1.3.Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiser ten onrechte AOW gekregen naar de maatstaf van een ongehuwde/alleenstaande. Verweerder vindt dat er dringende redenen zijn om niet met volledige terugwerkende kracht te herzien. Zowel het Oostenrijkse verbindingsorgaan als eiser zelf hebben namelijk meerdere keren aan verweerder doorgegeven dat eiser is gehuwd. Volgens verweerder had eiser echter wel kunnen weten dat hij te veel AOW ontving, omdat in de toekenningsbeslissing van 17 november 2020 staat dat hij recht heeft op een ongehuwde/alleenstaande AOW. Daarom besluit verweerder om de maanden september 2021 tot en met juni 2022 niet langer te herzien. Over de periode [medio oktober] 2020 tot en met augustus 2021 wordt wel herzien. Hierdoor wordt het bedrag aan terugvordering gematigd tot € 1.560,78.
2. Eiser voert aan dat er dringende redenen zijn om van gehele terugvordering af te zien. Zo heeft eiser bij de aanvraag voor ouderdomspensioen en bij de jaarlijkse levensverklaringen verklaard dat hij getrouwd is. Volgens eiser kan een door verweerder gemaakte fout niet aan hem worden verweten. Dat in de toekenningsbeslissing van 17 november 2020 heeft gestaan dat een ongehuwde/alleenstaande AOW-uitkering uitbetaald zou worden, doet daar volgens eiser niets aan af. Hij heeft daar namelijk overeen gelezen en bovendien werd hij in een brief van verweerder van 18 oktober 2019 wel geclassificeerd als gehuwd. Ten slotte voert eiser aan dat de matiging willekeurig en onjuist is.
Het oordeel van de rechtbank
3. In geschil is de vraag of verweerder terecht het AOW-pensioen van eiser per [medio oktober] 2020 heeft herzien naar de norm van een gehuwde en het teveel ontvangen AOW-pensioen deels heeft teruggevorderd.
4. De rechtbank stelt voorop dat eiser is getrouwd op [huwelijksdatum] 1990. Eiser moet voor de toepassing van de AOW per [medio oktober] 2020 dus als gehuwd worden aangemerkt en heeft recht op een AOW-pensioen voor gehuwden. Er is daardoor sprake van ten onrechte te veel uitgekeerd pensioen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder met terugwerkende kracht ten nadele van eiser zijn AOW-pensioen mag herzien en terugvorderen.
5. Uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, verweerder gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken indien het niet nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het verlenen van een ouderdomspensioen tot een te hoog bedrag (a) maar ook indien anderszins het ouderdomspensioen tot een te hoog bedrag is verleend (b).
6. Uit artikel 24, eerste lid, van de AOW volgt dat verweerder een onverschuldigd betaalde uitkering moet terugvorderen. Als daarvoor dringende redenen bestaan kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dit is bepaald in artikel 24, vijfde lid, van de AOW. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een besluit voor de betrokkene heeft.
7. Op grond van de wettelijke bepalingen over herziening en terugvordering is verweerder dus in beginsel gehouden tot herziening en terugvordering van het teveel betaalde AOW-pensioen.
8. Verweerder heeft ook beleidontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt is dat verweerder niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. Verder ziet verweerder wegens dringende redenen af van herziening als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledige terugwerkende kracht onevenredig is.
9. In overeenstemming hiermee zal de rechtbank deze zaak beoordelen. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn gehuwde staat aan verweerder heeft doorgegeven bij de aanvraag voor ouderdomspensioen op 20 juni 2020 en in de levensverklaringen van 16 maart 2021 en
14 mei 2022. Daarnaast ziet de rechtbank in het dossier dat het Oostenrijkse verbindingsorgaan meerdere keren (op 11 december 2020 en 22 juni 2022) aan verweerder heeft doorgegeven dat eiser gehuwd is. De rechtbank oordeelt dat eiser daarmee heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder eiser met de brief van 18 oktober 2019 heeft meegedeeld dat hij per [medio oktober] 2020 een gehuwden AOW-pensioen krijgt ter hoogte van € 303,76 per maand. Bij besluit van 17 november 2020 krijgt eiser een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van € 413,36 per maand. In dat besluit is specifiek opgenomen dat het gaat om de toekenning van een ongehuwden/alleenstaanden AOW-uitkering. Ook wordt vermeld “u bent ongehuwd en woont alleen”. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser kunnen weten dat hij te veel AOW ontving, omdat het uitgekeerde maandbedrag veel hoger was dan het aanvankelijk berekende maandbedrag. Ook had hij kunnen lezen dat het om ongehuwden/alleenstaanden AOW-pensioen ging terwijl hij gehuwd is. Dat eiser per abuis over de kwalificering heen heeft gelezen, doet daar volgens de rechtbank niet aan af. De maatstaf is namelijk of eiser de fout van verweerder heeft kunnen onderkennen, niet of eiser de fout heeft onderkend. Omdat eiser de fout van verweerder in de zin van het niet tijdig herzien van de uitkering heeft kunnen onderkennen, vindt herziening in beginsel plaats met volledig terugwerkende kracht. Dat zou anders zijn als er sprake was van een dringende reden om van die verplichting af te zien. Maar daarvan is volgens de rechtbank in dit geval niet gebleken.
10. Bij de vraag of het recht geheel of gedeeltelijk wordt herzien kijkt verweerder op grond van haar beleid onder andere nog naar de mate van verwijtbaarheid, zowel aan de kant van verweerder als aan die van de pensioenontvanger. Verweerder heeft in de bezwaarfase de terugvordering nagenoeg gehalveerd, omdat hij van mening is dat beide partijen ongeveer evenveel verwijt kan worden gemaakt. Gelet op hetgeen onder 9 is overwogen, vindt de rechtbank deze redenering goed te volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan zijn beleid en terecht is uitgekomen op een matiging van de terugvordering tot een bedrag van € 1.560,78.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een juist besluit heeft genomen. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht.