ECLI:NL:RBAMS:2023:6017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/031782-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en bevel tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gliwice, Polen. Het EAB, dat dateert van 27 februari 2018, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aanvankelijk aangehouden om prejudiciële vragen af te wachten, maar hervat op 13 september 2023 in gewijzigde samenstelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dit ontslaat haar niet van de verplichting om te beslissen. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 en artikel 9 OLW overwogen, maar heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De opgeëiste persoon heeft uitdrukkelijk aangegeven de vrijheidsstraf in Nederland te willen ondergaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland heeft bevolen. Dit is in het belang van de sociale re-integratie van de opgeëiste persoon in Nederland, waar hij al jaren verblijft en werkt. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/031782-23 (was: 13/751528-18)
Datum uitspraak: 27 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 25 juli 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 februari 2018 door
the Regional Court in Gliwice, Polen(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Het EAB is behandeld op de zitting van 26 oktober 2018. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aangehouden om de antwoorden op (in een andere zaak gestelde) prejudiciële vragen af te wachten, die mogelijk ook van belang zouden kunnen zijn voor de afdoening van deze zaak.
De behandeling van het EAB is - met instemming van partijen - in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 13 september 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. G. Palanciyan, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding (tot aan de uitspraak).

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Gliwice (Sąd Rejonowy W Gliwicach) of 17 November 2005, enforceable on 26 November 2005(IX K 65/04).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon is echter op 26 oktober 2005 in persoon gedagvaard voor de zitting. Hij is daarbij op de hoogte gebracht van de tijd en plaats van de zitting en hem is meegedeeld dat een beslissing zou kunnen worden genomen indien hij niet op zitting zou verschijnen. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, van de OLW doet zich gelet hierop voor. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
5. Weigeringsgronden als bedoeld in artikel 6a OLW en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
Inleiding
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan de vreemdeling bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Overlevering van de opgeëiste persoon kan op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen bestraffing meer kan plaatshebben.
De rechtbank komt in deze zaak, met de officier van justitie en de raadsman, tot de conclusie dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van beide hiervoor genoemde facultatieve weigeringsgronden.
Standpunt van de raadsman/opgeëiste persoon
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen.
De opgeëiste persoon heeft op zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij de vrijheidsstraf in Nederland wil ondergaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW en wel toepassing te geven aan de weigeringsgrond van artikel 6a OLW. De officier van justitie heeft daarmee verzocht om, ondanks het feit dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht is verstreken, de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen.
Oordeel van de rechtbank
Afzien van toepassing weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht in dit geval 16 jaar is (op grond van artikel 70 en 311 Wetboek van Strafrecht en artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering). De tenuitvoerleggingstermijn is verstreken in 2021, waarmee de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW zich voordoet.
De rechtbank zal afzien van toepassing van die weigeringsgrond. Van belang is dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk ter zitting de voorkeur heeft uitgesproken voor het ondergaan van de vrijheidsstraf in Nederland boven de mogelijkheid om de overlevering te weigeren in verband met verjaring naar Nederlands recht. Het is ook in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu hij hier een duurzaam verblijfsrecht heeft. Weigering van de overlevering op grond van verjaring naar Nederlands recht heeft tot gevolg dat de opgeëiste persoon de straf in Nederland niet zal ondergaan. Een weigering zou in dat geval (kunnen) leiden tot straffeloosheid. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te worden voorkomen. Verder zou weigering niet betekenen dat de opgeëiste persoon de straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Zolang de tenuitvoerlegging van die straf naar het recht van Polen niet is verjaard, zou de opgeëiste persoon – wanneer hij gebruik maakt van zijn vrij verkeersrechten binnen de Europese Unie – rekening moeten houden met de mogelijkheid dat hij door een andere lidstaat van de Europese Unie aan Polen wordt overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van die straf. Tenuitvoerlegging van de straf in Polen zou dan de met tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.
Toepassing weigeringsgrond van artikel 6a OLW
De rechtbank zal toepassing geven aan de weigeringsgrond van artikel 6a OLW en licht dit als volgt toe.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 26 oktober 2018 blijkt dat de rechtbank destijds van oordeel is geweest dat het beroep op gelijkstelling met een Nederlander slaagt.
De opgeëiste persoon voldeed destijds (2018) immers – kort gezegd – al aan de voorwaarde van een ‘duurzaam opgebouwd verblijfsrecht’ (I) en ten aanzien van hem bestond niet de verwachting dat de Poolse veroordeling zou leiden tot beëindiging van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland (II). De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over.
Omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren, is nog steeds sprake van gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Ingevolge artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW moet de rechtbank beoordelen
of er gronden als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, onderdelen c tot en met i, en artikel 2:14, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) zijn waarop de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geweigerd kan worden. In dit verband merkt de rechtbank op dat het recht tot tenuitvoerlegging van de straf naar Nederlands recht is verjaard op 27 november 2021. Dit heeft tot gevolg dat de facultatieve weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS van toepassing is. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen over het afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW, die ook ziet op verjaring naar Nederlands recht, staat deze weigeringsgrond niet in de weg aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De rechtbank stelt vast dat ook de overige van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden niet in de weg staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf
Uit de hiervoor in rubriek 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De opgeëiste persoon verblijft al jaren in Nederland en is hier werkzaam. Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.