ECLI:NL:RBAMS:2023:6009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/031669-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring en andere weigeringsgronden in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd door het Circuit Court of Toruń op 30 juni 2010. De opgeëiste persoon, geboren in 1979, heeft een vrijheidsstraf van tien maanden opgelegd gekregen voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB en de relevante vonnissen van de uitvaardigende justitiële autoriteit beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de overlevering op basis van artikel 9 OLW moet worden geweigerd, omdat de verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland is verstreken. De opgeëiste persoon heeft sinds 2014 in Nederland gewoond en heeft geen noemenswaardige justitiële problemen gehad. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en benadrukt dat de opgeëiste persoon niet verantwoordelijk is voor de lange duur van de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/031669-23 (was: 13/751227-16)
Datum uitspraak: 27 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 26 maart 2016 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juni 2010 door
the Circuit Court of Toruń, Polen(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 mei 2016, in aanwezigheid van mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 26 mei 2016 voor onbepaalde tijd aangehouden om de antwoorden op - in een andere zaak gestelde - prejudiciële vragen af te wachten, die ook van belang zouden kunnen zijn voor de afdoening van deze zaak.
De behandeling van het EAB is - met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 13 september 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court of Toruńvan 5 november 2001 (referentie: VIII K 1152/01).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Bij beslissing van
the District Court of Toruńvan
9 oktober 2003 is de tenuitvoerlegging van deze straf bevolen.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van
the District Court of Toruńvan 5 november 2001 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing op dit vonnis.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf het plegen van een nieuw strafbaar feit ten grondslag ligt. De opgeëiste persoon is hiervoor bij vonnis van
the Regional Court in Toruńvan 29 november 2002 veroordeeld. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), volgt dat dit vonnis ook aan artikel 12 OLW moet worden getoetst. De rechtbank stelt vast dat uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon ook in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. In de enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij bij dit proces niet aanwezig zou zijn geweest, ziet de rechtbank – gelet op het beginsel van wederzijds vertrouwen – geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die informatie. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus evenmin van toepassing op dit vonnis.
4. Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan die vreemdeling bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat uit de door de raadsvrouw overgelegde stukken en de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 30 augustus 2023 volgt dat aan beide voorwaarden voor gelijkstelling is voldaan.
De rechtbank is dan ook (mogelijk) bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland te bevelen. In dit geval zal de rechtbank echter geen gebruik maken van die bevoegdheid. De rechtbank zal de overlevering namelijk, zoals onder 6. uiteengezet, op een andere grond weigeren.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW

Overlevering van de opgeëiste persoon kan op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen bestraffing meer kan plaatshebben.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat is voldaan aan de in de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW genoemde voorwaarden. Gelet op de strafbedreiging in Nederland voor het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld, is op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht sprake van een verjaringstermijn van het recht tot strafvordering van 12 jaar. De tenuitvoerleggingstermijn is op grond van artikel 6:1:22, tweede lid, Wetboek van Strafvordering een derde langer, dus 16 jaar. De tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen de dag nadat het vonnis ten uitvoer kon worden gelegd (9 oktober 2003) en daarom verstreken op 10 oktober 2019. De rechtbank is gelet hierop bevoegd om de overlevering op deze grond te weigeren. In overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te zien.
Van belang is dat het gaat om een vonnis uit 2001 (voor een diefstal met braak waarbij twee mountainbikes zijn weggenomen) en dat er vele jaren zijn verstreken sinds het EAB op 30 juni 2010 is uitgevaardigd. Ook is de tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis naar Nederlands recht al geruime tijd verstreken (sinds 10 oktober 2019). De opgeëiste persoon staat verder sinds 19 juni 2014 ingeschreven in de Basisregistratie Personen, heeft zijn leven in Nederland (met zijn gezin) opgebouwd en is niet (in dit verband noemenswaardig) met justitie in aanraking gekomen.
Daarnaast is het niet aan de opgeëiste persoon te wijten dat de behandeling van de vordering na de aanhouding daarvan op de zitting van 26 mei 2016, pas op 13 september 2023 is voortgezet.
De rechtbank heeft de opgeëiste persoon op zitting gewezen op de gevolgen van een eventuele weigering van de overlevering in verband met verjaring naar Nederlands recht. Dat zou betekenen dat de opgeëiste persoon bij verblijf in een andere lidstaat van de Europese Unie daar op basis van het EAB zou kunnen worden aangehouden en mogelijk alsnog zou kunnen worden overgeleverd aan Polen. De tenuitvoerleggingstermijn van de straf is immers naar Pools recht nog niet verstreken. De opgeëiste persoon heeft hierop meegedeeld er de voorkeur aan te geven dat de overlevering wordt geweigerd in verband met verjaring naar Nederlands recht. Hij kiest er nadrukkelijk niet voor om zijn straf in Nederland te ondergaan.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 9 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Toruń, Polen.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.