ECLI:NL:RBAMS:2023:60

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
10011165 EA VERZ 22-441
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op basis van verval functie en verzoek om billijke vergoeding

In deze zaak heeft de verzoekster, geboren op 1 december 1963, een verzoekschrift ingediend na haar ontslag door ING Bank Personeel B.V. De verzoekster was sinds 1990 in dienst bij ING en raakte in 2016 arbeidsongeschikt. Ondanks haar arbeidsongeschiktheid heeft zij in augustus 2020 een nieuwe functie aanvaard, maar deze functie werd later boventallig verklaard in het kader van een reorganisatie. De verzoekster verzoekt een billijke vergoeding van € 378.766,00, stellende dat ING haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen en dat er ernstig verwijtbaar handelen heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 16 december 2022 en op 27 december 2022 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat de verzoekster niet in haar verzoek kan worden ontvangen, omdat aan de vereisten voor een billijke vergoeding niet is voldaan. De opzegging van de arbeidsovereenkomst was terecht, aangezien de verzoekster zelf had ingestemd met de nieuwe functie en de opzegging niet het gevolg was van langdurige arbeidsongeschiktheid. De verzoekster wordt veroordeeld in de proceskosten van ING, die zijn vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10011165 EA VERZ 22-441
beschikking van: 27 december 2022
func.: 8622

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. M. Köster (De Unie)
t e g e n

de besloten vennootschap ING Bank Personeel B.V.

gevestigd te Amsterdam
verweerster
nader te noemen: ING
gemachtigde: mr. M.J. Bas

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 21 juli 2022 een verzoekschrift met bijlagen ingediend. ING heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 16 december 2022. [verzoekster] is verschenen met haar gemachtigde. Namens ING is verschenen de heer [naam] , vergezeld door de gemachtigde.
Beide partijen hebben een toelichting verstrekt en vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigde van [verzoekster] heeft spreekaantekeningen overgelegd.
Tot slot is beschikking bepaald op een termijn van vijf weken. Thans wordt bij vervroeging beschikking gewezen.

BEOORDELING VAN DE VERZOEKEN

Feiten en omstandigheden

1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1963, is op 1 december 1990 in dienst getreden van ING.
1.2.
[verzoekster] raakte op 14 september 2016 arbeidsongeschikt vanwege fysieke klachten.
1.3.
Op 24 april 2018 schreef de bedrijfsarts over [verzoekster] onder meer:
Zij is niet volledig arbeidsongeschikt, maar gelet op de werk gerelateerde oorzaak voor haar klachten is re-integratie in haar eigen werk af te raden. Ik adviseer dat de re-integratieadviseur (…) met [ [verzoekster] ] in gesprek gaat over re-integratie in passend werk op een andere werkplek.
1.4.
Op 11 juni 2018 liet de leidinggevende van [verzoekster] weten dat terugkeer van [verzoekster] op haar eigen werkplek hem geen reële optie meer leek.
1.5.
Op 11 juli 2018 kreeg ING van UWV een loonsanctie van 52 weken opgelegd omdat de re-integratie-inspanningen onvoldoende waren.
1.6.
Op 15 januari 2019 schreef de bedrijfsarts onder meer:
De toestand van [ [verzoekster] ] is verbeterd. De belangrijkste belemmering om te re-integreren is het voortduren van het arbeidsconflict. Ik herhaal daarom mijn laatste advies: Ik geeft partijen het advies om over het probleem in gesprek te gaan. Er is geen medische reden waarom een dergelijk gesprek niet op korte termijn kan plaatsvinden.
1.7.
Op 23 april 2019 liet ING aan [verzoekster] weten dat zij hersteld gemeld was. In haar reactie liet [verzoekster] weten dat zij inderdaad gezegd heeft dat zij niet meer fysiek ziek is, maar dat de periode daarvoor heeft gezorgd voor sterk verminderde energie en zelfvertrouwen.
1.8.
Op 19 december 2019 schreef de bedrijfsarts onder meer:
Er is een verstoorde arbeidsverhouding tussen de werkneemster en haar leidinggevende. Gaarne vraag ik een 3mansgesprek tussen de werkneemster, coach en haar leidinggevende betref haar verdere perspectief binnen de ING.
1.9.
Op 17 februari 2020 werd tussen partijen gesproken over een andere passende functie binnen ING: expertise manager beleggen. ING liet vervolgens in een e-mail weten dat het niet accepteren van deze functie werkweigering op zou leveren. De gemachtigde van [verzoekster] heeft daar schriftelijk tegen geprotesteerd.
1.10.
Vervolgens heeft een overleg tussen partijen plaatsgevonden, waarbij ook de gemachtigden van partijen aanwezig waren.
1.11.
In augustus 2020 heeft [verzoekster] vervolgens ingestemd met de nieuwe functie, nadat ING een aantal toezeggingen had gedaan.
1.12.
Op 25 maart 2021 kreeg [verzoekster] bericht dat haar (nieuwe) functie in het kader van een reorganisatie boventallig werd, op 25 juni 2021 kreeg zij het formele besluit.
1.13.
[verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De werkzekerheidscommissie van ING heeft het bezwaar op 27 september 2021 ongegrond verklaard. In deze beslissing staat onder meer:
is van mening dat het gevolg van het vervallen van haar functie niet kan zijn dat zij daarmee ook boventallig wordt omdat zij deze functie niet feitelijk heeft uitgeoefend. (…)[verzoekster] heeft formeel de functie van Expertisemanager Beleggen. Als een functie vervalt, dan wordt degene die de functie bekleedt boventallig. Daarbij is het niet van belang of iemand de gehele functie uitoefent of slechts een klein deel, ziek of gedeeltelijk ziek is, goed of onvoldoende functioneert; als een functie vervalt wordt de functiehouder boventallig.
1.14.
Op 13 januari 2022 heeft ING toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De in dit geval bevoegde Ontslagcommissie ING heeft de toestemming verleend. In de beslissing staat onder meer:
Verweerster heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek van ING en refereert zich aan het oordeel van de commissie.
1.15.
ING heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 2022.
1.16.
Aan [verzoekster] is conform het toepasselijke sociaal plan € 202.945,00 bruto uitbetaald.

Verzoek en verweer

2. [verzoekster] verzoekt toekenning van een billijke vergoeding van € 378.766,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met proceskosten.
3. Aan haar verzoek legt [verzoekster] kort gezegd ten grondslag dat ING haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen en ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Re-integratie in haar eigen functie is belemmerd. Ook is er onjuiste informatie over haar functioneren verspreid, er zijn roddels over haar verspreid en zij is buitengesloten. Tenslotte zijn documenten in het kader van de re-integratie niet met haar gedeeld waar dat wel had gemoeten. Uiteindelijk is [verzoekster] in een andere functie gedwongen die weinig invulling heeft gekregen en vervolgens weer is vervallen, met het ontslag tot gevolg. Een billijke vergoeding gerelateerd aan het inkomens- en pensioenverlies is dan ook gerechtvaardigd.
4. ING voert verweer. Daarop zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

Beoordeling

5. [verzoekster] verzoekt toekenning van een billijke vergoeding. Daarvan kan slechts sprake zijn in één van de in de wet genoemde gevallen. Ter zitting heeft [verzoekster] toegelicht dat zij zich beroept op de billijke vergoeding genoemd in artikel 7:682 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (BW). De daar genoemde billijke vergoeding kan alleen worden toegewezen als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan:
I. de arbeidsovereenkomst moet ten onrechte zijn opgezegd en
II. als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever wil de werknemer geen herstel van die arbeidsovereenkomst.
6. Nu aan het eerste vereiste al niet is voldaan zal de billijke vergoeding worden afgewezen. Dat wordt als volgt toegelicht. [verzoekster] heeft in augustus 2020 een nieuwe functie aanvaard. Weliswaar heeft ING aanvankelijk op oneigenlijke wijze druk op [verzoekster] uitgeoefend om die functie te aanvaarden, maar uiteindelijk heeft [verzoekster] na een aantal gesprekken en met bijstand van haar gemachtigde ingestemd met de nieuwe functie, waarbij zij ook nog een aantal toezeggingen van ING heeft bedongen. Van wilsgebreken bij het afspreken van de nieuwe functie is dan ook niet gebleken, overigens heeft [verzoekster] ook niet met zoveel woorden gesteld dat daarvan sprake is. Toen ING op 13 januari 2022 toestemming vroeg de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen, was haar functie dus Expertisemanager Beleggen. Die functie is komen te vervallen, [verzoekster] betwist dat ook niet. Dat deze functie voor [verzoekster] op dat moment nog niet de inhoud had gekregen die zij voor ogen had maakt dit niet anders, hoe frustrerend dat voor [verzoekster] ook zal zijn. De verleende toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen is dan ook terecht verleend, [verzoekster] heeft dat ook zelf niet betwist. Bovendien heeft zij zich in de procedure bij de Ontslagcommissie ING gerefereerd. Nu de opzegging terecht heeft plaatsgevonden, bestaat voor de verzochte billijke vergoeding geen grond.
7. [verzoekster] maakt aan ING in deze procedure een groot aantal verwijten die zien op de re-integratie tijdens haar ziekte. In ieder geval een deel van die verwijten is terecht, zo blijkt alleen al uit het feit dat aan ING een loonsanctie is opgelegd. Nog los van de vraag of daarmee ook sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, kan dit in deze procedure geen rol spelen. Dat zou anders zijn als de opzegging had plaatsgevonden vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid, maar daarvan is geen sprake.
8. De conclusie is dat geen grond bestaat voor het toekennen van een billijke vergoeding, zodat deze zal worden afgewezen.
9. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoekster] in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na deze beschikking;
veroordeelt [verzoekster] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na deze beschikking;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. Inden, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.