ECLI:NL:RBAMS:2023:6022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/031776-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Law Court in Tarnobrzeg, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 9 juli 2013 en betrekking heeft op een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit niet ontslaat van de verplichting om te beslissen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was tijdens de beroepsprocedure in Polen, maar dat hij wel vertegenwoordigd was door een gemachtigd advocaat. Dit betekent dat de overlevering niet geweigerd kan worden op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, op Nederlands grondgebied is gepleegd, maar dat de officier van justitie heeft verzocht om af te zien van deze weigeringsgrond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/031776-23 (was: 13/751234-18)
Datum uitspraak: 27 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 21 januari 2019 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 juli 2013 door
the District Law Court in Tarnobrzeg, II Criminal Department(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Het EAB is behandeld op de zitting van 2 april 2019. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om de antwoorden op in een andere zaak gestelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie af te wachten, die mogelijk ook van belang zouden kunnen zijn voor de afdoening in deze zaak.
De behandeling van het EAB is - met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 13 september 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding (tot aan de uitspraak).

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Law Courtin Tarnobrzeg van 11 januari 2012 (II K 64/11).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, drie maanden en drie dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hierna onder 3.1 te bespreken arrest in hoger beroep van
the Court of Appeal in Rzeszówvan
29 maart 2012 (II AKa 32/12).
Dit vonnis/arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De officier van justitie heeft navraag laten doen over een eventuele beroepsprocedure met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW. Uit de brief van
the Circuit Court in Tarnobrzeg II Criminal Departmentvan 7 augustus 2023 blijkt dat er inderdaad een beroepsprocedure is geweest, die heeft geleid tot het arrest van
the Court of Appeal in Rzeszówvan 29 maart 2012 (II AKa 32/12). Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Uit de verstrekte informatie blijkt dat de beslissing in beroep relevant is voor de toetsing aan artikel 12 OLW. De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsvrouw, vast dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting in beroep, maar dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder b van de OLW zich wel voordoet ten aanzien van de beroepsprocedure. De opgeëiste persoon is in hoger beroep namelijk vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd advocaat die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank mag de overlevering dus niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit zoals ook vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • de drugs werden ingevoerd in Polen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich op Pools grondgebied;
  • de opgeëiste persoon is door een Poolse rechter veroordeeld voor deze strafbare feiten;
  • het Nederlandse openbaar ministerie heeft geen onderzoek gedaan naar de feiten en is niet voornemens dat alsnog te doen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd. In dat licht en gelet op wat de officier van justitie heeft aangevoerd, vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om deze weigeringsgrond toe te passen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander en weigering van de overlevering en overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland bepleit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat de overlevering moet worden geweigerd en de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland moet worden overgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan die vreemdeling bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 2 april 2019 blijkt dat de rechtbank destijds van oordeel is geweest dat het beroep op gelijkstelling met een Nederlander slaagt.
De opgeëiste persoon voldeed destijds (2019) immers – kort gezegd – al aan de voorwaarde van een ‘duurzaam opgebouwd verblijfsrecht’ (I) en ten aanzien van hem bestond niet de verwachting dat de Poolse veroordeling zou leiden tot beëindiging van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland (II). De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over.
Omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren, is nog steeds sprake van gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt, levert naar Nederlands recht op:
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit deze Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon al vele jaren in Nederland verblijft en in Nederland werkzaam is, volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Law Court in Tarnobrzeg, II Criminal Department(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas) ECLI:EU:C:2017:628.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.