ECLI:NL:RBAMS:2023:5998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/128377-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Regensburg in Duitsland. De officier van justitie verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van medeplichtigheid aan de illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 3 augustus 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Hoogenraad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gegevens in het EAB voldoende zijn om de overlevering toe te staan. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw, die stelde dat de verstrekte gegevens over het vermeende strafbare feit niet genoegzaam waren, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit voldoende was, ondanks dat niet exact kon worden vastgesteld waar en wanneer de feiten zich hebben voorgedaan.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten in overweging genomen, die bevestigden dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou mogen uitzitten indien hij in Duitsland werd veroordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/128377-23
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 16 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 april 2023 door het
Amtsgericht Regensburg,Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hoogenraad, advocaat te Zoetermeer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 11 april 2023, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Regensburg(kenmerk III Gs 1437/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Genoegzaamheid
Verstrekte gegevens over het vermeende strafbare feit
In onderdeel e) van het EAB zijn over het vermeende strafbare feit de volgende gegevens verstrekt:
“Tijdstip waarop het strafbare feit (de strafbare feiten) werd (werden) gepleegd: niet­verjaarde periode vóór 10.02.2009, omstreeks 20:00 uur
Plaats van het strafbare feit (de strafbare feiten): onbekend, vermoedelijk in Nederland
Feiten:
Op een onbekend tijdstip, althans in de niet-verjaarde periode vóór 10.02.2009, omstreeks 20:00 uur, heeft de verdachte op een onbekende locatie, mogelijk in Nederland, een pakket met 496,2 gram cocaïnemengsel in tape verpakt. Daarmee heeft hij een andere onbekende dader willens en wetens geholpen om het verdovende middel met winst door te verkopen.
Het verdovende middel had een gehalte aan werkzame stof van 213,6 gram cocaïnehydrochloride. Zoals de verdachte wist, beschikte hij niet over de vereiste vergunning om met verdovende middelen om te gaan.
Aard van de betrokkenheid: medeplichtige”
De officier van justitie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd de vermeende pleegplaats en pleegdatum/-periode nader te specificeren. Hierop heeft de
Senior Prosecutor/Head of MLA Department, verbonden aan de
Regensburg Prosecutors Office,bij e-mail van 13 juni 2023 de volgende informatie verstrekt:
“1.
It is not possible to further specify the date of the offence. A package containing 496g of cocaine was seized on February the 10th 2009 in the possession of 3 other convicted persons in the area of Regensburg Germany.
On this package the fingerprints of Mr. [opgeëiste persoon] were found. He is therefor suspected to have wrapped the package of cocaine in order to help the other convicts. However, there is no way to tell when exactly or where Mr. [opgeëiste persoon] acted.
2.
Under the principle of universal jurisdiction in narcotic crimes no definite place is needed to prosecute a crime under German law.”
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw acht de verstrekte gegevens over het vermeende strafbare feit in het EAB niet genoegzaam. De pleegdatum, pleegplaats en de rol van de opgeëiste persoon bij het vermeende strafbare feit zijn niet duidelijk. Verder is niet duidelijk waar de vingerafdruk van de opgeëiste persoon is aangetroffen. De opgeëiste persoon is met de verstrekte informatie onvoldoende in staat om op de verdenking te kunnen reageren. Op de genoemde punten moet nadere informatie worden opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Mocht de rechtbank daartoe niet beslissen, dan moet de overlevering worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, kort samengevat, de verstrekte gegevens over het vermeende strafbare feit genoegzaam.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verstrekte gegevens over het vermeende strafbare feit genoegzaam en licht dat als volgt toe.
Van belang is dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit zou zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Uit de verstrekte gegevens komt naar voren dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht een pakket met een bepaalde hoeveelheid cocaïnemengsel in tape te hebben verpakt. Zijn vermeende rol wordt in het EAB gekwalificeerd als: medeplichtige. Verder is de datum vermeld waarop het pakket in Duitsland in beslag is genomen. Daarbij is ook een plaats vermeld. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de omschrijving genoegzaam in het licht van het hiervoor weergegeven toetsingskader. Dat niet duidelijk is waar en wanneer de opgeëiste persoon zijn vermeende bijdrage aan het strafbare feit precies heeft geleverd, doet daar niet aan af. Hierbij is ook van belang dat het onderzoek nog loopt. Verder is een onderbouwing van de verdenking niet vereist. Nadere informatie over waar de vingerafdrukken van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen, is dan ook niet nodig.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank geen nadere informatie opvragen en evenmin de overlevering weigeren op de grond dat het EAB (ook na kennisname van de verstrekte aanvullende informatie) niet voldoet aan de eisen van de artikel 2 OLW. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat hij, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Leidende Hoofdofficier van Justitie in Regensburg heeft bij brief van 9 juni 2023 in relatie tot de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“Het Openbaar Ministerie in Regensburg verzekert dat in het geval van een definitieve veroordeling door een Duitse rechtbank tot een vrijheidsstraf die ten uitvoer moet worden gelegd, de beschuldigde deze straf in Nederland mag uitzitten.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • er zijn medeverdachten in Duitsland veroordeeld;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon in Nederland te vervolgen.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon verzoekt de rechtbank de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de handelingen die de opgeëiste persoon zou hebben verricht, op Nederlands grondgebied zouden zijn verricht.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
  • de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 9 OLW

Weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW is bepaald dat overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging meer kan plaatshebben.
De raadsvrouw heeft - in aanvulling op het verweer dat zag op de genoegzaamheid van het EAB - aangevoerd dat op basis van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte gegevens onduidelijk is wanneer de vermeende bijdrage van de opgeëiste persoon aan het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Om die reden kan volgens haar niet worden vastgesteld of sprake is van verjaring naar Nederlands recht. Indien de verjaringstermijn 12 jaar zou zijn, afhankelijk van hoe het feit gekwalificeerd zou worden, kan wegens verjaring al geen vervolging meer plaatshebben. Om te kunnen uitsluiten dat sprake is van verjaring moet nadere informatie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit worden gevraagd. Mocht de rechtbank daartoe niet beslissen, dan moet de overlevering worden geweigerd, aldus de raadsvrouw.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van verjaring naar Nederlands recht geen sprake is. De door de raadsvrouw genoemde verjaringstermijn van 12 jaar heeft betrekking op het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (bezit van verdovende middelen). De rechtbank begrijpt uit hetgeen in onderdeel e) van het EAB is omschreven dat het verwijt aan de opgeëiste persoon betrekking heeft op handel in verdovende middelen. Dat feit levert naar Nederlands recht opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod op. Op grond van artikel 70, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht verjaart het recht op strafvervolging in dat geval na twintig jaren. Nu het pakket met cocaïnemengsel op 10 februari 2009 is onderschept, is er geen reden om aan te nemen dat de vermeende bijdrage van de opgeëiste persoon meer dan twintig jaar geleden heeft plaatsgevonden. Van verjaring naar Nederlands recht is dus geen sprake. De rechtbank zal dan ook geen nadere informatie opvragen en evenmin de overlevering weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Regensburg(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.