In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de voorrangsregeling voor zorg- en onderwijspersoneel behandeld. Eiser, werkzaam als persoonlijk begeleider, had op 11 juli 2021 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 30 augustus 2021 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser zijn echtelijke woning kon opeisen, waardoor hij niet voldeed aan de vereisten van de Huisvestingsverordening 2020. Eiser voerde aan dat het college een verkeerd artikel had toegepast en dat hij niet in aanmerking kwam voor de voorrangsregeling vanwege zijn echtscheidingsprocedure.
De rechtbank oordeelt dat het college, met de informatie die beschikbaar was, terecht tot de afwijzing is gekomen. Hoewel er motiveringsgebreken in het bestreden besluit werden vastgesteld, concludeert de rechtbank dat eiser hierdoor niet benadeeld is. De rechtbank passeert deze gebreken op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser had ook nieuwe informatie overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie niet relevant was voor de beoordeling van het bestreden besluit. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank bepaalt echter dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden, omdat er wel motiveringsgebreken waren.