ECLI:NL:RBAMS:2023:5808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
C/13/733977 HA RK 23-163
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbodenverklaring en ontbinding van een stichting wegens strijd met de openbare orde

In deze zaak heeft het Openbaar Ministerie (OM) verzocht om de Stichting Uitbanning Genocide te verbieden en te ontbinden, omdat de activiteiten van de stichting volgens het OM in strijd zijn met de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 2:20 BW. De stichting, opgericht door [belanghebbende], heeft als doel het tegengaan van genocide en heeft controversiële uitingen gedaan, waaronder het verspreiden van stickers en het uiten van bedreigende teksten. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de stichting en [belanghebbende] uitvoerig onderzocht. De rechtbank concludeert dat de verwijten van het OM, die de stichting in strijd met de openbare orde zouden brengen, voornamelijk terug te voeren zijn op de natuurlijke persoon [belanghebbende] zelf. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende belang is bij het verbieden en ontbinden van de stichting, aangezien de acties van [belanghebbende] niet worden belemmerd door het bestaan van de stichting. Het verzoek van het OM wordt afgewezen, evenals het verzoek van de stichting om het OM te verbieden nieuwe verbodsacties in te stellen. De rechtbank veroordeelt het OM in de proceskosten, die nihil zijn omdat de stichting en [belanghebbende] zonder advocaat hebben geprocedeerd.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/733977 / HA RK 23-163
Beschikking van 14 september 2023
in de zaak van
HET OPENBAAR MINISTERIE,Functioneel Parket, Handhavingseenheid Amsterdam,
namens deze mr. O.J.M. van der Bijl, officier van justitie,
verzoeker,
hierna te noemen: het OM,
en

1.STICHTING UITBANNING GENOCIDE ,

gevestigd te Amsterdam ,
verweerster,
hierna te noemen: de Stichting,
en

2.2. [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
hierna te noemen: [belanghebbende] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de beschikking van 1 juni 2023
- de nagekomen productie (strafvonnis)
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 juli 2023
- het aanvullend mondeling verweer van de Stichting en [belanghebbende]
- de reactie daarop van het OM
- het voorwaardelijk mondeling laatste woord van de Stichting en [belanghebbende]
Tenslotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is opgericht op 29 juli 2020 door [belanghebbende] , die tevens haar enig bestuurder is. De doelstelling van de Stichting luidt volgens haar statuten:
‘(…) het tegengaan van de gehele of gedeeltelijke vernietiging de genocide – van nationale, etnische, raciale en godsdienstige groepen als zodanig. De Stichting geeft daarbij prioriteit aan het behartigen van de belangen van de groepen die bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden daarin aanwezig waren.’
2.2.
Het ‘motto’ van de Stichting, waarmee zij bij wijze van stijlfiguur haar correspondentie steeds afsluit, luidt:
‘Overigens is de Stichting van mening dat de schuldigen aan de genocide op het Nederlandse volk door een competent tribunaal ter dood veroordeeld moeten worden en dat zij een vuurpeloton verdienen.’
2.3.
De Stichting heeft stickers met de tekst ‘roetveegpiet is genocide’ ontworpen en verspreid.
2.4.
Bij de Stichting zijn naast [belanghebbende] geen andere personen betrokken.
2.5.
In reactie op discriminerende projecties op de Erasmusbrug in de nieuwjaarsnacht van 2023 verscheen op het Twitter-account (“X”) van de Stichting de tekst: ‘
White lives matter more. Black lives are overrated’.
2.6.
De Stichting en [belanghebbende] voer(d)en diverse bezwaar- en klaagschriftprocedures, onder meer tegen het voornemen om een vergunning te verlenen voor de Sinterklaasintocht in Apeldoorn in 2022.
2.7.
Met name vanwege het ‘motto’ van de Stichting is door diverse personen tegen haar aangifte gedaan van bedreiging (art. 285 Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr), poging tot dwang (art. 284 jo. 45 Sr) en laster, althans smaad(schrift), althans belediging (art. 261 262 of 266 Sr)
2.8.
Bij vonnis van 13 juli 2023 van deze rechtbank is [belanghebbende] schuldig bevonden aan vernieling en belediging. De rechtbank overwoog (in r.o. 9.3) onder meer:
(…) De rechtbank is van oordeel dat de feiten die verdachte heeft gepleegd discriminatoir van aard zijn. Het wit schilderen van afbeeldingen van zwarte mensen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de zwarte geschiedenis en het onder deze omstandigheden bekladden van een gebouw op de vooravond van de intocht van Sinterklaas zijn onmiskenbaar gedragingen met een discriminatoir karakter. Ook iemand beledigen door hem weg te zetten als genocidepleger is gelet op de context waarin de belediging plaatsvond — nadat de politieke partij van het slachtoffer zich over de figuur van zwarte piet had uitgesproken— discriminerend.
(…) Daarnaast neemt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat er een reële kans op herhaling bestaat. In de afgelopen jaren heeft verdachte bij diverse rechtscolleges namens zijn stichting procedures gevoerd, waarbij hij heeft geprobeerd met een beroep op de genocideverdragen de figuur van zwarte piet te laten terugkeren. Vervolgens heeft verdachte de ten laste gelegde feiten gepleegd. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet snel zal stoppen met zijn strijd tegen roetveegpieten en in het kader daarvan mogelijk opnieuw strafbare feiten zal plegen. (…)

3.Het verzoek

3.1.
Het OM is van oordeel dat de werkzaamheid van de Stichting in strijd is met de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarom verzoekt het OM de Stichting verboden te verklaren en te ontbinden, met benoeming van een vereffenaar. Daarnaast verzoekt het OM voorlopige maatregelen te treffen voor de duur van het geding en een dwangsom te verbinden aan het bestuursverbod dat bij verbodenverklaring volgens art. 2:20a BW aan [belanghebbende] als statutair bestuurder van de Stichting moet worden opgelegd.
3.2.
De Stichting hanteert volgens het OM een eigen (unieke en discriminerende) opvatting van het begrip ‘genocide’ en vanuit die opvatting verricht de Stichting volgens het OM werkzaamheden die leiden of dreigen te leiden tot aantasting van de menselijke waardigheid, geweld of het aanzetten tot haat of discriminatie. De Stichting en [belanghebbende] zijn voor enkele van die feiten ook strafrechtelijk veroordeeld.
Het gaat daarbij om het hiervoor onder 2.2 weergegeven ‘motto’, waarmee brieven aan diverse personen en instellingen steeds worden afgesloten en dat door de ontvangers als bedreigend en beledigend wordt ervaren. Verder vernielingen aan het gebouw van The Black Archives in Amsterdam, het partijkantoor van de PvdA in Amsterdam en het gemeentehuis in Hellevoetsluis. Ten slotte de hiervoor onder 2.5 weergegeven tweet.
3.3.
De Stichting en [belanghebbende] weerspreken dat de werkzaamheid van de Stichting in strijd is met de openbare orde.
Verder stelt de Stichting dat deze zaak moet worden verwezen naar een andere rechtbank, omdat deze rechtbank vanwege het strafvonnis van 13 juli 2023 waarin [belanghebbende] is veroordeeld wegens vernieling en belediging een eigen belang heeft bij verbodenverklaring van de Stichting.
Tot slot doen de Stichting en [belanghebbende] het tegenverzoek dat de rechtbank het OM verbiedt om de komende vijf jaar een nieuwe verbodsactie in te stellen tegen de Stichting.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek tot verwijzing van deze zaak naar een andere rechtbank wordt afgewezen. Niet valt in te zien waarom de omstandigheid dat andere rechters van de rechtbank Amsterdam [belanghebbende] strafrechtelijk hebben veroordeeld meebrengt dat deze rechtbank een eigen belang zou hebben bij toewijzing van het verzoek.
4.2.
Het verzoek om de Stichting verboden te verklaren is gebaseerd op artikel 2:20 BW. Dat artikel luidt als volgt:
1. Een rechtspersoon waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.
2. In ieder geval in strijd met de openbare orde is het doel dat of de werkzaamheid die leidt of klaarblijkelijk dreigt te leiden tot een bedreiging van de nationale veiligheid of de internationale rechtsorde of tot de ontwrichting van de democratische rechtsstaat of het openbaar gezag.
3. In strijd met de openbare orde wordt vermoed te zijn het doel dat of de werkzaamheid die leidt of klaarblijkelijk dreigt te leiden tot aantasting van de menselijke waardigheid, geweld of het aanzetten tot haat of discriminatie.
(…)
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is dus of de werkzaamheid van de Stichting in strijd is met de openbare orde.
4.3.
In de parlementaire toelichting is over de reikwijdte van artikel 2:20 BW onder meer het volgende opgenomen (
Kamerstukken II, 1984-1985, 17 476, nrs. 5-7, p. 3):
“8. Hiermee wordt in mijn ogen de kern geraakt van wat met de verbodsgrond wordt beoogd. Slechts handelingen die inbreuk maken op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel, kunnen het verbod van een vereniging of andere rechtspersoon rechtvaardigen: ongerechtvaardigde aantasting van de vrijheid van anderen of van de menselijke waardigheid. Gebruik van geweld of bedreiging daarmee tegen het openbare gezag of tegen degenen met wier opvattingen men het, al dan niet op goede gronden, oneens is, valt eronder, evenals rassendiscriminatie en andere verboden discriminatie. Evenzo het heulen met een mogendheid waarvan valt te verwachten dat zij een geboden kans om ons volk te onderdrukken zou grijpen, het weerstreven van onherroepelijke rechterlijke uitspraken of onrechtmatige benadeling van anderen als middel om het bestaan van de rechtspersoon te rekken. Het stelselmatig niet afdragen van premies en frauderen valt daaronder. Ten slotte behoren als strijdig met de openbare orde en de goede zeden te worden aangemerkt uitlatingen zoals het aanzetten tot haat en uitingen die verboden discriminatie inhouden of een mensonterend streven zoals het in de literatuur gegeven voorbeeld van een pleidooi om het doden van bepaalde volksgroepen straffeloos te maken. Al deze voorbeelden hebben gemeen dat zij een aantasting inhouden van de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel die, indien op grote schaal toegepast, ontwrichtend zou blijken voor de samenleving.”
4.4.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel op 22 september 1986 (Handelingen, pagina 21) heeft de toenmalige minister Korthals Altes opgemerkt:
“Strijd met de openbare orde is er pas (…) wanneer de grondslagen van onze rechtsstaat in het geding zijn. (…) Aldus verstaan, heeft de verbodsgrond geen nadere toespitsing nodig. Van de rechter mag een enge uitleg worden verwacht.”
4.5.
[belanghebbende] heeft zich uitgebreid verdiept in de werking van het Genocideverdrag (Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 9 december 1948, Trb. 1960, 32; Trb. 1966, 179.) Hij werd daarbij geïnspireerd door het werk van de ontwerper van dat verdrag, de Pools-Joodse jurist Raphael Lemkin. Aan diens boek ‘
Axis Rule in Occupied Europe’ ontleent hij dat van genocide niet alleen sprake is in geval van uitmoording van een bevolkingsgroep: “
It is intended rather to signify a coordinated plan of different actions aiming at the destruction of essential foundations of the life of national groups, with the aim of annihilating the groups themselves.” [belanghebbende] trekt zich met name het beschermde belang aan van het voortbestaan van de Nederlandse etnische en raciale groepen. Dat zijn, in de woorden van de statuten van de Stichting, ‘de groepen die bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden daarin aanwezig waren’. Die worden volgens hem bedreigd door ‘omvolking’, maar bijvoorbeeld ook door het verbieden van Zwarte Piet.
4.6.
Aanvankelijk procedeerde [belanghebbende] in persoon over door hem opgemerkte gevallen van genocide. Nadat hij daarbij een paar keer niet-ontvankelijk was verklaard, heeft hij de Stichting opgericht, met de bedoeling daarmee efficiënter te kunnen procederen.
4.7.
Het OM stelt dat de procedures die de Stichting voert bestuursorganen en het gerechtelijk apparaat oneigenlijk belasten, omdat ze bij voorbaat kansloos zijn. De Stichting heeft nog nooit gelijk gekregen. Volgens het OM is dit op zichzelf al in strijd met de openbare orde.
4.8.
Daarvoor is artikel 2:20 BW echter niet geschreven, zoals mag blijken uit de hiervoor onder 4.3 en 4.4 aangehaalde wetsgeschiedenis. Voor zover al sprake zou zijn van het verstoppen van het bestuurlijk- en het gerechtelijk apparaat vanwege het voeren van bij voorbaat kansloze procedures, is dat bovendien indachtig het recht op toegang tot de rechter niet snel in strijd met de openbare orde. Uit de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht blijkt overigens slechts van enkele strafrechtelijke aangiften, enkele bezwaarschriftprocedures en een paar (hoger) beroepzaken.
4.9.
De verwijten die het OM de Stichting maakt en die haar werkzaamheid in strijd met de openbare orde zouden doen zijn – het steeds terugkerende ‘motto’ met daarin de doodstraf en het vuurpeloton, de vernielingen, de belediging en de tweet (zie 3.2) – zijn steeds één op één terug te voeren op de enige natuurlijke persoon die de Stichting drijft: [belanghebbende] . Die verschuilt zich niet achter de Stichting, maar tekent steeds namens het bestuur en meestal ook nog in persoon. Hij is degene (en de enige) die de aan de Stichting verweten acties bedenkt, financiert en uitvoert. Voor zover die acties strafbaar zijn of in strijd met de openbare orde, kan [belanghebbende] daarvoor worden vervolgd. Dat hij sommige van zijn acties mede namens de Stichting uitvoert, zoals het voeren van procedures en de uitingen op Twitter (“X”), voegt daaraan in feite niets toe. Andersom zal het verbieden van de Stichting niet in de weg staan aan de acties van [belanghebbende] .
Al met al bestaat bij een zo vergaande stap als het verbieden en ontbinden van de Stichting dan ook onvoldoende belang. Het enkele feit dat bij sommigen wellicht de indruk is ontstaan dat de Stichting meer is dan alleen [belanghebbende] , maakt dat niet anders.
De verzoeken van het OM zullen dan ook worden afgewezen.
4.10.
Het verzoek van de Stichting en [belanghebbende] om het OM te verbieden een nieuwe verbodsactie in te stellen tegen de Stichting zal ook worden afgewezen. Het OM heeft de wettelijke taak om op te treden tegen rechtspersonen die volgens hem handelen in strijd met de openbare orde. In dit geval wordt het OM in het ongelijk gesteld maar dat is geen reden om het te verbieden zijn taak te blijven uitvoeren.
4.11.
Het OM zal in de proceskosten van de Stichting en [belanghebbende] worden veroordeeld. Deze zijn nihil, nu de Stichting en [belanghebbende] zonder advocaat hebben geprocedeerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt het OM in de proceskosten van de Stichting en [belanghebbende] , die zijn vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wouters, mr. Q.R.M. Falger en
mr. A.J. Beukenhorst, rechters in deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken
op 14 september 2023.