ECLI:NL:RBAMS:2023:5866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
AMS 23/615
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar parkeerverbodzone

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2023, wordt het beroep van eisers, Truck Care Amsterdam C.V. en een andere eiser, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een parkeerverbodzone behandeld. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het verkeersbesluit hen in hun woon- of vestigingsplaats raakt. Het primaire besluit, genomen op 19 november 2021, stelde een parkeerverbodzone in de wijk van [straat 1] in Amsterdam in, naar aanleiding van meldingen van verkeerd parkeren. Het bestreden besluit van 14 december 2022 verklaarde het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk, omdat zij geen bijzonder, individueel belang hadden dat zich onderscheidde van andere weggebruikers. De rechtbank concludeert dat eisers, die op respectievelijk 800 en 850 meter afstand van de parkeerverbodzone wonen of gevestigd zijn, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de afstand tot de parkeerverbodzone van belang is en dat eisers niet hebben aangetoond dat zij schade ondervinden van het besluit. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door verweerder terecht was. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 23/615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen

Truck Care Amsterdam C.V. (eiseres) en

[eiser] (eiser),uit Amsterdam, hierna samen aangeduid als eisers
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S.O. Vos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet-ontvankelijk verklaren van hun bezwaar.
1.1.
Met het besluit van 19 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een parkeerverbodzone ingesteld in de wijk van het [straat 1] en omgeving.
1.2.
Met het besluit van 14 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eisers hebben op 25 januari 2023 beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [gemachtigde 2] als de gemachtigde van eisers en mr. S.O. Vos als de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Eisers hebben ook gronden aangevoerd die zien op de inhoud van het primaire besluit. De rechtbank zal deze gronden niet behandelen, aangezien het in deze zaak gaat om de vraag of verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren, omdat zij niet aan te merken zijn als belanghebbenden bij het primaire besluit.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
5.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder een parkeerverbodzone ingesteld in de wijk van het [straat 1] en omgeving. Verweerder is hiertoe overgegaan omdat er op 26 oktober 2021 meldingen zijn gedaan over parkeren buiten de parkeervakken op de [straat 2] en de [straat 3] . Naar aanleiding van deze meldingen heeft een verkeersschouw plaatsgevonden. Uit de schouw is gebleken dat de rijbaan te smal is om daar te parkeren en is op 4 november 2021 door de gebiedsbeheerder van de gemeente Amsterdam een aanvraag gedaan tot het aanwijzen van een parkeerverbodzone. Uit de parkeerdrukcijfers van 2020 volgde dat de parkeerdruk zodanig was dat er ruimte was om de parkeerverbodzone in te stellen. Vervolgens heeft de politie op 15 november 2021 positief geadviseerd op deze aanvraag. Ter voorkoming van stremmingen en ter bevordering van de doorstroming van het verkeer heeft verweerder met het primaire besluit een parkeerverbodzone ingesteld op de volgende (delen van) wegen: [straat 2] , [straat 4] , [straat 5] , [straat 1] , [straat 3] en de parallelweg van de [straat 6] .
5.2.
Eisers zijn daartegen in bezwaar gegaan. De bezwaarschriftencommissie van verweerder heeft geadviseerd om de bezwaarschriften van eisers kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. De commissie heeft vastgesteld dat eiser woonachtig is op het adres [adres 1] , op ongeveer 800 meter afstand van het [straat 1] en dat eiseres gevestigd is op het adres [adres 2] , op ongeveer 850 meter afstand van het [straat 1] . Eisers zijn daardoor niet aan te merken als belanghebbenden bij het verkeersbesluit nu zij geen bijzonder, individueel belang hebben dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.
5.3.
In het bestreden besluit is het advies van de bezwaarschriftencommissie door verweerder overgenomen en het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Heeft verweerder eisers ten onrechte niet aangemerkt als belanghebbende?
6.1.
Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren het volgende aan. Eisers zijn wel belanghebbenden bij het primaire besluit. Bij verkeersbesluiten is de afstand tot de woon- en vestigingsplaats van ondergeschikt belang, omdat de gevolgen op grote afstand kunnen worden ondervonden. Verweerder heeft de laatste jaren op grote schaal bestaande parkeergelegenheden in de nabijheid van de woon- en vestigingsplaats van eisers aan de openbaarheid onttrokken. De onttrekking van parkeergelegenheden in de naastgelegen gebieden zoals het [straat 1] zullen direct van invloed zijn op de enkele overgebleven parkeerplaatsen in de nabijheid van eisers woon- en vestigingsplaats. Het zogenoemde ‘waterbedeffect’. Daarnaast parkeren eisers hun vrachtvoertuigen op de parkeerplaats langs de [straat 7] op ongeveer 500 meter afstand van de locatie waar het verkeersbesluit betrekking op heeft. Eisers hebben er derhalve belang bij dat de beschikbare parkeercapaciteit ten minste op hetzelfde niveau blijft. Eisers lijden hierdoor schade en zijn daarom ook direct belanghebbenden. Ook stellen eisers dat verweerder de parkeerdrukmetingen van anderhalf jaar geleden niet ten grondslag had kunnen leggen aan het verkeersbesluit. Deze metingen zijn niet actueel en worden bovendien niet goed uitgevoerd.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers geen belanghebbenden zijn, omdat eisers op een te grote afstand wonen dan wel gevestigd zijn van het [straat 1] , namelijk op 800 en 850 meter afstand hiervan. Ten aanzien van de beroepsgrond die eisers hebben aangevoerd dat zij op een parkeerplaats langs de [straat 7] parkeren op ongeveer 500 meter afstand van het [straat 1] , heeft verweerder op de zitting aangevoerd dat eisers hier niet mogen en kunnen parkeren. Er is namelijk een hoogtebegrenzer aangebracht waardoor eisers met hun vrachtvoertuigen daar niet meer kunnen parkeren.
6.3.
De vraag die voorligt is of verweerder terecht eisers niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb [1] heeft aangemerkt. De Afdeling [2] heeft uitgemaakt dat met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten moet dan ook van geval tot geval worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. [3] Hier is slechts sprake van als een persoon een bijzonder, individueel belang heeft bij het verkeersbesluit dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. [4] Als door het verkeersbesluit sprake is van een toename van betekenis van het verkeer in de directe leefomgeving van een persoon, dan onderscheidt deze persoon zich in voldoende mate van anderen. [5]
6.3.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers feitelijk niet op de [straat 7] kunnen parkeren. Eisers hebben op de zitting aangevoerd dat zij beroep hebben ingesteld tegen het besluit waarmee een hoogtebegrenzer is aangebracht. Daardoor mag verweerder nu nog niet van deze situatie uitgaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de omstandigheid dat deze situatie nog niet in rechte vaststaat, de feitelijke situatie niet anders maakt. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij op 500 meter afstand van het [straat 1] parkeren.
6.3.2.
Belangrijker nog is dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het verkeersbesluit impact heeft op de [straat 7] dan wel de woon- of vestigingsplaats van eisers. Uit de parkeerdrukmeting volgt dat het [straat 1] de zes parkeerplaatsen kan missen, omdat er voldoende parkeergelegenheid is in de buurt. Nu uit de parkeerdrukmeting volgt dat deze zes parkeerplaatsen gemist kunnen worden, is het niet aannemelijk dat op 500 meter dan wel op 800 of 850 meter afstand sprake zal zijn van een toename van parkeerdrukte door de parkeerverbodzone. Daarnaast wordt de enkele stelling van eisers dat niet uitgegaan kan worden van de parkeerdrukmeting, omdat deze metingen niet goed worden uitgevoerd en omdat het een meting betreft van anderhalf jaar geleden, niet gevolgd door de rechtbank. Eisers hebben niet onderbouwd waarom van een meting van anderhalf jaar geleden niet uitgegaan kan worden. Daarnaast heeft verweerder onbetwist gesteld dat er sinds de parkeerdrukmeting geen relevante wijzigingen hebben plaatsgevonden in de omgeving waar het verkeersbesluit op ziet. Ook hebben eiseres anderszins niet gemotiveerd waarom de parkeerdrukmetingen niet goed worden uitgevoerd en dat de rechtbank daar dus niet vanuit kan gaan. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een toename van betekenis van het verkeer in hun directe leefomgeving. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat eisers geen bijzonder, individueel belang hebben bij het verkeersbesluit dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eisers geen belanghebbenden zijn.
Moest verweerder de dossierstukken naar eisers toezenden en moest verweerder eisers horen?
7.1.
Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat verweerder de bezwaarprocedure niet volgens de wettelijke regels heeft uitgevoerd. Eisers hebben, ondanks een verzoek daartoe, niet de onderliggende stukken ontvangen en zij zijn niet gehoord. Verweerder heeft volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet is gebeurd.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht niet geschonden heeft. Het uitgangspunt is dat een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet, zoals wanneer het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Dat laatste is zo, wanneer uit het bezwaarschrift direct al blijkt dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn en daarover geen redelijke twijfel bestaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar omdat eisers geen belanghebbenden zijn. Verweerder mocht dus van het horen van eisers afzien. Nu verweerder af mocht zien van het horen in bezwaar, heeft verweerder terecht afgezien van het sturen van de onderliggende stukken aan eisers.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0789.
4.Uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1316.
5.Uitspraken van de Afdeling van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597 en 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1316.