ECLI:NL:RBAMS:2023:5834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
C/13/732223 / HA ZA 23-357
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in civiele procedure tussen Centric Holding B.V. en [gedaagde] met betrekking tot aansprakelijkheid en dividenduitkering

In de civiele procedure tussen Centric Holding B.V. en [gedaagde] heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 september 2023 een tussenvonnis gewezen. Centric, eiseres in de hoofdzaak, vordert dat [gedaagde], de moedervennootschap, wordt veroordeeld tot betaling van € 80 miljoen, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst van geldlening. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en stelt dat zij recht heeft op een dividenduitkering van € 30 miljoen. In het incident vordert [gedaagde] om PriceWaterhouseCoopers N.V. en andere betrokkenen in vrijwaring op te roepen, omdat er tegenstrijdige adviezen zijn gegeven over de (on)verenigbaarheid van de dividenduitkering met de NOW-regeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat deze in strijd is met een eerder gemaakte procesafspraak tussen partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] gebonden is aan deze afspraak, die door zijn tweede advocaat is gemaakt. De rechtbank heeft [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die tot op heden zijn begroot op € 4.247,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/732223 / HA ZA 23-357
Vonnis in incident van 13 september 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CENTRIC HOLDING B.V.,
gevestigd te Gouda,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. T.R.B. de Greve te AMSTERDAM,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil te MAASTRICHT-AIRPORT.
Partijen worden hierna Centric en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties
  • de akte houdende uitlating producties van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert Centric dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van
€ 80 miljoen vermeerderd met rente en kosten uit hoofde van een overeenkomst van geldlening. [gedaagde] heeft in de hoofdzaak inmiddels verweer gevoerd en een reconventionele vordering ingesteld, die ertoe strekt dat [gedaagde] niet gehouden is tot enige betaling, maar juist aanspraak heeft jegens Centric op betaling van € 30 miljoen wegens uitkering van dividend.
2.2.
[gedaagde] vordert in het incident dat haar wordt toegestaan PriceWaterhouseCoopers N.V., [naam 1] [naam 3] . en de heer [naam 2] ( [naam 2] ) in vrijwaring op te roepen. [gedaagde] voert daartoe het volgende aan. [gedaagde] is de moedervennootschap van enerzijds Centric en anderzijds Oranjewoud N.V., die op haar beurt de aandelen houdt van Strukton Groep N.V. Tussen Centric en [gedaagde] (inclusief dochtervennootschappen) enerzijds en Coöperatieve Rabobank U.A. anderzijds bestond vanaf 2018 een zogenaamde cashpoolrelatie, inhoudende dat iedere deelnemer jegens Rabobank hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld van iedere andere deelnemer tegenover Rabobank. Op enig moment is besloten deze constructie af te bouwen. Daartoe moest de debetstand van [gedaagde] van op dat moment € 120 miljoen bij Rabobank worden gereduceerd tot nihil. In dat verband is op 15 mei 2020 tussen Rabobank en onder meer Centric en [gedaagde] een Wijzigingsovereenkomst gesloten op grond waarvan Centric zich verplicht heeft de rekeningcourantverhouding aan [gedaagde] uiterlijk per 1 mei 2020 met € 80 miljoen te verlagen door betaling van genoemd bedrag op de bankrekening van [gedaagde] bij Rabobank. Deze betaling is uitgevoerd in de vorm van een dividenduitkering door Centric aan [gedaagde] . PWC en [naam 1] hebben bij deze transactie geadviseerd, in het bijzonder ook in relatie tot de zogenaamde NOW-regeling (de Noodmaatregel Tijdelijke Overbrugging voor Werkbehoud), waarvan door een kleindochter van [gedaagde] (Strukton Groep N.V.) gebruik is gemaakt. Zij hebben vastgesteld dat de transactie niet in strijd kwam met artikel 6 van de NOW-regeling, ingevolge waarvan voorafgaand aan een aanvraag over 2020 geen dividenden aan aandeelhouders mogen worden uitgekeerd.
Bijna twee jaar later werd door [naam 2] (toenmalig CFO van Strukton Groep) aan [gedaagde] voorgehouden dat de opvolger van PWC, [naam 3] , had geadviseerd dat de dividenduitkering aan [gedaagde] wél op gespannen voet stond met de NOW-regeling. Onder die voorstelling van zaken en grote druk heeft [gedaagde] destijds ingestemd met het (tijdelijk) terugdraaien van de dividenduitkering door het aangaan van onder meer de leningovereenkomst. De adviezen van enerzijds PWC en [naam 1] en anderzijds [naam 3] en [naam 2] over de (on)verenigbaarheid van de NOW-aanvraag ten behoeve van Strukton Groep met de dividenduitkering van Centric aan [gedaagde] zijn tegenstrijdig en hebben voor [gedaagde] , als derde met wier belangen rekening moest worden gehouden, schade tot gevolg (gehad) ter hoogte van het bedrag dat [gedaagde] op grond van de leningovereenkomst moet terugbetalen vermeerderd met kosten. Indien de bevindingen PWC en [naam 1] onjuist zijn, zou de Wijzigingsovereenkomst en daarmee de dividendbetaling (en de daarmee samenhangende vordering op grond van de leningovereenkomst) niet hebben bestaan. Als de bevindingen van [naam 3] (en [naam 2] ) onjuist zijn, is [gedaagde] ten onrechte genoopt de dividendbetalng terug te draaien. Voor zover geoordeeld wordt dat de leningovereenkomst geen tijdelijk karakter heeft, is de aansprakelijkheid van [naam 3] bovendien gegrond op het feit dat zij deze overeenkomsten geredigeerd heeft.
De rechtsgrond voor aansprakelijkheid van PWC, [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] is tekortkoming, althans onrechtmatige daad.
2.3.
Centric voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen en overweegt daartoe het volgende. Op de rol van 12 april 2023 heeft zich voor [gedaagde] (voor het eerst in deze procedure) een advocaat gesteld, aan wie uitstel voor conclusie van antwoord is verleend tot 24 mei 2023. De eerste advocaat heeft zich op 24 mei 2023 onttrokken, waarna uitstel is verleend voor conclusie van antwoord tot 7 juni 2023. Op die laatste datum heeft zich voor [gedaagde] de tweede advocaat gesteld; de conclusie van antwoord is ook toen niet genomen. De advocaat van Centric en de tweede advocaat van [gedaagde] zijn op 6 juni 2023 een allerlaatste uitstel overeengekomen voor het nemen van (uitsluitend) de conclusie van antwoord tot 24 juni 2023 (de rechtbank begrijpt: 21 juni 2023) onder de voorwaarde dat geen incident zou worden gestart. De tweede advocaat van [gedaagde] heeft bij mail van 6 juni 2023 immers aan de advocaat van Centric bericht:
“Ik zegde jou net confraterneel toe dat wij ons houden aan de tussen ons gemaakt afspraken. Geen incidenten”.Op 21 juni 2023 heeft de tweede advocaat van [gedaagde] zich echter onttrokken en is wederom geen conclusie van antwoord genomen. Vervolgens heeft zich op 5 juli 2023 de derde advocaat van [gedaagde] , mr. Pfeil, gesteld en heeft deze de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring genomen. De conclusie van antwoord is overigens ook op laatstgenoemde datum niet genomen.
2.5.
De incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is in strijd met de tussen partijen op 6 juni 2023 gemaakte afspraak om geen incident te starten (van welke afspraak de rechtbank pas ten tijde van het indienen de conclusie van antwoord in het incident op de hoogte raakte). Centric handelt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar door [gedaagde] aan deze door zijn tweede advocaat gemaakte afspraak te houden; de toezegging van de tweede advocaat van [gedaagde] dat
“geen incidenten”zouden worden genomen was immers voorwaarde voor Centric om nogmaals in te stemmen met een uitstel voor de conclusie van antwoord; zonder die toezegging had Centric niet ingestemd met een nader uitstel voor de conclusie van antwoord en was, naar mag worden aangenomen, akte niet dienen verleend. De beginselen van een goede procesorde brengen mee dat [gedaagde] is gebonden aan de door zijn tweede advocaat gemaakte procesafspraak. Voor zover de tweede advocaat de afspraak heeft gemaakt buiten [gedaagde] om, leidt dat mogelijk tot aansprakelijkheid van die advocaat jegens [gedaagde] , maar niet tot de conclusie dat de client aan deze procesafspraak niet is gebonden. Het beroep van [gedaagde] op artikel 3:62 BW gaat niet op, alleen al omdat de procesafspraak geen beschikkingshandeling is als bedoeld in die bepaling. De overige verweren tegen de incidentele vordering behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking.
2.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
1 punt tarief VIII € 4.247,00

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Centric tot op heden begroot op € 4.247,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: NCHB