ECLI:NL:RBAMS:2023:6

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
22/1652
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor voorrangsregeling zorg- en onderwijspersoneel door gemeente Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de voorrangsregeling voor zorg- en onderwijspersoneel behandeld. Eiser, werkzaam als persoonlijk begeleider, had op 11 juli 2021 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 30 augustus 2021 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser zijn echtelijke woning kon opeisen, waardoor hij niet voldeed aan de vereisten van de Huisvestingsverordening 2020. Eiser voerde aan dat het college een verkeerd artikel had toegepast en dat hij niet in aanmerking kwam voor de voorrangsregeling vanwege zijn echtscheidingsprocedure.

De rechtbank oordeelt dat het college, met de informatie die beschikbaar was, terecht tot de afwijzing is gekomen. Hoewel er motiveringsgebreken in het bestreden besluit werden vastgesteld, concludeert de rechtbank dat eiser hierdoor niet benadeeld is. De rechtbank passeert deze gebreken op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser had ook nieuwe informatie overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie niet relevant was voor de beoordeling van het bestreden besluit. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank bepaalt echter dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden, omdat er wel motiveringsgebreken waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1652

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R.C.V. Mans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder (het college)
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toegelaten te worden tot de voorrangsregeling voor huurwoningen voor zorg- en onderwijspersoneel (hierna: voorrangsregeling).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 30 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Namens de gemachtigde van eiser is verschenen mr. N. Visser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door
[persoon] .

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het college eisers aanvraag om toegelaten te worden tot de voorrangsregeling redelijkerwijs mocht weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
1. Eiser werkt sinds 1 december 2006 als persoonlijk begeleider bij stichting [naam] te Amsterdam.
2. Eiser zit in een echtscheidingsprocedure. Eiser heeft de toelating tot de voorrangsregeling aangevraagd op 11 juli 2021.
3. Het college heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 30 augustus 2021. Hierin staat dat eiser niet voor de voorrangsregeling in aanmerking komt, omdat hij niet voldoet aan de vereisten van artikel 2.3.7, vijfde lid, van de Huisvestingsverordening 2020 (hierna: verordening). Het bezwaar van eiser tegen de afwijzing is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens het college voldoet eiser niet aan artikel 2.3.7, derde lid onder c, van de verordening.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert, kort samengevat, aan dat het college hem had moeten toelaten tot de voorrangsregeling. Ook is het bestreden besluit gebaseerd op een verkeerd artikel in de verordening en had het college, in plaats van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de hardheidsclausule moeten toepassen.
Welk recht is van toepassing?
5. Volgens het overgangsrecht is de Huisvestingsverordening van toepassing die gold op het moment van indienen van de aanvraag. [1] In het geval van eiser is dit 11 juli 2021. Daarom moet uitgegaan worden van de verordening zoals die gold van 1 januari 2021 tot en met 27 september 2021. Het college heeft in het bestreden besluit het artikel genoemd dat gold van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020. Dit is niet het juiste artikel. Het bestreden besluit bevat daarom een motiveringsgebrek.
6. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is namelijk aannemelijk dat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. In de tekst van het bestreden besluit wordt immers duidelijk wat de afwijzingsgrond is. Hierin staat namelijk dat eiser beschikt over een zelfstandige woning voor onbepaalde tijd, binnen een straal van twintig kilometer van de locatie waar hij zijn werkzaamheden verricht. Dit is bovendien een herhaling van hetgeen in het primaire besluit van 30 augustus 2021 is genoemd, waarin wel het juiste wetsartikel is genoemd. Daarnaast is in beide beslissingen dezelfde uitleg gegeven. Het college heeft beargumenteerd dat eiser de mogelijkheid heeft om de echtelijke woning op te eisen en niet verbonden kan worden aan eisers keuze om dit recht niet geldend te maken.
Mocht verweerder eisers aanvraag weigeren?
7. Eiser voert aan dat hij zijn woning op 31 maart 2022 moest verlaten en daardoor zonder woonruimte kwam te zitten. De rechtbank merkt op dat het college eisers aanvraag niet om die reden heeft afgewezen. Zoals hiervoor is overwogen heeft het college eisers aanvraag afgewezen omdat hij zijn echtelijke woning kan opeisen. De beroepsgrond behoeft daarom geen verdere bespreking.
8. Om aan te tonen dat eiser zijn woning niet kan opeisen heeft hij een brief van een financieel adviseur van de Rabobank overgelegd. Deze brief is van 15 maart 2022. In deze brief staat dat eiser de woning van zijn ex-partner niet kan overnemen. De brief bevat nieuwe informatie die nog niet bekend was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Het college heeft de informatie dan ook niet kunnen meenemen in zijn beoordeling. Ditzelfde geldt voor het proces-verbaal van een zitting van 23 september 2022 van deze rechtbank [2] die eiser heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het college, met de informatie waar hij toen over beschikte, tot het bestreden besluit mocht komen.
Toepassing van de hardheidsclausule?
9. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit had moeten toetsen of de hardheidsclausule [3] van toepassing is. Ook hier is dus sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal ook dit gebrek passeren, omdat eiser hierdoor niet benadeeld is. Eiser vindt dat de hardheidsclausule van toepassing is omdat hij zijn jonge dochter geen stabiele woonsituatie kan bieden. Uit het bestreden besluit volgt dat het college de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft meegenomen in het kader van artikel 4:84 van de Awb en op basis hiervan niet heeft afgeweken van de verordening. Dit kan ook zo gelezen worden dat geen sprake is van een geval waarin de toepassing van de verordening naar het oordeel van het college tot een bijzondere hardheid leidt. Dit is door het college op de zitting bevestigd. De rechtbank volgt dit standpunt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
11. Omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het griffierecht en de proceskosten vergoedt.
12. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van 't Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingswet 2014
Artikel 14
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte voor zover de gemeente als gevolg van regels gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening of bij een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van die wet geringe of geen mogelijkheden heeft tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad.
2. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad voor zover het een andere gemeente dan die, bedoeld in eerste lid, betreft, bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voor ten hoogste 50 procent van een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte, voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio. Voor ten hoogste de helft van dat percentage mag bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang worden gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan een tot de gemeente behorende kern.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is een woningzoekende:
a. economisch gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern indien hij met het oog op de voorziening in het bestaan een redelijk belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, en
b. maatschappelijk gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern indien hij:
1°. een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, of
2°. ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is geweest van die woningmarktregio, die gemeente of die kern.
Huisvestingsverordening 2020
Artikel 2.3.7
1. Het bepaalde in dit artikel is uitsluitend van toepassing op woonruimten als bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, onderdeel c, in de in bijlage 1a aangewezen wooncomplexen voor werknemers in bepaalde maatschappelijke sectoren.
(…)
5. Bij het verlenen van een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen of geven van woonruimte die is aangewezen als bedoeld in het eerste lid komt achtereenvolgens de volgende woningzoekende in aanmerking:
a. woningzoekende die door het aflopen van een tijdelijk huurcontract binnen een jaar gedwongen wordt zijn of haar woonruimte te verlaten en tenminste één jaar geen huisvesting voor onbepaalde tijd heeft gehad;
b. woningzoekende die alleen beschikt over woonruimte gelegen buiten een straal van twintig kilometer van de locatie waar hij of zij permanent werkzaam is of wordt, waarbij na verhuizing de reisafstand tussen woonruimte en die locatie tenminste vijf kilometer wordt ingekort;
c. woningzoekende die niet over een zelfstandige woonruimte beschikt.
(…)
8. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de toepassing van dit artikel.
Artikel 4.3.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Artikel 5.1
(…)
3. Aanvragen van vergunningen, urgentieverklaringen en andere besluiten worden beoordeeld op grond van de Huisvestingsverordening zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag met uitzondering van artikel 3.1.1.
(…)

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 5.1, onder 3, van de verordening.
2.Zaaknummer C/13/705563/FA RK 21-4835 en C/13/717105/FA RK 22-2731.
3.Artikel 4.3.2 van de verordening.