ECLI:NL:RBAMS:2023:5965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
C/13/730725 / HA ZA 23-218
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening en de vraag of deze is omgezet in een schenking

In deze zaak vorderen de bewindvoerders van de heer [eiser] de terugbetaling van een geldlening van € 132.000,- die door [eiser] aan [gedaagde] is verstrekt. [gedaagde] stelt echter dat het geld bedoeld was als schenking en dat de lening is kwijtgescholden. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een dagvaarding, een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling zijn geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] door zijn ziekte niet meer in staat was om voor zichzelf te zorgen en dat hij onder bewind is gesteld. De rechtbank heeft ook gekeken naar de relatie tussen [eiser] en [gedaagde], die al bijna 30 jaar een affectieve relatie hebben. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is dat [eiser] op 4 december 2021 het geleende bedrag heeft geschonken aan [gedaagde]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de geestvermogens van [eiser] op dat moment niet zodanig waren aangetast dat hij zijn wil niet kon bepalen. De vorderingen van de bewindvoerders worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/730725 / HA ZA 23-218
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van

1.[bewindvoerder 1] ,

in hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van de heer [eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[bewindvoerder 2],
in hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van de heer [eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. J. Witvoet te Langbroek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. K. Chr. Spee te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] en gezamenlijk [eisers] worden genoemd. Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 februari 2023, met producties,
  • de akte van [eisers] , met beslagstukken,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 24 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 juli 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[bewindvoerder 1] is de (voormalig) zakenpartner van [eiser] (roepnaam [eiser] , hierna ook: [eiser] ). [bewindvoerder 2] werkt sinds 1991 in de onderneming van [bewindvoerder 1] en [eiser] , een autoverhuurbedrijf. [gedaagde] (roepnaam [gedaagde] of [gedaagde] ) en [eiser] hebben al bijna 30 jaar een affectieve relatie.
2.2.
[eiser] is ziek en is opgenomen in een zorginstelling. Als gevolg van zijn ziekte functioneert hij cognitief slecht en kan hij niet meer voor zichzelf zorgen.
2.3.
[eisers] zijn de bewindvoerders van [eiser] . [eiser] heeft in het verleden € 132.000,= aan [gedaagde] geleend. [eisers] vorderen dat bedrag nu terug van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] was het de bedoeling het geld te schenken en is de lening kwijtgescholden. De rechtbank komt ook tot die conclusie en wijst de vorderingen van [eisers] af.

3.De feiten

3.1.
[eiser] woonde, voordat hij werd opgenomen in een zorginstelling, boven het autoverhuurbedrijf. [gedaagde] woonde in een huurappartement. Hij woont daar nog steeds, alleen nu als eigenaar. In november 2015 heeft [eiser] € 132.000,= aan [gedaagde] geleend, waardoor [gedaagde] het appartement dat hij huurde kon kopen. Van de geldlening tussen [eiser] als schuldeiser en [gedaagde] als schuldenaar is een notariële akte opgemaakt. Hierin staat, voor zover hier relevant:
(…) De schuldenaar verklaart op twintig november tweeduizend vijftien in het kader van de volledige financiering van de verwerving door de schuldenaar van het appartementsrecht rechtgevend op de woning (…) van de schuldeiser ter leen te hebben ontvangen een bedrag van
eenhonderdtweeëndertigduizend euro (€ 132.000,00)en dit bedrag vanaf die datum schuldig te zijn aan de schuldeiser (…).
BEPALINGEN EN BEDINGEN:
1.
LooptijdDe geldlening is, behoudens de hierna sub 4 genoemde specifieke gevallen van directe opeisbaarheid, verstrekt voor een periode van dertig (30) jaar (de looptijd van de geldlening) en dient uiterlijk op twintig november tweeduizend vijfenveertig in zijn geheel te worden/zijn afgelost.
2.
RenteVanaf twintig november tweeduizend vijftien is over de hoofdsom van de geldlening (…) een rente verschuldigd van vier procent (4%) per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen (…)
3.
AflossingAflossing van de hoofdsom en betaling van de rente dient te geschieden op de genoemde rente-vervaldata, door middel van maandelijkse annuïteiten (rente en aflossing in één). De annuïteiten zijn op basis van de thans geldende rente elk groot zeshonderddertig euro en negentien eurocent (€ 630,19). (…)
4.
Directe opeisbaarheidDe hoofdsom van de geldlening, respectievelijk het na aflossing casu quo eventuele kwijtschelding pro resto gedeelte daarvan, is direct in zijn geheel opeisbaar en dient met de lopende en de eventueel achterstallige rente te worden terugbetaald:
a. bij niet nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening indien niet binnen acht dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen;
a.
(…)
3.2.
[gedaagde] heeft van augustus 2017 tot en met oktober 2021 maandelijks een bedrag van € 630,19 aan aflossing en rente overgemaakt aan [eiser] .
3.3.
[gedaagde] heeft een overzicht in het geding gebracht met daarop overboekingen van [eiser] naar de bankrekening van [gedaagde] in de periode maart 2014 tot en met oktober 2021. Hierop is te zien dat [gedaagde] regelmatig een bijdrage ontving voor vakantiegeld, huishoudgeld en gemeentelijke belastingen (sinds mei 2020 € 1.850,= per maand) en dat [gedaagde] daarnaast nog losse bedragen ontving voor onder andere boodschappen, schilderijen en meubels.
3.4.
[gedaagde] heeft de volgende brief in het geding gebracht:
3.5.
[eiser] heeft op 4 december 2021 Sinterklaas gevierd bij [gedaagde] . Daar was ook de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) bij. [naam 1] heeft op verzoek van [eiser] een verklaring opgesteld. Dat heeft hij in juli 2023 gedaan. De verklaring luidt als volgt:
[gedaagde] en [eiser] ken ik respectievelijk zo’n 30 en 25 jaar. (…)
We vierden onder meer vakanties, Sinterklaas, en verjaardagen samen. Ik wist niet beter
dan dat zij een onafscheidelijk stel waren. (…)
[eiser] was werkelijk stapelgek op [gedaagde] . Dat maakte hij vaak kenbaar. [eiser] wilde ervoor
zorgen dat [gedaagde] financieel onafhankelijk was. Hij sprak altijd ronduit over geld en over
zaken. Hij had het er vaak over op bijvoorbeeld verjaardagen. Dat was soms wel een beetje
vermoeiend. Hij deed alles voor [gedaagde] en had alles voor hem over. [eiser] wilde [gedaagde] zijn
vermogen nalaten.
[eiser] , [gedaagde] en ik hebben Sinterklaas 2021 samen gevierd bij hen, althans bij [gedaagde] thuis.
Dat moet zijn geweest op zaterdag 4 december 2021. [eiser] had zichtbaar
gezondheidsproblemen want hij was slecht ter been. Tijdens mijn bezoek op 4 december
2021 vertelde [eiser] dat hij [gedaagde] het appartement had geschonken. Hij was daar zelfs trots
op. Hij vertelde dit uit eigen beweging en zijn geestvermogens waren toen zeker in orde.
3.6.
[eiser] is op 10 december 2021 opgenomen in een ziekenhuis en daarna naar een zorginstelling overgeplaatst. Die zorginstelling heeft op 4 maart 2022 bij de kantonrechter Midden-Nederland een spoedverzoek ingediend om bewind in te stellen over de goederen van [eiser] , omdat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft het spoedverzoek op 9 maart 2022 toegewezen en een professioneel bewindvoerder benoemd.
3.7.
Vervolgens heeft [bewindvoerder 1] zich tot de kantonrechter gewend en is er een zitting geweest. [bewindvoerder 1] is daarbij aangemerkt als levenspartner van [eiser] . Hij heeft verzocht het bewind op te heffen, dan wel hemzelf tot bewindvoerder te benoemen. De kantonrechter heeft overwogen dat uit de stukken en de behandeling ter zitting aannemelijk is geworden dat de noodzaak voor het bewind niet (meer) bestaat en het bewind per 12 april 2022 beëindigd.
3.8.
Bij beschikking van 25 april 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland een rechterlijke machtiging gegeven tot gedwongen opname van [eiser] in een zorginstelling.
3.9.
Op 15 september 2022 heeft de kantonrechter opnieuw bewind uitgesproken (ook weer wegens [eiser] lichamelijke of geestelijke toestand), dit keer met benoeming van [eisers] tot bewindvoerders.
3.10.
Op 22 december 2022 heeft de advocaat van [eisers] per brief aan [gedaagde] laten weten dat zij uit de administratie van [eiser] hebben afgeleid dat [eiser] een vordering heeft op [gedaagde] in verband met een lening, en dat ze graag de akte van geldlening en een overzicht van de afgeloste bedragen ontvangen.
3.11.
[gedaagde] heeft geantwoord dat er geen akte van geldlening is en dat hij nooit geld heeft geleend.
3.12.
Per brief van 5 januari 2023 heeft de advocaat van [eisers] aanspraak gemaakt op het tot op dat moment verschuldigde bedrag, ervan uitgaande dat [gedaagde] nooit is begonnen met terugbetalen, in totaal (12 x € 630,19 x 7 jaar =) € 52.935,96. [eisers] sommeren [gedaagde] ook om vanaf januari 2023 maandelijks € 630,19 te betalen en laten hem weten dat niet betalen de consequentie kan hebben dat het gehele bedrag opeisbaar wordt.
3.13.
[gedaagde] heeft vervolgens geen betalingen aan [eisers] verricht, waarna zij het gehele bedrag van de geldlening hebben opgeëist. Zij hebben ook – na verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam – beslag gelegd op de woning van [gedaagde] .
3.14.
[gedaagde] heeft nog twee verklaringen in het geding gebracht. Een verklaring van mevrouw [naam 2] van 3 juli 2023:
(…) [eiser] en [gedaagde] ken ik zo’n 15 jaar. Het zijn goede vrienden van mij. De eerste jaren
dat ik hen kende wist ik niet beter dan dat zij samenwoonden en dat zij een onafscheidelijk stel waren. Ik heb intensief contact met hen onderhouden en doe dat nog steeds. (…)
Jarenlang hadden we een vaste lunchafspraak (…) op zondagmiddag in Amstelveen. Dan kletsten we bij.
Het is mij bekend dat de woning in kwestie namens [eiser] voor [gedaagde] is aangekocht. Daar was geen enkel voorbehoud bij. Ik wist niet beter dan dat [eiser] de woning aan [gedaagde] heeft
geschonken. Dat heeft hij mij ook zo verteld. (…)
Er bestaat bij mij geen enkele twijfel dat [eiser] de woning aan [gedaagde] heeft willen schenken
en dat ook heeft gedaan.
Enkele dagen voor 2 december 2021 zijn [eiser] , [gedaagde] en zijn zuster [naam 3] bij mij op de
zaak geweest. [eiser] heeft mij toen een cadeau gegeven. Ik heb een normaal gesprek met
hem kunnen voeren. Zijn geestvermogens waren niet gestoord. Ik wil nog opmerken dat ik
twaalf jaar heb gewerkt als ziekenverzorgende op een PG-afdeling van de Zonnehuisgroep
Amstelland. Daar werkte ik met personen van wie de geestvermogens waren gestoord. Uit
eigen ervaring kan ik verklaren dat dat omstreeks 2 december 2021 bij [eiser] niet het geval
was. Hij zag er op dat moment wel vermoeid en ziek uit. (…)
3.15.
En een verklaring van de heer [naam 4] . De verklaring is opgesteld door de advocaat van [gedaagde] en per e-mail van 4 juli 2023 door de heer [naam 4] bevestigd. De verklaring houdt het volgende in:
Ik heb tussen 1995 en 2015 gewerkt voor het bedrijf van [eiser] en [bewindvoerder 1] . In die tijd heb
ik [eiser] en [gedaagde] leren kennen. We zijn goed bevriend geraakt. We zagen elkaar vaak.
Ik weet dat het een tijdje speelde dat [eiser] een appartement voor [gedaagde] ging kopen. Op een
gegeven moment heeft hij dat daadwerkelijk gedaan. Dat is enige tijd geleden. [eiser]
deelde mij indertijd mede dat hij het appartement voor [gedaagde] had gekocht en dat aan hem
had geschonken. Hij kwam er zelf ook heel vaak. Het was in die zin ook zijn woning.
[eiser] heeft altijd tegen mij gezegd dat [gedaagde] zijn erfgenaam is.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen na vermeerdering van eis – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] van € 132.000,- te vermeerderen met 4% contractuele rente over dat bedrag, subsidiair de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 30 november 2015 tot de dag der algehele voldoening,
primair:voor recht verklaart dat de op 2 december 2021 door [eiser] verrichte rechtshandeling, namelijk het ondertekenen van de door [gedaagde] overgelegde verklaring (zie 3.4) en daarmee het kwijtschelden van een schuld, nietig is, althans op 16 mei 2023 buitengerechtelijk vernietigd is, of
subsidiair:de op 2 december 2021 door [eiser] verrichte rechtshandeling, namelijk het ondertekenen van de door [gedaagde] overgelegde verklaring (zie 3.4) en daarmee het kwijtschelden van een schuld, vernietigt,
3) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
4.2.
[eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat de in de notariële akte vastgelegde overeenkomst van geldlening door [gedaagde] niet (geheel) is terugbetaald door [gedaagde] . Hij heeft zich niet gehouden aan de bepalingen van de geldleningsovereenkomst en conform artikel 4 van die overeenkomst is nu het gehele bedrag, te vermeerderen met rente, opeisbaar.
De verklaring van 2 december 2021 die [gedaagde] heeft overgelegd is niet van [eiser] . De handtekening is vervalst. Bovendien waren begin december 2021 de geestvermogens van [eiser] al dermate gestoord dat hij niet meer in staat was zijn wil te bepalen. [eiser] heeft het geld niet willen schenken en [gedaagde] heeft misbruik gemaakt van omstandigheden door een eventuele schenking wel aan te nemen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat, hoewel in de notariële akte staat dat sprake is van een geldlening, het steeds de bedoeling was om het geld aan [gedaagde] te schenken. Dat blijkt ook uit twee overgelegde verklaringen van vrienden. Er is gekozen voor een geldlening in een notariële akte omdat dan geen schenkingsbelasting hoefde te worden betaald. De door [gedaagde] maandelijks betaalde rente en aflossingen werden door [eiser] vervolgens weer aan [gedaagde] geschonken, zo blijkt uit de betalingsoverzichten. [eiser] heeft uit eigen beweging besloten om de schenking op 4 december 2021 officieel te maken in die zin dat hij het geld door middel van zijn verklaring van 2 december 2021 aan [gedaagde] heeft geschonken. Daar was een getuige bij, die dat ook beaamt. [eiser] was op dat moment wel in staat om zijn wil te bepalen en er is dan ook geen sprake van misbruik van omstandigheden.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid [eisers] om deze procedure te voeren

5.1.
[eisers] zijn als bewindvoerders van [eiser] bevoegd om [eiser] binnen en buiten rechte te vertegenwoordigen. Dat betekent dat zij alle handelingen kunnen verrichten die aan een goed bewind bijdragen, conform artikel 1:441 BW. Een machtiging van de kantonrechter is niet noodzakelijk, maar [eisers] hebben voor de volledigheid een door de kantonrechter verleend verlof tot het voeren van deze procedure overgelegd.
Relatie [eiser] met [bewindvoerder 1] en [eiser] met [gedaagde]
5.2.
Het is de rechtbank in deze procedure niet geheel duidelijk geworden wat de aard van de relatie is tussen [eiser] en [bewindvoerder 1] . Het staat vast dat [eiser] en [bewindvoerder 1] samen een onderneming hebben en dus zakenpartners zijn. Daarnaast lijken [eisers] het standpunt in te nemen dat [bewindvoerder 1] en [eiser] ook een langdurige affectieve relatie hebben: zo noemt de advocaat van [eisers] in zijn spreekaantekeningen dat [bewindvoerder 1] en [eiser] een samenlevingscontract hebben en al 30 jaar een gezamenlijke huishouding voeren. In de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 12 en 25 april 2022 wordt eveneens ervan uitgegaan dat [bewindvoerder 1] de levenspartner is van [eiser] . Dat dit daadwerkelijk het geval is, blijkt echter niet uit door [eisers] overgelegde stukken en is ter zitting niet alleen door [gedaagde] maar ook door [bewindvoerder 2] ontkend. [bewindvoerder 1] zelf was niet op de zitting aanwezig. [bewindvoerder 2] heeft verklaard dat [bewindvoerder 1] en [eiser] een kort moment een affectieve relatie hebben gehad, maar dat dit al voorbij was voordat zij in 1991 begon met werken bij het bedrijf van [bewindvoerder 1] en [eiser] .
5.3.
Uit het dossier blijkt wel overtuigend dat [gedaagde] en [eiser] een langdurige affectieve relatie hebben. Dat volgt uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s, verklaringen en brieven, en is ter zitting ook bevestigd door [bewindvoerder 2] . [gedaagde] heeft enveloppen overgelegd waarop zijn naam, die van [eiser] en het adres van [eiser] staan geschreven, om aan te tonen dat veel bekenden ervan uitgingen dat hij en [eiser] samenwoonden. De overgelegde verklaringen onderbouwen ook dat vrienden ze als onafscheidelijk zagen en dachten dat ze samenwoonden (zie 3.5, 3.14 en 3.15). Verder staan [eiser] en [gedaagde] als stel genoemd op de rouwkaart van de moeder van [eiser] . Tot slot heeft [bewindvoerder 2] ter zitting verklaard dat [eiser] en [gedaagde] een liefdesrelatie hebben, en dat [eiser] en [bewindvoerder 1] zakenpartners zijn.
5.4.
Bij de verdere beoordeling van dit geschil gaat de rechtbank dan ook uit van de situatie dat [eiser] en [gedaagde] een affectieve relatie hebben en [bewindvoerder 1] en [eiser] een zakenrelatie.
Geldleningsovereenkomst
5.5.
Tussen partijen staat inmiddels vast dat [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst van geldlening met elkaar hebben gesloten. [gedaagde] heeft dat eerst wel ontkend (zie 3.11), maar stelt zich nu op het standpunt dat het geld juridisch gezien wel aan hem is geleend, terwijl het eigenlijk de bedoeling was om het geld te schenken. In dat kader heeft hij gewezen op de verklaringen van twee vrienden (zie 3.14 en 3.15) en het terugbetalen door [eiser] van hetgeen [gedaagde] maandelijks afloste.
5.6.
Dat [eiser] en [gedaagde] volgens [gedaagde] in de praktijk anders wilden omgaan met de geldlening verandert niets aan het feit dat zij in een notariële akte hebben afgesproken dat [gedaagde] een bedrag van € 132.000,- van [eiser] leende en dat [gedaagde] maandelijks zou aflossen. Zo hebben ze in de praktijk ook gehandeld. [gedaagde] heeft in ieder geval een aantal jaren maandelijks aflossingen en rente betaald. Daarbij is niet relevant dat [eiser] ook weer een geldbedrag aan [gedaagde] overmaakte. Door de geldlening in de vorm te gieten van een notariële akte zijn [gedaagde] en [eiser] , ondanks eventuele andere intenties, een duidelijke afspraak overeengekomen waarop (de bewindvoerders van) [eiser] in rechte kunnen terugvallen.
5.7.
Het bovenstaande betekent dat [eiser] en [gedaagde] een geldleningsovereenkomst hebben gesloten en dat [gedaagde] op basis van de bepalingen in die geldleningsovereenkomst in beginsel tot terugbetaling moet overgaan.
Schenking / kwijtschelding
5.8.
[gedaagde] voert aan dat het steeds de bedoeling was om het geldbedrag aan hem te schenken en dat [eiser] dit in december 2021 officieel heeft gemaakt in die zin dat hij het openstaande leningsbedrag in één keer heeft kwijtgescholden en dat de tot dan door partijen gehanteerde terugbetalingsmethode ook kwam te vervallen. [gedaagde] heeft in oktober 2021 voor het laatst de maandelijkse aflossing en rente betaald. [gedaagde] onderbouwt dit standpunt met het briefje van 2 december 2021 en de verklaringen van vrienden van hem en [eiser] .
5.9.
[eisers] betwisten dat het briefje van 2 december 2021 door [eiser] is ondertekend. Het is niet zijn handtekening en hij is die dag niet van huis geweest. [eiser] was toen al zo ziek dat hij nauwelijks meer uit bed kwam, aldus [eisers]
5.10.
Het briefje van 2 december 2021 is voor de rechtbank niet doorslaggevend. Een schenking is op zichzelf vormvrij en het is dus niet nodig dat dit op schrift staat. Het gaat erom of komt vast te staan dat [eiser] het geleende geld begin december 2021 aan [gedaagde] heeft geschonken.
5.11.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [eiser] hem op 4 december 2021, toen [gedaagde] en [eiser] samen met [naam 1] Sinterklaas vierden, het briefje heeft overhandigd waarin hem het geldbedrag is geschonken. [naam 1] heeft over deze dag een verklaring afgelegd (zie 3.5), waarin staat dat [eiser] tijdens het bezoek op 4 december 2021 trots vertelde dat hij [gedaagde] het appartement had geschonken. [eisers] hebben niet betwist dat [eiser] op 4 december 2021 Sinterklaas heeft gevierd bij [gedaagde] thuis. Dat dit het geval is, wordt ook ondersteund door de door [gedaagde] overgelegde whatsapp-berichten tussen [gedaagde] en de buurman van [eiser] , die [eiser] die dag naar [gedaagde] heeft gebracht. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Nu de verklaring van [naam 1] het standpunt van [gedaagde] ondersteunt dat [eiser] het geleende geld voor het appartement met Sinterklaas aan hem heeft geschonken, gaat de rechtbank daar ook vanuit. De vraagtekens die [eisers] zetten bij de handtekening onder het briefje van 2 december 2021 veranderen dat niet. Het kan goed zijn, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, dat de ziekte van [eiser] zijn motoriek beïnvloedde. En ook zonder het briefje staat op basis van de verklaring van [gedaagde] en [naam 1] voldoende vast dat [eiser] de lening op 4 december 2021 heeft kwijtgescholden.
5.12.
De conclusie is dan ook dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] op 4 december 2021 het geleende geldbedrag heeft kwijtgescholden en daarmee aan [gedaagde] heeft geschonken.
Wilsgebrek / misbruik van omstandigheden (3:34 en 3:44 BW)5.13. [eisers] voeren aan dat begin december 2021 de geestvermogens van [eiser] dusdanig waren aangetast dat hij op dat moment zijn wil niet meer kon bepalen. [gedaagde] moet dat hebben geweten en heeft daarvan misbruik gemaakt door de schenking te aanvaarden. [eiser] is benadeeld door de rechtshandeling en kan het zich ook niet veroorloven, gezien de zorgkosten. Daarom moet de rechtshandeling worden vernietigd.
5.14.
In artikel 3:34 is een bijzondere regeling opgenomen voor het geval iemand wiens geestvermogens gestoord zijn, iets verklaart. Om die verklaring te vernietigen is het nodig dat komt vast te staan dat er een geestelijke stoornis was op het moment van de verklaring. De stelplicht en bewijslast daarvan rusten op de partij die zich erop beroept dat sprake is van een geestelijke stoornis, in dit geval dus [eisers] Pas als die geestelijke stoornis komt vast te staan, wordt gekeken naar het eventuele nadeel van de rechtshandeling.
5.15.
In artikel 3:44 lid 4 BW staat dat je een rechtshandeling kunt vernietigen als die door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Daarvan is sprake wanneer iemand weet of moet begrijpen dat een ander door bijvoorbeeld een abnormale geestestoestand wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, en toch die rechtshandeling bevordert. Specifiek voor schenking is in artikel 7:176 BW bepaald dat indien de schenker (hier dus [eisers] ) feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, de bewijslast van het tegendeel op de begunstigde (in dit geval [gedaagde] ) rust.
5.16.
Voor beide vernietigingsgronden moet dus eerst worden gekeken hoe de geestvermogens van [eiser] waren ten tijde van de schenking op 4 december 2021. Het ligt op de weg van [eisers] om feiten te stellen waaruit volgt dat [eiser] geestvermogens al zodanig waren aangetast dat hij zijn wil toen niet kon bepalen.
5.17.
[eisers] hebben gewezen op overgelegde medische gegevens, het feit dat hij kort na 4 december 2021 is opgenomen in een ziekenhuis en daarna in een verzorgingstehuis, en het aangevraagde en uitgesproken bewind van maart 2022.
5.18. De rechtbank kan uit de door [eisers] overgelegde medische gegevens niet afleiden dat hij zijn wil niet meer kon bepalen op 4 december 2021. Het is wel duidelijk dat [eiser] op dat moment ziek was, maar of zijn ziekte toen zijn beoordelingsvermogen beïnvloedde is onduidelijk. In de medische gegevens staat dat [eiser] eind december 2021 ernstige beperkingen had in zijn psychisch functioneren, sociale redzaamheid en persoonlijke zorg, mobiliteit en huishoudelijk leven. Dat maakt echter nog niet dat zijn geestvermogens zodanig waren aangetast dat hij zijn wil niet meer kon bepalen.
5.18.1.
Uit de verklaringen van [bewindvoerder 2] , [gedaagde] en twee vrienden (zie 3.5 en 3.14) volgt dat [eiser] ziek was en dat men zich zorgen maakte. Volgens [gedaagde] hadden zijn klachten betrekking op zijn motoriek, had hij concentratieproblemen en was hij vergeetachtig. Ook [bewindvoerder 2] heeft verteld dat [eiser] coördinatieproblemen kreeg, moeilijk liep en vergeetachtig werd. Die verklaringen houden echter niet in dat [eiser] gestoord overkwam, dat hij bijvoorbeeld situaties anders beoordeelde, vreemde dingen zei of rare beslissingen nam. De verklaringen ondersteunen daarmee niet de stelling van [eisers] dat [eiser] zijn wil, dus zijn beweegredenen, niet meer kon bepalen. En uit de twee verklaringen van de vrienden (zie 3.5 en 3.14) lijkt juist het tegendeel te volgen. Zij verklaren beiden dat [eiser] geestvermogens toen niet gestoord waren en dat hij volkomen duidelijk was over zijn beweegredenen.
5.18.2.
[eiser] is op 10 december 2021 opgenomen in een ziekenhuis, op de afdeling neurologie. Die opname toont niet aan dat [eiser] zijn wil niet kon bepalen, omdat de opname op zichzelf geen informatie geeft over hoe zijn beoordelingsvermogen toen was.
5.18.3.
Nadat hij is overgeplaatst naar een zorginstelling is [eiser] in maart 2022 onder bewind gesteld. Op zichzelf is dat natuurlijk een sterke aanwijzing dat [eiser] in maart 2022 (vier maanden na de schenking) zijn vermogensrechtelijke belangen niet meer adequaat kon behartigen, maar dat bewind is een maand later weer opgeheven. Het initiatief daartoe lag bij [bewindvoerder 1] , die in april 2022 bij de kantonrechter heeft aangevoerd dat het bewind niet nodig was. De kantonrechter was het daarmee eens. Daaruit kan worden afgeleid dat in die periode de inschatting was – in ieder geval van [bewindvoerder 1] en de kantonrechter – dat [eiser] zijn eigen vermogen wel degelijk kon beheren. Dit ondergraaft de stelling van [eisers] dat [eiser] in die periode (eind 2021, begin 2022) zijn wil niet kon bepalen.
5.18.4.
Al met al hebben [eisers] onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat [eiser] geestvermogens zodanig waren aangetast dat hij zijn wil op 4 december 2021 niet kon bepalen.
5.19.
Overigens komt het de rechtbank ook aannemelijk voor dat [eiser] het geldbedrag aan [gedaagde] heeft willen schenken. [gedaagde] en [eiser] hebben inmiddels al bijna 30 jaar een affectieve relatie. Binnen die relatie heeft [eiser] steeds aanzienlijk bijgedragen in het levensonderhoud van [gedaagde] . [eiser] heeft financieel voor [gedaagde] gezorgd door maandelijks een geldbedrag naar hem over te maken en daarnaast te betalen voor losse aankopen. Er was dus sprake van een bestendige schenkingspraktijk. De overboekingen die [gedaagde] in verband met de lening deed, werden feitelijk weer terugbetaald door [eiser] . Daaruit blijkt dat met de lening inderdaad sprake was van een constructie die diende om de betaling van schenkingsbelasting te voorkomen en dat van meet af aan een schenking was beoogd. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het begrijpelijk dat [eiser] , wetende dat hij ziek was en waarschijnlijk zieker zou worden, de wens had om [gedaagde] in een goede financiële positie achter te laten door officieel het geleende geldbedrag voor het appartement kwijt te schelden en zo het geldbedrag aan hem te schenken.
Conclusie
5.20.
Concluderend hebben [eisers] onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat [eiser] geestvermogens zodanig waren aangetast dat hij zijn wil op 4 december 2021 niet kon bepalen. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan de volgende stap (bewijslevering). Ook komt de rechtbank niet toe aan de weging van het argument dat de schenking [eiser] financieel heeft benadeeld, zoals [eisers] hebben aangevoerd. Nu niet is komen vast te staan dat er sprake is van een wilsgebrek of misbruik van omstandigheden blijft de schenking onaangetast. De vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.21.
[eisers] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 2.277,00
- salaris advocaat
€ 3.760,00(2 punten x tarief € 1.880,00 (tarief V))
Totaal € 6.037,00
5.22.
De nakosten zullen worden begroot en toegewezen op de wijze als hierna in de beslissing staat vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.037,00,
6.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.