ECLI:NL:RBAMS:2023:5782

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
C/13/732717 / HA ZA 23-391
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het stellen van zekerheid voor proceskosten in een verklaringsprocedure

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Amsterdam, is er een incident aanhangig gemaakt door gedaagden 1 t/m 3, die verzoeken om zekerheid voor de proceskosten van eiser, die in Egypte woont. De hoofdzaak betreft een verklaringsprocedure op basis van artikel 477a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij eiser diverse derdenbeslagen heeft gelegd ten laste van BBH Investments B.V. De gedaagden stellen dat de verklaringen van eiser onvolledig zijn en dat zij zekerheid voor de proceskosten verlangen, omdat eiser in het buitenland woont. Eiser verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de gedaagden onvoldoende gemotiveerd hebben waarom zij zekerheid verlangen. De rechtbank oordeelt dat, op basis van het Haags Rechtsvorderingsverdrag, eiser niet verplicht kan worden om zekerheid te stellen voor de proceskosten, omdat hij woonachtig is in Egypte en beide landen partij zijn bij het verdrag. De rechtbank wijst het verzoek van gedaagden 1 t/m 3 af en veroordeelt hen in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 11 oktober 2023 weer op de rol komen voor beraad comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/732717 / HA ZA 23-391
Vonnis in incident van 27 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S.L. Boersen te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ONTWIKKELFONDS N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. N. Saidi te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAALDERIJ BELEGGINGEN B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. N. Saidi te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BROADCAST HOUSE B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. N. Saidi te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEELPARADIJS JUMPIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FINANDI HOLDING B.V.,
gevestigd te Voorschoten,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Hellinga te Zwijndrecht.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [eiser] , Ontwikkelfonds, Maalderij Beleggingen, Broadcast House, Speelparadijs Jumpie en Finandi Holding worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de conclusie van antwoord van de zijde van Finandi Holding, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incident tot het stellen van zekerheid proceskosten ex artikel 477a lid 2 Rv van de zijde van gedaagden onder 1 t/m 3, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident over zekerheid voor proceskosten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De hoofdzaak heeft betrekking op een verklaringsprocedure als bedoeld in artikel 477a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [eiser] heeft diverse derdenbeslagen laten leggen ten laste van BBH Investments B.V. onder gedaagden 1 t/m 4. Volgens [eiser] zijn de verklaringen die gedaagden 1 t/m 3 hebben afgelegd over wat er door het beslag is getroffen onvolledig en voldoen deze verklaringen niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Bovendien betwist [eiser] de juistheid van de verklaringen die zijn afgegeven, omdat deze niet zouden stroken met de bij hem beschikbare gegevens. Gedaagde 4 heeft in het geheel geen verklaring afgelegd.
Ter verkrijging van een juiste en volledige verklaring en afdracht van hetgeen gedaagden 1 t/m 4 aan BBH Investments B.V. verschuldigd zijn, stelt [eiser] de onderhavige verklaringsprocedure op de voet van artikel 477a Rv in.
2.2.
In het incident vorderen gedaagden 1 t/m 3 – samengevat – dat de rechtbank [eiser] op de voet van het bepaalde in artikel 477a lid 2 derde volzin Rv veroordeelt tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten ten behoeve van ieder van hen en hem te veroordelen in de kosten van het incident. Gedaagden 1 t/m 3 leggen hieraan ten grondslag dat [eiser] in Egypte woont.
2.3.
[eiser] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering en voert daartoe het volgende aan. Het verzoek om zekerheid is allereerst onvoldoende gemotiveerd. Gedaagden 1 t/m 3 hebben niet gesteld, laat staan gemotiveerd, over een verhaalsrisico dat ze zouden lopen.
Ten tweede kunnen gedaagden 1 t/m 3 niet om zekerheid verzoeken gelet op het doel en de ratio van artikel 477a lid 2 derde volzin Rv. Deze mogelijkheid is bestemd voor derde-beslagenen die op geen enkele wijze betrokken zijn bij het achterliggende geschil tussen executant en geëxecuteerde en van de executant zekerheid verlangen, omdat zij op goede gronden vrezen om met onverhaalbare (proces)kosten te blijven. Van een dergelijke situatie is geen sprake, omdat gedaagden 1 t/m 3 nauw betrokken zijn bij het achterliggende geschil.
Daarnaast hebben de gedaagden 1 t/m 3 geen belang bij hun verzoek tot zekerheidsstelling, nu zij reeds over voldoende zekerheid beschikken. BBH Investments heeft uit hoofde van een aantal geldleningen een vordering van tenminste € 4.205.115,52 op Ontwikkelfonds en van € 138.718,03 op Broadcast House, zodat gedaagden 1 t/m 3 (die met één advocaat optreden in de procedure) hiermee over voldoende zekerheid beschikken voor een eventuele proceskostenveroordeling. Bovendien kunnen gedaagden 1 t/m 3 verhaal nemen op de miljoenenvordering van [eiser] op BBV. [eiser] is ook een succesvol zakenman met een ruim vermogen, zodat hij in staat is om aan een proceskostenveroordeling te voldoen.
Ten slotte verzoekt [eiser] om, indien hij gehouden is zekerheid te stellen, te bepalen dat de vorm waarin zekerheid dient te worden gesteld ter keuze van [eiser] is, met bepaling van de termijn op 3 maanden, te rekenen vanaf de datum van het vonnis in dit incident, en het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld niet hoger is dan € 14.231.
2.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 477a lid 2 derde volzin Rv bepaalt dat de rechter op verlangen van de derde-beslagene
kanbepalen dat de executant, op straffe van niet-ontvankelijkheid, zekerheid moet stellen voor de proceskosten, waarin hij jegens de derde-beslagene kan worden veroordeeld. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat de derde die enerzijds aan zijn verklaring moet voldoen en anderzijds naar aanleiding van de betwisting van die verklaring of de geëiste aanvulling daarvan moet procederen, met onverhaalbare proceskosten blijft zitten.
2.5.
Artikel 224 lid 1 Rv bepaalt dat degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland een vordering instelt, in een geding verplicht is om op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden. Op grond van artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv geldt de verplichting tot het stellen van zekerheid echter niet indien dit voortvloeit uit een verdrag of een EG-verordening voortvloeit. Artikel 17 van het Haags Rechtsvorderingsverdrag van 1 maart 1954 (Trb. 1954, 40) luidt als volgt:
“Geen zekerheidstelling of dépôt, onder welke benaming ook, kan op grond hetzij van hun hoedanigheid van vreemdelingen, hetzij van gemis van domicilie of verblijfplaats in het land, worden opgelegd aan de onderdanen van een der verdragsluitende Staten, die in een dier Staten hun domicilie hebben, wanneer zij als eisers of tussenkomende partijen voor de rechtbanken van een andere dier Staten optreden.
Dezelfde regel is van toepassing op de storting welke tot dekking der gerechtskosten van eisers of tussenkomende partijen mocht gevorderd worden.
De overeenkomsten, waarbij verdragsluitende Staten voor hun onderdanen de vrijstelling der
cautio judicatum solviof der storting wegens proceskosten zonder voorwaarde van domicilie mochten hebben bedongen, blijven van toepassing.”
[eiser] heeft woonplaats in Egypte (en is onderdaan van Egypte). Egypte en Nederland zijn allebei partij bij het Haags Rechtsvorderingsverdrag. Er geldt op basis van dit verdrag een vrijstelling voor het stellen van zekerheid voor de proceskosten. Gelet hierop is het enkele feit dat [eiser] woonachtig is in Egypte dus geen grond om hem te verplichten zekerheid voor de proceskosten te stellen. Gedaagden 1 t/m 3 hebben verder ook geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven om gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid. De incidentele vordering tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten wordt dan ook afgewezen.
2.6.
Gedaagden 1 t/m 3 zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Tevens zullen zij in de nakosten worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt gedaagden 1 t/m 3 in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 598,
3.3.
veroordeelt gedaagden 1 t/m 3 in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagden 1 t/m 3 niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 11 oktober 2023 voor beraad comparitie,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: PP