ECLI:NL:RBAMS:2023:6005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
1/159141-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en schorsing van gevangenhouding

Op 19 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Slowakije. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Slowakije in 1993, die wordt verdacht van diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon beoordeeld. Tijdens de zitting op 5 september 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis in Slowakije, maar dat hij wel op de hoogte was van zijn recht om verzet of hoger beroep aan te tekenen. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet binnen de voorgeschreven termijn verzet heeft aangetekend.

De rechtbank heeft ook de vereisten voor dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw en de officier van justitie tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat hem gelijkstelt met een Nederlander. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Slowakije.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot schorsing van de gevangenhouding afgewezen, omdat er onvoldoende redenen waren om het bevel tot gevangenhouding te schorsen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, terwijl de overleveringsdetentie werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/159141-23
Datum uitspraak: 19 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 september 2021 door
the District Court in Galanta,Slowakije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Slowakije) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 september 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Slowaakse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Slowaakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable penalty order issued by the District Court in Galanta(Slowakije) van 25 juni 2020 (referentienummer: 31T/65/2020).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van het vonnis van 25 juni 2020 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 25 juli 2023 blijkt dat hij het vonnis op 10 maart 2023 persoonlijk in ontvangst heeft genomen in Nederland. Uit de aanvullende informatie blijkt tevens dat de opgeëiste persoon daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op verzet of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, dat kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis. De opgeëiste persoon heeft niet binnen de voorgeschreven termijn van acht dagen verzet of hoger beroep aangetekend. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, onder 2, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal in vereniging
diefstal

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota aangevoerd dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw tijdig diverse stukken overgelegd, onder andere met betrekking tot het arbeidsverleden van de opgeëiste persoon in Nederland. De raadsvrouw heeft gesteld dat op basis van deze stukken is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander als bedoeld in artikel 6a OLW. Op basis van de stukken die de raadsvrouw heeft overgelegd kan volgens haar niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat de opgeëiste persoon in de periode voor zijn inschrijving op 6 maart 2020 onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft – met de door hem overgelegde stukken – aangetoond dat hij ten tijde van deze uitspraak gedurende een periode van vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dus een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Uit de overgelegde BRP-inschrijving, arbeidsovereenkomsten, belastingaanslagen, loonstroken, bankafschriften, belastingaanslagen en zorgpolis blijkt dat de opgeëiste persoon vanaf mei 2017 tot heden voldoende inkomsten heeft gehad. Zijn stelling dat hij vanaf mei 2017 huisvesting had in Nederland, vindt steun in de BRP-inschrijving als niet-ingezetene van 29 mei 2017 en de overgelegde overeenkomsten waarop datzelfde Nederlands adres steeds is vermeld. Op de aanslagen van de Belastingdienst over de jaren 2017, 2018 en 2019 staat ook steeds dat Nederlandse adres vermeld.. Op basis van die gegevens concludeert de rechtbank dat hij reeds vanaf mei 2017 in Nederland zijn feitelijke verblijfplaats heeft gehad. Gelet hierop stelt de rechtbank – met de raadsvrouw – vast dat is voldaan aan de eerste hiervoor genoemde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 22 augustus 2023 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Slowakije opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.

6.Verzoek schorsing bevel gevangenhouding ex artikel 27 lid 4 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank aan de hand van haar pleitnota verzocht de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, vierde lid, OLW te schorsen. Er is geen sprake van vluchtgevaar vanwege zijn binding met Nederland en de relatief lage straf. De feiten zijn niet van dien aard dat deze de rechtsorde hebben geschokt en er is geen sprake is van veiligheidsrisico’s. De opgeëiste persoon zou zich graag in deze periode willen voorbereiden op detentie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet – met de officier van justitie - geen aanleiding om het bevel gevangenhouding op grond van artikel 27, vierde lid, OLW, te schorsen. De rechtbank overweegt dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt bij een bevel gevangenhouding op grond van artikel 27, vierde lid, OLW. De rechtbank ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon onvoldoende aanleiding om het bevel tot gevangenhouding te schorsen en wijst het verzoek daarom af.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Galanta(Slowakije).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.