen uitspraken doen over een mogelijke doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde. De deskundigen concluderen dat verdachte ten aanzien van feit 2 mogelijk wel een keuze heeft kunnen maken, maar wanneer het ten laste gelegde wordt bezien vanuit het jarenlang bestaande criminele gedragspatroon doet zich de vraag voor of verdachte – mogelijk vanuit zijn psychopathologie – wel kan afzien van dergelijke gedragingen. De rechtbank stelt vast dat de stoornis in ieder geval aanwezig was ten tijde van het begaan van de onderhavige delicten. Verdachte komt al vanaf zijn twaalfde jaar met politie en justitie in aanraking en heeft op zijn zeventiende voor vier jaar een zogenaamde PIJ-maatregel opgelegd gekregen in verband met een destijds vastgestelde ernstige antisociale gedragsstoornis met psychopathische trekken. Ook werd toen een stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld. Verlenging van de PIJ-maatregel werd na die tijd niet meer zinvol geacht omdat de instelling geen behandelmogelijkheden meer zag. Het recidivegevaar werd destijds echter, ook bij de beëindiging van deze maatregel, ingeschat als hoog en verdachte is daarna ook doorgegaan met het plegen van strafbare feiten.
Enige behandeling heeft sindsdien niet meer plaatsgevonden.
Hoewel de rapporteurs van het PBC vanwege de beperkingen van hun onderzoek door de opstelling van verdachte geen uitspraak over het risico op recidive doen, zien zij daarvoor meerdere zorgelijke factoren, te weten:
- persoonlijkheidsstoornis
- eerder geweld en antisociaal gedrag
- middelenproblematiek
- gebrekkig arbeidsverleden
- ontbreken van respons op behandeling
- gebrek aan zelfinzicht
- eerdere behandelingen hebben niet tot afname van recidive geleid.
De reclassering (Leger des Heils) stelt in haar advies van 17 mei 2023 dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Het lukt verdachte al langere tijd niet stabiliteit op de diverse leefgebieden te bewerkstelligen en interventies gericht op gedragsbeïnvloeding kwamen niet van de grond, doordat verdachte zich onvoldoende aan afspraken houdt en zich moeilijk kan conformeren aan regels. Zodoende is het tot op heden ook niet gelukt om vanuit een ambulant kader betrokkene langdurig in zorg te krijgen. Voorwaardelijke straffen hebben in het verleden niet geleid tot een afname in recidive. Een eerder reclasseringstoezicht is voortijdig beëindigd. Gezien de houding van verdachte wordt om die reden ook een strakker kader als een tbs met voorwaarden niet haalbaar geacht. Verdachte vindt dat hij geen psychische problemen heeft en dat hij niet (klinisch) behandeld hoeft te worden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er sprake is van recidivegevaar. De rechtbank ziet bovendien, gelet ook op de hiervoor beschreven overwegingen van de rapporteurs van het PBC over de toerekenbaarheid, wel verband tussen de stoornis van verdachte en het gevaar voor recidive.
De rechtbank acht het zorgelijk dat bij verdachte sprake is van een ernstige psychische aandoening, maar dat bij hem niet de bereidheid bestaat hiervoor een behandeling te ondergaan. Het ontbreekt verdachte aan ziekte-inzicht of -besef. Om het recidivegevaar te beperken acht de rechtbank een behandeling van verdachte dringend noodzakelijk. De behandeling zal dienen plaats te vinden in een klinisch kader omdat behandeling in een lichter kader niet haalbaar wordt geacht.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wel is voldaan aan de aan de vereisten voor het opleggen van de tbs maatregel en acht zij oplegging van die maatregel ook noodzakelijk en geboden. Het betreffen beide misdrijven waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) oplegging van de maatregel mogelijk is. Voorts stelt de rechtbank vast, zoals hiervoor overwogen, dat tijdens het begaan van de feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Ook vereist, gelet op het voorgaande, de algemene veiligheid van personen (en goederen) het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
Ongemaximeerde tbs
De tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten
zware mishandeling(feit 1 subsidiair). Dit betekent dat de tbs-maatregel niet in tijd zal zijn beperkt en dus langer kan duren dan vier jaar.
Gevangenisstraf
Daarnaast acht de rechtbank een forse gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar straffen die door rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag komt zij tot oplegging van een lagere gevangenisstraf dan gevorderd door de officier van justitie, die dit wel bewezen acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De
benadeelde partij [slachtoffer 1]vordert € 3.320,05 aan vergoeding van materiële schade en € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts verzoekt hij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering kan voor wat betreft de materiële schade als genoemd onder de posten 1 tot en met 4 geheel worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade alsmede de post toekomstige schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling voor het onder 1 ten laste gelegde feit komt heeft de verdediging aangevoerd dat de materiële schade voor zover die ziet op schade na de hersenbloeding van de benadeelde partij, niet dient te worden toegewezen omdat de hersenbloeding niet een rechtstreekse gevolg is van het onder 1 ten laste gelegde feit. Ook de reservepost voor hoger beroep dient niet te worden toegewezen. De verdediging heeft, onder verwijzing naar in de pleitaantekeningen aangehaalde jurisprudentie, verzocht de gevorderde vergoeding voor de immateriële schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist voor wat betreft de kosten die verband houden met de hersenbloeding van de benadeelde partij. De rechtbank is echter, anders dan de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat ook deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de medische stukken in het dossier leidt de rechtbank af dat een hersenbloeding vrij gemakkelijk kan ontstaan bij mensen die, net als het slachtoffer, eerder al een subduraal hematoom hebben opgelopen. Het gebruik van antistollingsmedicatie vergemakkelijkt het ontstaan van een hersenbloeding daarbij nog verder. Aangezien het slachtoffer een subduraal hematoom heeft opgelopen door toedoen van verdachte, en hij antistollingsmedicatie moest gebruiken vanwege het letsel toegebracht door verdachte, staat de hersenbloeding op 10 oktober 2022 in een voldoende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit om ook de schade ten gevolge van die hersenbloeding voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 3.320,05 (drieduizenddriehonderdtwintig euro en vijf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 juli 2022).
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met de omstandigheid dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in de eigen woning van de benadeelde, wat mede maakt dat hij daaraan nog dagelijks wordt herinnerd. De benadeelde heeft geruime tijd in het ziekenhuis moeten revalideren en ondervindt tot op de dag van vandaag ernstige (blijvende) lichamelijke beperkingen, onder andere ook als gevolg van een nadien opgetreden hersenbloeding en het gemis van zijn oog.
Rekening houdend met de vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, acht de rechtbank in dit geval een vergoeding van € 30.000,- passend en billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 juli 2022).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Daaronder valt ook de reservepost voor hoger beroep. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 29 september 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684043-19, betreffende het op 17 oktober 2019 onherroepelijk
geworden vonnis van 3 oktober 2019 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 (één) maand niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Omdat de rechtbank op basis van het dossier niet heeft kunnen vaststellen dat de proeftijd van deze veroordeling nog liep ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten door verdachte, zal de officier van justitie in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Overigens acht de rechtbank het, indien wél duidelijk zou zijn geweest dat de proeftijd nog zou hebben gelopen, gelet op de opgelegde gevangenisstraf en tbs-maatregel niet opportuun om daarnaast ook nog de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 57, 302, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
zware mishandeling.
Feit 2:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking gesteldzal worden en beveelt dat hij
van overheidswege verpleegdzal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 3.320,05 (drieduizenddriehonderdtwintig euro en vijf cent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 30.000,- (dertigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 33.320,05 (drieëndertigduizenddriehonderdtwintig euro en vijf cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 201 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer 13/684043-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2023.