7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde diefstal, lokaalvredebreuk en belediging, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten en recidive
Verdachte heeft zich in zaak A schuldig gemaakt aan zakkenrollerij door een telefoon uit een tas weg te nemen. Zakkenrollerij kan bij de slachtoffers veel schade en hinder veroorzaken. Dat de telefoon in dit geval een zogeheten ‘loktelefoon’ van de politie betrof, zodat er niet daadwerkelijk schade is geleden, neemt niet weg dat verdachte, onwetend van het feit dat het een loktelefoon betrof, zich kennelijk niet heeft bekommerd om de eventuele gevolgen voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte in zaak B het Outlet Center in Roermond betreden, terwijl hem de toegang daartoe was ontzegd. Die ontzegging was aan de verdachte opgelegd omdat hij zich eerder schuldig had gemaakt aan een winkeldiefstal in het winkelcentrum. Door het verbod te negeren heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk, een hinderlijk feit.
Ten slotte heeft verdachte zich in zaak C schuldig gemaakt aan het beledigen van een boa, door de boa meerdere malen zeer grof uit te schelden en zijn middelvinger naar de boa op te steken. Boa’s behoren hun werkzaamheden met een publieke functie te kunnen verrichten zonder daarbij te worden uitgescholden. Verdachte heeft met zijn handelen de boa in de goede eer en naam aangetast, temeer nu hierbij omstanders aanwezig waren.
Uit het strafblad van verdachte van 8 augustus 2023 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor diefstal, waaronder zakkenrollerij, en het beledigen van ambtenaren in functie. Verdachte heeft hiervoor al verschillende gevangenisstraffen opgelegd gekregen en uitgezeten. Bovendien liep hij in een proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit alles heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 10 augustus 2023, opgemaakt door [reclasseringwerkster] , gelezen. Dit advies houdt – kort gezegd – in dat sprake is van een patroon in vermogensdelicten en dat verdachte deze delicten pleegt om te kunnen overleven. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Verdachte staat inmiddels geregistreerd als veelpleger en voldoet aan de harde ISD-criteria. Verdachte verblijft sinds twee jaar in Nederland en zijn asielaanvraag is eerder dit jaar afgewezen. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor psychopathologie en/of middelenproblematiek. Vanwege de verblijfsstatus van verdachte worden geen aanknopingspunten gezien voor een reclasseringstraject. Aangezien verdachte niet terug wil keren naar zijn land van herkomst, [land van herkomst] , kan geen uitvoering worden gegeven aan interventies gericht op repatriëring. Ook kan verdachte geen aanspraak maken op sociale voorzieningen en een adequaat hulpverleningsaanbod in Nederland ter voorkoming van recidive. Gelet hierop is voldaan aan de zachte ISD-criteria. Verdachte wil nu, vanwege de mogelijkheid dat aan hem een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd, Nederland voorgoed verlaten. Omdat verdachte nog jong is, nog geen twee jaar in Nederland verblijft, ruim één jaar delicten pleegt en de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel hem lijkt af te schrikken, wil de reclassering verdachte de kans geven om – na eventuele veroordeling en/of vrijlating uit detentie – Nederland vrijwillig te verlaten. Mocht verdachte in Nederland blijven en recidiveren, dan is oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel onvermijdelijk. Gelet op al het voorgaande adviseert de reclassering een (gevangenis)straf op te leggen, zonder daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de door verdachte gepleegde diefstal (zaak A) aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van
8 augustus 2023 blijkt dat hij gedurende de vijf jaar voorafgaand aan de diefstal op
16 juni 2023 meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde diefstal is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de
“Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, tegen wie over een periode van vijf jaar processen-verbaal zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank vindt ook dat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane delicten. De rechtbank constateert dat verdachte dakloos is en geen dagbesteding en inkomen heeft. Hij komt door zijn illegale verblijfsstatus in Nederland niet in aanmerking voor sociale voorzieningen, waardoor de problematiek van verdachte zich niet laat behandelen in een drangkader. De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan.
De rechtbank ziet echter in het reclasseringsadvies aanleiding om, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen ISD-maatregel op te leggen aan verdachte. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat hij nog geen twee jaar in Nederland zou verblijven en het gegeven dat de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel hem lijkt af te schrikken, vindt de rechtbank dat verdachte een kans moet krijgen om Nederland vrijwillig te verlaten, zoals hij zelf op de zitting heeft verzocht.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de recidive, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
100 (honderd) dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank heeft voor zaak A aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor zakkenrollerij.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank beveelt de opheffing van de voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.