ECLI:NL:RBAMS:2023:5933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
13-266263-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van zware mishandeling en openlijke geweldpleging op basis van onvoldoende bewijs

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992, heeft de rechtbank Amsterdam op 26 september 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling en openlijke geweldpleging, gepleegd op 17 mei 2018 in Amsterdam. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was. De officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, vorderde bewezenverklaring van de zware mishandeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.J. Morra, vrijspraak bepleitte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

De rechtbank beoordeelde de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant 1] op basis van camerabeelden. De beelden waren van onvoldoende kwaliteit om een betrouwbare herkenning te maken. De rechtbank concludeerde dat de herkenning van de verdachte als NN2 door verbalisant [verbalisant 1] niet voldoende betrouwbaar was om als bewijs te dienen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten, en sprak hem daarom vrij van zowel de zware mishandeling als de openlijke geweldpleging.

Daarnaast werd de benadeelde partij, [persoon], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank bepaalde dat zowel de benadeelde partij als de verdachte ieder hun eigen kosten moesten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/266263-19 (Promis)
Datum uitspraak: 26 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2023. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat de raadsman mr. W.J. Morra naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij zich samen met een ander op 17 mei 2018 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een zware mishandeling van [persoon]. Subsidiair is dit ten laste gelegd als openlijke geweldpleging.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De herkenning van verdachte als NN2 door verbalisant [verbalisant 1] is voldoende betrouwbaar. Bovendien wordt de herkenning van [verbalisant 1] door andere bewijsmiddelen ondersteund. Verdachte is namelijk op 12 december 2018 opnieuw samen met medeverdachte aangetroffen en tijdens de aanhouding van verdachte in een andere zaak heeft een omstander aan de politie verteld dat verdachte ook voor een andere mishandeling wordt gezocht.
Het letsel dat aangever heeft opgelopen kan, gelet op de stukken die bij de vordering tot schadevergoeding zijn gevoegd, als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, kan het subsidiair ten laste gelegde feit worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde, gelet op gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit. Het enige bewijs, zijnde de herkenning van verdachte als NN2 door verbalisant [verbalisant 1], is primair niet betrouwbaar om tot het bewijs te worden gebruikt en subsidiair niet voldoende voor overtuigend bewijs, omdat sprake is van voorwetenschap die de herkenning heeft gestuurd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de camerabeelden die in het dossier door de politie zijn beschreven, blijkt dat aangever [persoon] op 17 mei 2018 in het trappenhuis van de [locatie] in Amsterdam door twee personen tegen zijn gezicht is geslagen. Deze twee personen worden door de politie aangeduid als NN1 en NN2. Bij het beantwoorden van de vraag of verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt, dient de rechtbank eerst te beoordelen of de herkenning van verdachte als zijnde NN2 door verbalisant [verbalisant 1] voldoende betrouwbaar is om als bewijs te worden gebruikt.
Voor die beoordeling is allereerst van belang te bezien of de camerabeelden van de [locatie] in Amsterdam, aan de hand waarvan verbalisant [verbalisant 1] verdachte heeft herkend, voldoende duidelijk en helder zijn om een (gezichts)herkenning op te kunnen baseren. Ook moeten voldoende (gezichts)kenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer herkenningen beschikbaar zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte heeft de rechtbank beoordeeld of bepaalde feiten en omstandigheden een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
De rechtbank overweegt allereerst dat de
stillsvan de camerabeelden van [locatie], op basis waarvan verbalisant [verbalisant 1] verdachte heeft herkend als zijnde NN2, van onvoldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren. De
stillszijn wazig, tonen weinig details en alleen op de tweede door [verbalisant 1] toegevoegde
stillvalt met moeite een zijaanzicht van een gezicht te onderscheiden. Daartegenover staat dat de camerabeelden van [locatie], die door verbalisant [verbalisant 1] zijn bekeken, ook door de rechtbank op de zitting zijn bekeken en duidelijker zijn dan de in het dossier opgenomen
stills. Op deze beelden is het door [verbalisant 1] in het proces-verbaal gevoegde zijaanzicht van het gezicht van NN2 beter te zien. Ook is het gezicht, het postuur en de houding van de persoon aangeduid als NN2 duidelijk te zien op de beelden van de uitgang en buitenzijde van [locatie]. Nu verbalisant [verbalisant 1] verdachte eerder tijdens een aanhouding in levenden lijve heeft gezien, is een herkenning op basis van de op de zitting afgespeelde beelden in beginsel goed mogelijk.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat de herkenning van verbalisant [verbalisant 1] onvoldoende betrouwbaar is om als bewijs te kunnen worden gebruikt. Allereerst overweegt de rechtbank dat de herkenning van [verbalisant 1] op zichzelf staat; alleen [verbalisant 1] heeft verdachte als NN2 herkend. De rechtbank overweegt verder dat verbalisant [verbalisant 1], voordat hij de camerabeelden heeft bekeken, de politiefoto’s van verdachte op het bureau van verbalisant [verbalisant 2] heeft zien liggen. [verbalisant 1] heeft verdachte herkend op deze politiefoto’s. Naar aanleiding van die herkenning zijn hem de beelden getoond. Hierdoor vindt de rechtbank het – met de raadsman – aannemelijk dat [verbalisant 1] verdachte op de camerabeelden heeft herkend, terwijl hij de politiefoto van verdachte vers in zijn geheugen heeft gehad. De rechtbank merkt dit aan als een omstandigheid die een herkenning onbetrouwbaar kan maken, althans kan beïnvloeden. Tot slot overweegt de rechtbank dat NN2 het duidelijkst in beeld is op de camerabeelden van de uitgang en buitenzijde van de [locatie]. De rechtbank kan echter niet onomstotelijk vaststellen, dat de persoon aangemerkt als NN2 op de beelden van het trappenhuis van [locatie], waarin aangever is geslagen, dezelfde persoon is die als NN2 wordt aangemerkt in de beelden van de uitgang en buitenzijde. Daarvoor verschillen de kleuren op de verschillende beelden te veel. Bovendien heeft [verbalisant 1] nergens beschreven dat hij zijn herkenning ook op de beelden van de uitgang en buitenzijde heeft gebaseerd.
De rechtbank is daarom – met de raadsman – van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de primair ten laste gelegde zware mishandeling, of de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft begaan. De omstandigheden dat verdachte later samen met medeverdachte is aangetroffen en dat een omstander de politie tijdens een aanhouding van verdachte in een andere zaak erop heeft gewezen dat verdachte ook wordt gezocht voor een andere mishandeling, zijn onvoldoende redengevend om tot een ander oordeel te komen. Verdachte zal daarom van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon] vordert € 889,32 (achthonderdnegenentachtig euro tweeëndertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van het ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde
niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
de benadeelde partij[persoon]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2023.
[…]