ECLI:NL:RBAMS:2023:6023

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/032051-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en schorsing van gevangenhouding

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Slupsk, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden. De rechtbank heeft eerder, op 20 juli 2017, al een tussenuitspraak gedaan en de overlevering geweigerd ten aanzien van een ander vonnis van de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Tijdens de zitting op 13 september 2023 is de behandeling van het EAB hervat, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon, die al geruime tijd in Nederland verblijft, gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat een weigeringsgrond voor de overlevering oplevert.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen, en heeft daarom de overlevering geweigerd. Tevens is het bevel tot gevangenhouding op grond van artikel 27, vierde lid, OLW geschorst, rekening houdend met de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon zijn straf al heeft uitgezeten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/032051-23 (was: 13/751884-15)
Datum uitspraak: 27 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 11 januari 2016 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2012 door
the Regional Court in Slupsk, II Criminal Department(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Het EAB is behandeld op de zittingen van 25 april 2017, 6 juli 2017 en 27 februari 2018. De rechtbank heeft op 20 juli 2017 een tussenuitspraak gedaan. De zaak is aangehouden respectievelijk in verband met ziekte van de advocaat, om nadere informatie bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op te vragen en om de antwoorden op (in een andere zaak gestelde) prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie af te wachten, die mogelijk ook van belang zouden kunnen zijn voor de afdoening van deze zaak.
De behandeling van het EAB is - met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 13 september 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door mr. A.M. Timorason, waarnemend voor mr. S. Pijl, beiden advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding (tot aan de uitspraak).

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
I. een vonnis van
the District Court in Slupskvan 12 april 2007, zaaknummer:
II K 63/07;
II. een vonnis van
the District Court in Slupskvan 19 oktober 2011, zaaknummer:
XIV K 577/10.
De rechtbank heeft bij de tussenuitspraak van 20 juli 2017 de overlevering geweigerd ten aanzien van vonnis II. Daarom zal de rechtbank in deze uitspraak alleen nog maar beslissen op het EAB, voor zover dat ziet op vonnis I.
Het EAB vermeldt dat bij vonnis I een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden is opgelegd en dat van deze straf nog negen maanden en zeven dagen resteren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Vonnis I betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 20 juli 2017 al geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is op vonnis I. Dit oordeel wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis I niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 20 juli 2017 al vastgesteld dat hieraan is voldaan, omdat de feiten naar Nederlands recht opleveren:
-
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
-
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
-
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
-
diefstal.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander en weigering van de overlevering en overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland bepleit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat de overlevering moet worden geweigerd en de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland moet worden overgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan die vreemdeling bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 20 juli 2017 geoordeeld dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 7 februari 2018 en e-mail van 31 augustus 2023 volgt dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf.
Aan deze voorwaarde is dus ook voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen bij vonnis I opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor in rubriek 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de bij vonnis I opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de bij vonnis I opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon al vele jaren in Nederland verblijft en in Nederland werkzaam is, volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen.

6.Bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW

Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf bevelen.
De rechtbank overweegt daaromtrent ambtshalve het volgende.
De opgeëiste persoon is in Polen tot een vrijheidsstraf van vijf jaren en zes maanden veroordeeld waarvan hij nog negen maanden en zeven dagen moet uitzitten. Dat betekent dat de opgeëiste persoon al ruim twee-derde van de hem opgelegde straf heeft uitgezeten. Gelet op de Nederlandse regeling inzake de vervroegde invrijheidsstelling zoals die gold ten tijde van zijn veroordeling op 12 april 2007, betekent dit dat hij zijn straf (mogelijk) al heeft uitgezeten.
De rechtbank is ambtshalve bekend met het feit dat bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland echter ook rekening wordt gehouden met de Poolse regelgeving inzake de vervroegde of voorwaardelijke invrijheidsstelling, voor zover deze gunstiger is dan de toepasselijke Nederlandse regelgeving en voor zover de Poolse autoriteiten zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid zouden zijn overgegaan tot vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling bij voortzetting van de tenuitvoerlegging in Polen. In dat verband acht de rechtbank van belang dat uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon in Polen voorwaardelijk in vrijheid was gesteld (met een proeftijd van twee jaren) op 8 juli 2009. Tevens blijkt dat die invrijheidsstelling op 29 september 2011 is herroepen omdat de opgeëiste persoon zich tijdens de proeftijd niet aan de hem opgelegde voorwaarden had gehouden.
Het vorenstaande roept de vraag op of en, zo ja, welk deel van het strafrestant van negen maanden en zeven dagen de opgeëiste persoon (nog) moet uitzitten. Deze vraag staat evenwel niet ter beantwoording aan de rechtbank.
Om echter te voorkomen dat de detentie van de opgeëiste persoon langer duurt dan (met inachtneming van de toepasselijke regelgeving) de bedoeling is, zal de rechtbank zekerheidshalve het bevel gevangenhouding op grond van artikel 27, vierde lid, OLW schorsen. De rechtbank gaat ervan uit dat als blijkt dat de opgeëiste persoon zijn straf al heeft uitgezeten, het bevel gevangenhouding van rechtswege vervalt.
Het geschorste bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW wordt apart opgemaakt.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is ten aanzien van vonnis I. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd ten aanzien van vonnis I.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Slupsk, II Criminal Department(Polen) ten aanzien van vonnis I (II K 63/07).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf, opgelegd bij vonnis I (II K 63/07), in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]ex artikel 27, vierde lid, OLW, onder gelijktijdige schorsing van dit bevel.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.