ECLI:NL:RBAMS:2023:6012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/010239-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 19 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Provinciaal Gerechtshof Palma de Mallorca, Spanje. De opgeëiste persoon, geboren in het Verenigd Koninkrijk, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon recht had op een advocaat tijdens deze procedure. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van het feit beoordeeld en vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, valt onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De verdediging heeft betoogd dat de beschrijving van het feit in het EAB onduidelijk is, maar de rechtbank oordeelt dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om te bepalen of het feit onder de lijst valt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden.

Ten slotte heeft de rechtbank de vraag van gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld. De opgeëiste persoon voldoet niet aan de vereisten voor gelijkstelling, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank staat de overlevering toe, aangezien er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/010239-23
Datum uitspraak: 19 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 17 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 februari 2022 door het Provinciaal Gerechtshof Palma de Mallorca, Spanje (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1991,
verblijfadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 september 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat in Eindhoven, die waarneemt namens zijn kantoorgenoot, mr. C.G.J.E. Lut en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij Brits staatsburger is.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB – in samenhang bezien met de aanvullende informatie van 17 augustus 2023 - vermeldt een vonnis van
the Court of the Second Section of the Provincial Court of Palma de Mallorcavan 18 september 2019 (referentienummer: 317/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren en 24 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit de aanvullende informatie van 18 augustus 2023 blijkt dat er een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden:
“4) His legal representation filed a brief appeal against the judgment handed down against [opgeëiste persoon] before the higher body, issuing judgment 2/21 of 12/01/21, which dismissed the appeal filed and confirmed in full the judgment issued by this Court.
4.a) The judgment has been final since 23/02/21 (…)”
In de aanvullende informatie van 22 augustus 2023 staat:
“In response to the request, you are informed that judgment no. 2/2021 dated 01/12/2021 was issued on appeal by the Civil and Criminal Chamber of the Superior Court of Justice of the Balearic Islands.
Section D of the annex is not completed because the sentence was handed down on appeal, no hearing/trial was held, directly indicating deliberation and voting after the appeal was admitted. The appeal was dismissed and the judgment of this judicial body No. 317/2019 dated 09/18/2019 was fully confirmed.”
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Gelet op de aanvullende informatie van 28 augustus 2023 stelt de rechtbank vast dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en dat hij is veroordeeld, na een onderzoek, in feite en in rechte, van belastend en ontlastend materiaal, zodat alleen de procedure in hoger beroep moet worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 25 augustus 2023 blijkt dat de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingediend en dat hij ter zitting verdedigd is door deze advocaat, omdat de aanwezigheid van een advocaat en de officier van justitie verplicht is bij een (schriftelijke) procedure in hoger beroep.
In de aanvullende informatie van 4 september 2023 van een Nederlandse officier van justitie staat het volgende vermeld:
“Op jullie verzoek heb ik zojuist gesproken met de Letrado de la Adminstración de Justicia (‘LAJS’, leidinggevend griffier) van de Audiencia Provincial Penal nº 2 te Palma. Ik heb hem uitgelegd dat het voor de overleveringszaak in Nederland nodig is om helder te hebben of de advocaat in de appelzaak gemachtigd optrad namens de opgeëiste persoon. De LAJS vertelde mij dat de advocaat van een veroordeelde geen appel kan instellen zonder toestemming (consentimiento) van zijn cliënt.”
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande informatie vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen strafprocedure in hoger beroep, dat hij een advocaat had gemachtigd en dat deze advocaat zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. Daarmee is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit ‘illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’ niet in redelijkheid is aangekruist, omdat de feitsomschrijving in het EAB onduidelijk is. Uit de feitsomschrijving blijkt slechts dat sprake zou zijn van bezit van verdovende middelen en dit is niet gelijk te stellen aan handel in verdovende middelen. De raadsman heeft daarom primair verzocht om de overlevering te weigeren en subsidiair verzocht om de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te stellen aan de Spaanse autoriteiten.
De officier van justitie vindt dat het lijstfeit illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen in redelijkheid is aangekruist, nu er geen sprake is van evidente tegenstrijdigheid met de omschrijving in onderdeel e) van het EAB.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [5]
Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken. Het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, valt onder bovengenoemd lijstfeit. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon komt in de buurt van gelijkstelling
De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden, zodat kan worden onderzocht of de opgeëiste persoon de opgelegde straf in Nederland kan ondergaan. De opgeëiste persoon voldoet weliswaar (nog) niet aan de vereisten die de OLW stelt aan gelijkstelling, maar hij komt wel bij gelijkstelling in de buurt. Hij woont, werkt en heeft zijn ‘family life’ in Nederland. In het kader van zijn resocialisatie is het van belang dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan. De opgeëiste persoon woont in Nederland, werkt in Nederland en heeft zijn gezinsleven hier in Nederland.
Evenredigheid:
Nu de opgeëiste persoon in de buurt komt van gelijkstelling, is het uitzitten van zijn straf in Spanje onwenselijk en onevenredig voor de opgeëiste persoon. De raadsman heeft verzocht om het EAB te laten intrekken en de zaak over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gelijkstelling mogelijk is, nu er bij de opgeëiste persoon op dit moment geen sprake is van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren. Het maken van een uitzondering op dat vereiste op grond van een persoonlijk belang is niet mogelijk. De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, nu er geen sprake is van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren. Uit de verklaring van de opgeëiste persoon zelf en zijn BRP-inschrijving blijkt dat hij sinds januari 2020 in Nederland verblijft. De OLW biedt geen mogelijkheid tot het maken van een uitzondering ten aanzien van het hierboven onder punt 1 genoemde vereiste.
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de (persoonlijke) belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Provinciaal Gerechtshof Palma de Mallorca (Spanje) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
5.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.