ECLI:NL:RBAMS:2023:5788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
13/040108-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige: bewezenverklaring en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer zes maanden op een woonwagenkamp ontucht gepleegd met zijn buurmeisje, waarbij ook seksueel binnendringen aan de orde was. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, gesteund door diverse bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp- en Telegramberichten. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de verklaringen van het slachtoffer gemanipuleerd waren, maar de rechtbank vond deze ontkenning ongeloofwaardig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer, dat hij als een vaderfiguur voor haar optrad. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 24.900,00 toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/040108-21 (PROMIS)
Datum uitspraak: 15 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1980.
Het adres van verdachte is bekend bij de rechtbank.

1.Het onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 1 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. van der Eijk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 25 juni 2020 tot en met 24 december 2020 in [plaats] heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de destijds 15-jarige [slachtoffer] , terwijl een of meerdere van die handelingen bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt het ten laste gelegde bewezen. Daarbij baseert hij zich op de verklaring van [slachtoffer] die hij betrouwbaar vindt. Zij verklaart gedetailleerd en consistent. De officier van justitie vindt steun voor haar verklaring in de volgende bewijsmiddelen. Sinds het begin van het misbruik is bij [slachtoffer] sprake van een gedragsverandering en van alcoholgebruik, zoals blijkt uit WhatsApp-berichten van haar moeder. In het WhatsApp-gesprek tussen verdachte en [slachtoffer] ’s moeder op 19 december 2020 laat de moeder weten op de hoogte te zijn van het misbruik en biedt verdachte daarvoor excuses aan. Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat zij telkens na de seks in Snapchat een zwarte foto maakte. Drie van die foto’s zijn in haar telefoon aangetroffen. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op Telegramgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] die volgens hem steun bieden aan haar verklaring. De verklaring van verdachte, dat de Telegramgesprekken door [slachtoffer] zijn gemanipuleerd, vindt de officier van justitie niet geloofwaardig. Die verklaring wordt niet nader onderbouwd door feiten en omstandigheden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. De verklaring van [slachtoffer] moet met behoedzaamheid worden beoordeeld. Zij is gediagnosticeerd met diverse stoornissen en beperkingen en zij heeft eerder vergelijkbare beschuldigingen geuit over andere personen. Het is opmerkelijk dat niemand de seksuele handelingen ooit heeft waargenomen, terwijl [slachtoffer] doorgaans bij verdachte langskwam met haar zusje en soms ook met haar moeder. Bovendien was de partner van verdachte altijd aanwezig. Dat is een contra-indicatie voor het standpunt dat tussen verdachte en [slachtoffer] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De aangifte is ingegeven door een vete die tussen de families bestaat. De belastende Telegramgesprekken die vanaf zijn account zijn verstuurd heeft verdachte niet zelf gevoerd. De gesprekken zijn door [slachtoffer] gemanipuleerd. Zij had de beschikking over de inloggegevens van zijn Telegramaccount.
Het WhatsApp-verkeer tussen verdachte en [slachtoffer] ’s moeder op 19 december 2020 gaat over een klap die verdachte [slachtoffer] had gegeven. Haar moeder was daar boos over en verdachte maakte daarvoor excuses.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar. Zij heeft gedetailleerd en consistent verklaard en haar verklaring vindt steun in de overige inhoud van het dossier. Dat [slachtoffer] en haar moeder verdachte in het kader van een wraakactie vals zouden hebben beschuldigd, zoals verdachte beweert, vindt de rechtbank op geen enkele manier aannemelijk geworden.
Het steunbewijs kan onder meer worden gevonden in de Telegramberichten tussen [slachtoffer] en verdachte. Hierin wordt gesproken over seksuele contacten tussen beiden en verdachte verzoekt [slachtoffer] berichten te wissen en te verklaren dat ze alles uit boosheid heeft gezegd.
Op zitting heeft verdachte verklaard dat alle belastende gesprekken op zijn account door [slachtoffer] zijn geschreven, en dat de overige berichten van hem zijn. De rechtbank vindt dit ongeloofwaardig.
Over deze Telegramberichten heeft verdachte wisselend verklaard. In zijn eerste verhoor, gevraagd welke sociale media hij gebruikt, heeft hij Telegram niet genoemd. In het tweede verhoor heeft hij verklaard Telegram alleen met [slachtoffer] te gebruiken. In het derde verhoor zijn deze berichten aan hem voorgelezen en heeft hij zijn interpretatie van de inhoud van de berichten gegeven. Pas later in het derde verhoor verklaart verdachte dat [slachtoffer] de weergave van de Telegramberichten heeft gemanipuleerd door er stukken uit te verwijderen, en nog eens later dat zij berichten uit zijn naam zou hebben toegevoegd.
Tijdens het politieverhoor heeft verdachte uitleg gegeven over de inhoud van belastende berichten. Dat alleen al maakt dat geen geloof kan worden gehecht aan zijn latere ontkenning dat hij deze berichten heeft verstuurd. Bovendien was [slachtoffer] verliefd op verdachte en blijkt nergens uit dat zij op dat moment wraak wilde nemen op verdachte. Ook praktisch is moeilijk voorstelbaar dat [slachtoffer] op twee apparaten over en weer de veelheid aan berichten zou hebben gezonden (op foto’s van haar telefoon is zichtbaar dat verdachte ‘aan het typen’ is) en dat verdachte de belastende berichten tussen gewone berichten niet zou hebben opgemerkt. De rechtbank concludeert dat verdachte de verzender is van de berichten die vanaf zijn account verzonden zijn.
Voorts wordt de aangifte ondersteund door berichten tussen verdachte en [slachtoffer] ’s moeder. Veelzeggend is het WhatsApp-gesprek van 19 december 2020 waarin [slachtoffer] ’s moeder verdachte ermee confronteert dat zij ‘het’ weet. Verdachte put zich hierna uit in excuses.
[slachtoffer] ’s moeder schrijft onder meer:
“ [verdachte] , MIJN KIND! […]
Je gaf haar zelfs de schuld [verdachte] [...]
Dom?
Slecht!
15!
Net 15”
Verdachte reageert daarop:
“Ik had nooit op haar in moeten gaan
[naam 1] ik heb zo een spijt
Het liefst ga ik dood zo erg vind ik dit”
Daarop antwoordt [slachtoffer] ’s moeder:
“Jij op haar???? Je bent fucking 40! Je hebt alles ook nog eens aan elkaar vast gestookt”
Verdachte heeft hierover verklaard dat dit ging over een klap die hij [slachtoffer] had gegeven. De rechtbank vindt dat niet aannemelijk. De toon waarop de verwijten worden gemaakt, de aard en de inhoud van de berichten, de excuses die daarop volgen, passen niet bij een gesprek over een klap. Zij passen wel bij een confrontatie van verdachte door [slachtoffer] ’s moeder over seksueel misbruik van haar dochter dat door verdachte wordt erkend.
De rechtbank vindt dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 juni 2020 tot en met 19 december 2020 te [plaats] , telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, eenmaal of meermalen
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en
- de clitoris en/of schaamlippen en/of de vagina van die [slachtoffer] gekust en/of gelikt en/of daaraan gezogen en
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Daarnaast vordert hij dat aan verdachte twee vrijheidsbenemende maatregelen worden opgelegd in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht: een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod binnen een straal van 2000 meter van het [adres, te plaats] . Hij vordert de dadelijke uitvoerbaarverklaring van deze maateregelen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel van maximaal vijf maanden op te leggen in combinatie met een taakstraf van 240 uur. Bij het opleggen van de straf dient de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de impact die de zaak heeft gehad op het leven van verdachte en de rapportages van de reclassering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een half jaar schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de toen vijftienjarige [slachtoffer] , terwijl deze handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Het plegen van ontuchtige handelingen met personen jonger dan zestien jaar is om belangrijke redenen bij wet strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling strekt ertoe de persoonlijke en seksuele integriteit van jongeren, die gezien hun leeftijd onvoldoende in staat zijn om de consequenties van hun handelen te overzien, te beschermen.
Verdachte was 40 jaar en een vaderfiguur voor [slachtoffer] . De familie van [slachtoffer] en de familie van verdachte trokken nauw met elkaar op. Verdachte voorzag [slachtoffer] van raad en advies, en hij trad op als bemiddelaar bij ruzies. Er was dan ook een vertrouwens- en afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en de maar liefst 25 jaar jongere [slachtoffer] .
Verdachte heeft vervolgens misbruik gemaakt van het vertrouwen en de afhankelijkheid van het slachtoffer door met haar een seksuele relatie aan te gaan. Verdachte heeft binnen deze relatie een vergaande inbreuk gemaakt op de persoonlijke en seksuele integriteit van [slachtoffer] . Zo bestonden de seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] onder meer uit het vaginaal en anaal binnendringen van haar lichaam. Ook heeft verdachte haar ontmaagd. Eén keer is verdachte in de vagina van [slachtoffer] klaargekomen, zonder dat hij een condoom droeg. Verdachte heeft toen in de ochtend een
morning after-pil voor haar gehaald. Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat zij de seks met verdachte niet altijd fijn vond. Als zij dit aangaf bleef verdachte doordrammen totdat [slachtoffer] toch seks met hem had. Wanneer [slachtoffer] voet bij stuk hield, werd zij door verdachte weggestuurd. Tot slot kreeg [slachtoffer] alcohol van verdachte, om losser te worden, en hebben de seksuele handelingen meerdere keren plaatsgevonden terwijl zij onder invloed van alcohol was.
De impact die het handelen van verdachte op het slachtoffer en haar familie heeft gehad, is indrukwekkend verwoord in de slachtofferverklaringen van zowel [slachtoffer] als haar moeder, die op de zitting zijn voorgelezen. In de verklaring van [slachtoffer] valt te lezen dat zij ten gevolge van de door verdachte gepleegde ontucht nog altijd moeite heeft met intimiteit. Verdachte heeft dit alles ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen lustgevoelens.
De rechtbank constateert dat verdachte geen berouw toont voor zijn handelen. Tijdens het onderzoek dat tot deze strafzaak heeft geleid en tijdens het onderzoek op de terechtzitting heeft verdachte zich telkens zeer negatief over [slachtoffer] en haar familie uitgelaten, onder meer door te spreken over [slachtoffer] ’s omgang met andere jongens en haar losbandigheid en drankgebruik. Verdachte heeft het slachtoffer weggezet als een leugenaar die samen met haar familie een plan heeft opgezet om verdachte vals van ontucht te beschuldigen, terwijl daar in het geheel niet van is gebleken. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 augustus 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 20 april 2023.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de redelijke termijn waarin de strafzaak tegen verdachte moet worden afgedaan, is overschreden. De rechtbank overweegt dat de behandeling van de onderhavige strafzaak eerder stond gepland op 12 mei 2023, maar dat de zitting toen geen doorgang kon vinden door ziekte van de toenmalige raadsman van verdachte. Als de behandeling op 12 mei 2023 wel doorgang had gevonden, dan zou door de rechtbank vonnis zijn gewezen op 26 mei 2023. De rechtbank constateert dat op die datum de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM met een kleine 3 maanden zou zijn overschreden. Dat betreft een geringe overschrijding en de rechtbank zal volstaan met de constatering daarvan en ziet daarin geen reden voor strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen. Niet kan worden volstaan met oplegging van een paar maanden gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, zoals door de verdediging is verzocht. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf rekening gehouden met wat in vergelijkbare gevallen is opgelegd. Daarin ziet de rechtbank reden om in het voordeel van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De aard en ernst van het feit, in combinatie met het feit dat de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de beweegredenen van verdachte, maken dat een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats is.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat, mede gelet op het advies van Reclassering Nederland, het risico dat verdachte opnieuw soortgelijke feiten pleegt laag is. In zoverre dit risico wel bestaat, kan het voldoende ondervangen worden door het opleggen van bijzondere voorwaarden in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de woonwagenlocatie gelegen aan het [adres, te plaats] . Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis ook aan deze voorwaarden gehouden. De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden dan ook opleggen. Omdat niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank deze bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn verschillende goederen in beslag genomen, zoals vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat alle goederen aan hem zijn teruggegeven, met uitzondering van een zakelijke telefoon. De rechtbank zal eveneens de teruggave gelasten van deze telefoon.

9.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer] , heeft € 14.900,00 (veertienduizend en negenhonderd euro) gevorderd als materiële schadevergoeding en € 10.000 (tienduizend euro) als immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde schadevergoeding geheel toe te wijzen zoals verzocht, omdat de vordering goed is onderbouwd.
De raadsman heeft op de terechtzitting primair verzocht om de vordering van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Betwist wordt dat de studievertraging door toedoen van verdachte is veroorzaakt. Uit het dossier blijkt namelijk dat al sprake was van schoolverzuim, voordat de in de tenlastelegging opgenomen periode waarin ontucht zou hebben plaatsgevonden aanving. Hierdoor is het niet vast te stellen dat de studievertraging uitsluitend het gevolg is van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Er is geen inzage gegeven in het totale schoolverzuim en uit de stukken die bij de vordering zijn gevoegd blijkt geen rechtstreeks verband met het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Om dezelfde redenen heeft de raadsman de rechtbank subsidiair verzocht om de vordering van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft onder verwijzing naar rechtspraak verzocht tot matiging van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro).
De rechtbank is van oordeel dat de gehele vordering voor toewijzing in aanmerking komt en overweegt daartoe het volgende.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 14.900,00 (veertienduizend en negenhonderd euro) aan studievertraging kan worden toegewezen.
Bij de vordering is een verklaring van gedragswetenschapper [naam 2] gevoegd. In deze verklaring geeft [naam 2] aan dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van de gebeurtenissen waarvoor zij bij haar in behandeling is. [slachtoffer] zou graag haar studie afmaken, maar het lukt haar niet om zich hiertoe te zetten. Ook is een e-mail bijgevoegd van [naam 3] , senior leerplichtambtenaar bij de gemeente [plaats] . In deze e-mail verklaart [naam 3] dat [slachtoffer] vanaf halverwege het schooljaar 2020-2021 amper op het [naam school] is geweest en dat zij kampt met trauma’s als gevolg van seksueel misbruik. De rechtbank constateert dat het uitkomen van het bewezenverklaarde handelen van verdachte ongeveer samenvalt met de door [naam 3] beschreven aanvang van het studieverzuim. De rechtbank overweegt dat deze bijgevoegde verklaringen de vordering voldoende ondersteunen, in die zin dat kan worden vastgesteld dat de studievertraging het gevolg is geweest van het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de studievertraging, ook andere oorzaken kan hebben dan de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld. De rechtbank is echter van oordeel dat dat niet aan toewijzing in de weg staat. Immers, uit artikel 6:99 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat wanneer schade een gevolg kan zijn van twee of meer verschillende gebeurtenissen, voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vaststaat dat de schade door ten minste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, de verplichting om deze schade te vergoeden rust op ieder van deze personen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vordering van materiële schade geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast bestaat er voldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de gevorderde materiële schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Tot slot is de gevorderde materiële schade, onder verwijzing naar de Letselschade Richtlijn Studievertraging, voldoende onderbouwd.
Immateriële schade
Ook ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro) kan worden toegewezen, als vergoeding voor een aantasting in de persoon op andere wijze. Van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Omdat een behandelplan van Boomerang Zorg is overgelegd, waarin PTSS is gediagnostiseerd, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde psychische schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank heeft voor de hoogte van de schadevergoeding rekening gehouden met wat in vergelijkbare gevallen is toegekend. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om de hoogte van de gevorderde immateriële schade te matigen en stelt de immateriële schade vast op € 10.000,00 (tienduizend euro), zoals gevorderd.
Conclusie en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank concludeert dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 24.900,00 (vierentwintigduizend en negenhonderd euro), bestaande uit € 14.900,00 (veertienduizend en negenhonderd euro) aan materiële schade en
€ 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2020, de datum waarop de periode waarin het bewezenverklaarde handelen van verdachte zich afspeelde eindigde, tot aan de dag van algehele voldoening.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 24.900,00 (vierentwintigduizend en negenhonderd euro), bestaande uit € 14.900,00 (veertienduizend en negenhonderd euro) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2020, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 159 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f (oud), 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde mag gedurende de proeftijd
  • Veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
De vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toetot een bedrag van
€ 24.900,00 (vierentwintigduizend en negenhonderd euro), bestaande uit € 14.900,00 (veertienduizend en negenhonderd euro) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2020) tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de
verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 24.900,00 (vierentwintigduizend en negenhonderd euro), bestaande uit € 14.900,00 (veertienduizend en negenhonderd euro) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2020) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 159 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De in beslag genomen goederen:
Gelast de teruggave aan verdachtevan de telefoon die nog niet is teruggegeven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog en mr. J.M. Esschendal, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2023.
[…]