ECLI:NL:RBAMS:2023:5849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
AMS 21/5896
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over heffing binnenhavengeld voor vaartuig zonder vignet in openbaar water

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een particulier te Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiser had een vaartuig afgemeerd op de Rieteilanden bij IJburg zonder het vereiste vignet. De gemeente legde eiser een last onder bestuursdwang op, omdat het vaartuig in strijd met de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob) was afgemeerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het water rondom de privésteiger van eiser openbaar is en dat de gemeente het recht heeft om binnenhavengeld te heffen. Eiser voerde aan dat het ligwater bij de steigers niet als openbaar kan worden aangemerkt en dat hij geen vignetplicht heeft, omdat de locatie volgens hem in buitenwater ligt. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de locatie binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam ligt en dat de gemeente eigenaar is van het gebied. Eiser had geen onderbouwing voor zijn stelling dat het Rieteiland in het buitenwater ligt.

De rechtbank concludeerde dat de heffing van binnenhavengeld rechtmatig is, omdat de wateren rondom de locatie in beheer zijn van de gemeente en de heffing niet onevenredig is. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

( [gem. eiser] )
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. E.G. Blees, [naam] en mr. R.J.M. Peeters)

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 27 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door [gem. eiser] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser heeft een vaartuig afgemeerd op de Rieteilanden in IJburg in Amsterdam.
2. Op 20 april 2021 hebben de toezichthouders van de gemeente vastgesteld dat de vaartuig van eiser in strijd met artikel 2.3.4. van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob) [1] zonder geldig vignet afgemeerd is in de binnenwateren van de gemeente Amsterdam. Verweerder heeft aan eiser op 20 april 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd om binnen 14 dagen de overtreding ongedaan te maken.
3. Eiser heeft op 28 april 2021 een vignet aangevraagd. Op 30 april 2021 is het vignet afgeleverd bij eiser.
4. Op 28 mei 2021 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen de opgelegde last onder bestuursdwang. Verweerder heeft eiser tijdens een hoorzitting van 13 september 2021 gehoord over zijn bezwaren.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de bezwaren van eiser met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens verweerder is eiser gehouden tot het betalen van binnenhavengeld zoals bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet, omdat de locatie Rieteilanden in het binnenwater van Amsterdam is gelegen. Onder het binnenwater dient volgens verweerder te worden verstaan “al het openbare water wat niet tot de haven behoort”. [2] Verweerder heeft erop gewezen dat de gemeente Amsterdam rechten mag heffen ter zake van het gebruik van gemeentebezittingen, ongeacht of die bezittingen bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn. Het water rondom IJburg is eigendom van de gemeente. Dit blijkt uit City Data, een centraal informatiesysteem van de gemeente Amsterdam. Het rijk heeft het eigendom van IJburg ten tijde van de ontginning overgedragen aan de gemeente Amsterdam. Verder heeft verweerder overwogen dat de door eiser genoemde ontheffing of erfpachtovereenkomst slechts recht verschaft om met vaartuig aan te meren aan de steiger. Deze steiger wordt echter nog steeds tot het openbaar water gerekend. Tot slot heeft verweerder erop gewezen dat eiser al jaren weet dat hij binnenhavengeld dient te betalen, dit blijkt onder meer uit de communicatie met Waternet.
Gronden van het beroep
6. Eiser voert in de eerste plaats aan dat het ligwater bij de steigers is onttrokken aan de bestemming openbare dienst. Volgens eiser zijn er overeenkomsten gesloten met de onder andere de gemeente Amsterdam waarbij betalingen zijn gedaan om het exclusieve gebruik te verkrijgen van het ligwater bij de steigers. Verder kan volgens eiser geen sprake zijn van heffing binnenhavengeld aangezien geen sprake is van door gemeente verstrekte diensten zoals artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet. De verordening definieert niet de diensten die verleend worden. Volgens eiser is de Binnenhavengeldverordening Pleziervaart 2020 in haar geheel onverbindend, omdat de geraamde baten hoger dan de geraamde lasten.

Oordeel van de rechtbank

Achtergrond
7. Op grond van de Binnenhavengeldverordening [3] wordt er van de eigenaar van een pleziervaartuig recht geheven voor (onder meer) het gebruik van de openbare gemeentewateren, met uitzondering van de haven. [4] Onder openbaar water verstaat de Binnenhavengeldverordening alle wateren gelegen binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam. [5] Voor het begrip “haven” verwijst de Binnenhavengeldverordening naar de kaart die behoort bij de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob). [6]
8. Op grond van de Vob dient een vaartuig over een vignet te beschikken als bedoeld in de Binnenhavengeldverordening om daarmee ligplaats in te nemen en om te varen [7] .
Binnenwater en openbaar water
9. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de locatie Rieteilanden bij IJburg valt onder binnenwater. Volgens eiser is hij niet vignetplichtig, omdat het Rieteiland in het IJmeer ligt, dat niet is aan te merken als binnenwater. De locatie ligt volgens eiser in buitenwater zoals ook bedoeld in de Waterwet en wordt niet beheerd door de gemeente.
10. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank constateert dat het Rieteiland binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam ligt. Het gebied wordt beheerd door de gemeente Amsterdam, die de eigenaar is van het gebied rondom IJburg . Het Rijk heeft het eigendom van IJburg ten tijde van de ontginning overgedragen aan de gemeente Amsterdam. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven van zijn stelling dat de locatie Rieteilanden in het buitenwater ligt. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het water rondom zijn privésteiger redelijkerwijs niet aangemerkt kan worden als openbaar water, omdat hij de enige is die het recht heeft om aan de steiger aan te meren. De rechtbank volgt eiser hier niet in. De omstandigheid dat eiser de het exclusieve recht heeft op het gebruik van de steiger, maakt niet dat het water rondom de steiger onttrokken is aan het openbaar water. Het water rondom de steiger behoort en ligt nog steeds binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Amsterdam. Het standpunt van eiser heeft geen grondslag in de wet of rechtspraak. De beroepsgrond slaagt niet.
Het heffen van rechten op grond van artikel 229 van de Gemeentewet
12. Volgens eiser kan geen sprake zijn van heffing binnenhavengeld aangezien geen sprake is van door gemeente verstrekte diensten zoals artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet. De verordening definieert niet de diensten die verleend worden.
13. De beroepsgrond slaagt niet. In artikel 229 van de Gemeentewet is een opsomming gemaakt van de gevallen waarin rechten geheven kunnen worden. De wateren rondom locatie Rieteilanden zijn in beheer en onderhoud van de gemeente Amsterdam. Verweerder kan daarom gelet op het bepaalde in artikel 229, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet rechten heffen. De omstandigheid dat de Vob de diensten die verleend worden niet definieert, doet hier niet aan af.
De Binnenhavengeldverordening Pleziervaart 2020 onverbindend?
14. Volgens eiser is de Binnenhavengeldverordening Pleziervaart 2020 in haar geheel onverbindend, omdat de geraamde baten hoger dan de geraamde lasten. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat het geheven vignettarief maximaal kostendekkend mag zijn. Het is de rechtbank niet gebleken dat dat de geheven rechten onevenredig zijn.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de door eiser betaalde griffierechten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Moafi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2023.
De rechter en griffier zijn verhinderd deze uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.In het bestreden besluit is sprake van een verschrijving. Gedoeld wordt op artikel 2.1.4 van de Vob.
2.Zie hiervoor artikel 1.1.1 van de Vob.
3.Verordening Binnenhavengeld Pleziervaart 2020.
4.Artikel 2 van de Binnenhavengeldverordening.
5.Artikel 1, onder i, van de Binnenhavengeldverordening.
6.Artikel 1, onder d, van de Binnenhavengeldverordening.
7.Artikel 2.1.4, eerste lid, van de Vob.