ECLI:NL:RBAMS:2023:6007

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/077732-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrestant en gelijkstelling met Nederlander

Op 19 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 9 september 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1972, heeft een vrijheidsstraf van twee jaar opgelegd gekregen, waarvan nog één jaar en 17 dagen resteert. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op verschillende zittingen, waaronder op 3 augustus en 5 september 2023, voortgezet. Tijdens deze zittingen zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat het EAB geen geldige grondslag zou hebben, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander verworpen, omdat niet was aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar rechtmatig in Nederland had verbleven. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/077732-23
Datum uitspraak: 19 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 27 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 september 2022 door
the Circuit Court in Kalisz,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 3 augustus 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.J. Stapel, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor bepaalde tijd tot de zitting van 5 september 2023, teneinde de beantwoording van de door het IRC gestelde vragen met betrekking tot artikel 12 OLW af te wachten, omdat die beantwoording relevant is voor de afdoening van de zaak.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 5 september 2023
De rechtbank heeft het onderzoek op 5 september 2023 – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het moment van de schorsing op 3 augustus 2023.
Gehoord zijn de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. T.J. Stapel. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een verzamelvonnis van
the District Court in Ostròw Wlkp.(Polen) van 3 december 2010 (referentienummer: II K 584/10). Aan dit verzamelvonnis liggen blijkens het EAB en de aanvullende informatie van 21 augustus 2023 de volgende vonnissen ten grondslag:
  • een
  • een
  • een
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Verweer van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat het EAB geen geldige grondslag heeft. De opgeëiste persoon is voorwaardelijk in vrijheid gesteld en hij was in de veronderstelling dat hij het strafrestant niet hoefde uit te zitten. Uit het EAB blijkt op geen enkele wijze waarom de opgeëiste persoon het strafrestant alsnog moet uitzitten. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het EAB geen aanleiding geeft om te vermoeden dat sprake zou zijn van een voorwaardelijke invrijheidsstelling en de opgeëiste persoon het strafrestant niet meer zou hoeven uitzitten. De raadsman heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd. Het verweer wordt verworpen en de rechtbank ziet dan ook geen reden om aanvullende informatie te laten opvragen.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van de vonnissen met referentienummer II K 271/08, II K 225/05 en V K 1169/04
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met referentienummer II K 584/10
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon behoorlijk is opgeroepen op 22 november 2010 en daarbij is geïnformeerd over de gevolgen wanneer hij niet ter zitting verschijnt. Ook heeft hij het vonnis op 3 januari 2011 ontvangen en is hij daarbij geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub c OLW en dat de weigeringsgrond derhalve niet van toepassing is. ,

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit II aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit I en III niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten naar Nederlands recht op:
Feit I:
De meerdaadse samenloop van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit III:
uitlokking van valsheid in geschrifte

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman bij brief van 21 juli 2023 diverse stukken overgelegd, waaronder de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2021, een BRP-inschrijving vanaf 19 juni 2020, jaaropgaven over de jaren 2011, 2012, 2013, 2015 en 2017, een huurovereenkomst op naam van de partner van de opgeëiste persoon van 13 september 2017, jaaropgaven over de jaren 2018, 2019 en 2020, brieven van het UWV en diverse stukken met betrekking tot het arbeidsverleden van de opgeëiste persoon in Nederland. De raadsman heeft gesteld dat op basis van deze stukken is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gelijkstellingsstukken buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat de raadsman de stukken niet naar het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het Openbaar Ministerie heeft verzonden en zij er geen kennis van heeft kunnen nemen.
Oordeel van de rechtbank
Dat de gelijkstellingsstukken niet ook naar het IRC zijn verstuurd en derhalve alleen bij de rechtbank bekend waren is uiterst ongelukkig, maar maakt niet dat de rechtbank de stukken niet bij haar oordeel kan betrekken.
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat het gelijkstellingsverweer moet worden verworpen.
De overgelegde stukken zijn onvoldoende om vast te stellen dat de opgeëiste persoon vijf jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat hij duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen.
De opgeëiste persoon staat pas sinds 19 juni 2020 ingeschreven op een Nederlands adres en het is onduidelijk waar de opgeëiste persoon in de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft verbleven. De huurovereenkomst van de partner van de opgeëiste persoon van 13 september 2017 geeft niet aan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op dit adres heeft verbleven. Daarnaast blijkt uit de overgelegde inkomensgegevens dat de opgeëiste persoon in 2017 minder inkomen heeft gehad dan 50% van de in dat jaar geldende bijstandsnorm. Ook zijn er geen stukken overgelegd met betrekking tot het jaar 2022. Uit de overgelegde stukken blijkt dan ook niet dat de opgeëiste persoon een aaneengesloten periode van vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Aan de eerste voorwaarde van artikel 6a, negende lid, OLW is dus niet voldaan. De opgeëiste persoon kan daarom op basis van deze stukken niet worden gelijkgesteld met een Nederlander.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 225 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Kalisz(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.