ECLI:NL:RBAMS:2023:6011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/017810-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Innsbruck. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1977, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 5 september 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd.

De verdediging voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was en dat er onduidelijkheid bestond over de aard van het EAB, of het nu een vervolgings- of executie-EAB betrof. De officier van justitie stelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte en dat het duidelijk een vervolgings-EAB was. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de opgeëiste persoon voldoende geïnformeerd was over de reden van zijn overlevering.

De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van het ne bis in idem-beginsel, aangezien de Duitse strafzaak van de opgeëiste persoon niet onlosmakelijk verbonden was met het feit waarvoor het EAB was uitgevaardigd. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/017810-23
Datum uitspraak: 19 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juli 2022 door de
Staatsanwaltschaft Innsbrucken goedgekeurd door het
Landesgericht Innsbruck, Oostenrijk en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 september 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. W. van Nieuwkerk, advocaat in Utrecht en door een tolk in de (Marokkaans) Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een nationale lastgeving tot aanhouding van het
Staatsanwaltschaft Innsbruck(Oostenrijk) van 25 juli 2022, zaaknummer 2 St 85/22d (gerechtelijk goedgekeurd door het
Landesgericht Innsbruckop 25 juli 2022, zaaknummer: 30 HR 173/20h).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Oostenrijks recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de informatie in het EAB niet genoegzaam is. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het is niet duidelijk of het EAB een vervolgings- of executie-EAB is. Meer duidelijkheid zou moeten komen over de vraag waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en merkt op dat onderdeel D in het EAB abusievelijk is ingevuld. Uit het EAB blijkt verder duidelijk dat sprake is van een vervolgings-EAB.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB moet gegevens bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Daartoe moet uit het EAB in ieder geval blijken of het gaat om de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf (executie-EAB), waarbij vermeld dient te worden bij welke uitspraak die straf is opgelegd, of dat sprake is van een onderzoek naar strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd (vervolgings-EAB). In dat geval moet onder meer het onderliggende nationale aanhoudingsbevel van de opgeëiste persoon in het EAB vermeld zijn. Verder moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak in onderdeel b) van het EAB staat vermeld dat sprake is van een op 25 juli 2022 uitgevaardigd aanhoudingsbevel door het Openbaar Ministerie (
Staatsanwaltschaft)Innsbruck (Oostenrijk). In onderdeel c) van het EAB staat de maximum straf die voor het feit opgelegd kan worden. Daarnaast is er een zogenoemde terugkeergarantie verstrekt. Op grond van deze informatie staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het EAB is uitgevaardigd ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon. De rechtbank vat het zetten van het kruisje bij onderdeel D in het EAB op als een kennelijke verschrijving. Verder overweegt de rechtbank dat het op basis van de omschrijving van het feit voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Daarmee is ook het specialiteitsbeginsel gewaarborgd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden om hierover vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
The Regional Court of Innsbruck(Oostenrijk) heeft bij brief van 10 augustus 2023 de volgende garantie gegeven:
“The Innsbruck Regional Court guarantees the Dutch authorities that, in the event of a
conviction in the present criminal proceedings to a custodial sentence or to a preventive
measure involving deprivation of liberty, the accused [opgeëiste persoon], born on [geboortedag]-1977, a Dutch national, will be returned to the Netherlands after his hearing for the
execution of this sentence or preventive measure.
This guarantee is binding for the Austrian judicial authorities.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 9 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
Uit de justitiële documentatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 7 juni 2022 in Duitsland is veroordeeld voor witwassen in een periode die eindigt op 4 november 2021. Het feit waarvoor Oostenrijk zijn overlevering verzoekt wordt vaker in verband gebracht met witwassen. Het feit is bovendien gepleegd op 4 november 2021. Het feit waarvoor de opgeëiste persoon in 2022 in Duitsland is veroordeeld, betreft hetzelfde feitencomplex, dan wel heeft tenminste overlap met het feit waarvoor het EAB is uitgevaardigd. De raadsvrouw heeft daarom verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om nader onderzoek te laten verrichten naar de eerdere veroordeling van de opgeëiste persoon in Duitsland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding voor het stellen van nadere vragen. Uit de justitiële documentatie blijkt duidelijk dat de Duitse strafzaak op een ander strafbaar feit ziet dan het feit waarop het EAB betrekking heeft. In het EAB is namelijk sprake van een verdenking van de invoer van verdovende middelen in Oostenrijk, de Duitse strafzaak draaide om witwassen. Voorts blijkt nergens uit dat de Duitse strafzaak ging over in- of uitvoer van verdovende middelen naar Oostenrijk. Aldus is er geen sprake van een schending van het ne bis in idem-beginsel en is er geen reden om hieromtrent nadere vragen te stellen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank stelt vast dat uit het door de officier van justitie overgelegde vonnis blijkt dat het Duitse feitencomplex niet onlosmakelijk verbonden is met het feitencomplex zoals genoemd in het EAB en dat de Duitse strafzaak dus op een ander feitencomplex ziet dan het feitencomplex zoals genoemd in het EAB. In de Duitse strafzaak ging het om witwassen, terwijl het EAB ziet op de invoer van verdovende middelen naar Oostenrijk. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de Oostenrijkse autoriteiten.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landesgericht Innsbruck(Oostenrijk) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.