ECLI:NL:RBAMS:2023:5779

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
C/13/731981 / HA ZA 23-344
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring en buurweg tussen buren

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde 1] c.s. over de vraag of er een erfdienstbaarheid is ontstaan door bevrijdende verjaring. [eiser] stelt dat hij sinds 1 januari 1992 gedurende meer dan twintig jaar gebruik heeft gemaakt van een strook grond op het perceel van [gedaagde 1] c.s. om met zijn auto zijn achtertuin te bereiken. Hij vordert onder andere de erkenning van een erfdienstbaarheid en de verwijdering van een door [gedaagde 1] c.s. gerealiseerde uitbouw die het gebruik van deze strook grond belemmert. De rechtbank overweegt dat er geen recht van erfdienstbaarheid is ontstaan, omdat er onvoldoende bewijs is dat [eiser] gedurende de vereiste termijn het bezit van de erfdienstbaarheid heeft gehad. De rechtbank wijst ook de subsidiaire vordering tot erkenning van een buurweg af, omdat dit recht een persoonlijk recht is dat niet kan worden ingeroepen tegen de nieuwe rechthebbenden van het perceel. De rechtbank veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 1] c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/731981 / HA ZA 23-344
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. E. Zondervan te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. M. Evadgian te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 maart 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 21 juni 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald met een descente,
  • het proces-verbaal van de descente en de mondelinge behandeling van 24 juli 2023 en de daarin vermelde stukken,
  • de brief van 15 augustus 2023 van mr. Evadgian met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds juli 1982 is [eiser] eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats].
2.2.
Sinds december 2017 zijn [gedaagde 1] c.s. eigenaren van de woning aan de [adres 2] te [plaats]. [gedaagde 1] c.s. hebben de woning gekocht van de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]). Voor de heer [naam 1] woonde de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]) in deze woning.
2.3.
[eiser] en [gedaagde 1] c.s. zijn buren van elkaar. Tussen de woningen van [eiser] en [gedaagde 1] c.s. ligt een strook grond van vier meter breed. De strook grond scheidt de woningen/percelen van [eiser] en [gedaagde 1] c.s. De kadastrale grens loopt in het midden van de strook, zodat ieder van hen een stuk grond van twee meter breed naast zijn woning in eigendom heeft.
2.4.
Achter de strook grond, en achter de woningen van partijen, liggen de tuinen van partijen. Deze tuinen worden gescheiden door een schutting. Sinds 1989 staat er ook een steeg van ongeveer één meter breed in de tuin van [eiser], tegen de grens met de tuin van [gedaagde 1] c.s. aan. Dat komt omdat een ander buurperceel (van [huisnummer 3]) een recht van overpad heeft ten laste van het perceel van [eiser].
2.5.
In de achtertuin van [eiser] staat een garage.
2.6.
De rechtsvoorganger van [gedaagde 1] c.s., [naam 2], heeft rond 1998 een houten schutting geplaatst met daarin een witte deur op zijn strook grond. De schutting liep schuin naar binnen. De situatie was als volgt:
2.7.
Medio 2007 heeft [naam 2] de witte deur en schutting vervangen door een groene deur. De ruimte tussen het perceel van [eiser] en het perceel van [naam 2] werd smaller. De situatie was toen als volgt:
2.8.
In september 2017 heeft [naam 1] de woning aan de [adres 2] te koop gezet. [eiser] heeft op 18 september 2017 een brief gestuurd aan de makelaar van [naam 1] met het verzoek om potentiële kopers te informeren over de situatie, die [eiser] omschrijft als “zij kunnen dus nooit op het pad naast hun huis parkeren, daar bewoners van [huisnummer 1] te allen tijde recht hebben op een onbeperkte toegang tot hun tuin/ garage”. Ook schrijft [eiser] in die brief dat [huisnummer 1] een verworven recht van overweg, mede door verjaring, heeft.
2.9.
Na aankoop van de woning hebben [gedaagde 1] c.s. in juni 2018 aan de achterkant van hun woning binnen hun eigen perceel over (zo goed als) de volle breedte een aanbouw gerealiseerd die zich tot aan de grens van hun perceel uitstrekt. De aanbouw heeft de schutting tussen de percelen (deels) vervangen. Op dit moment is de situatie als volgt:
2.10.
Bij brief van 30 november 2018 heeft [eiser] [gedaagde 1] geschreven dat hij teleurgesteld is over de gerealiseerde aanbouw. Ook heeft [eiser] geschreven dat hij het onvervreemdbare recht heeft om te allen tijde zonder hindernissen zijn tuin/garage met een auto te bereiken dan wel te verlaten.
2.11.
Nadien is er tussen de gemachtigden van partijen over en weer gecorrespondeerd, maar er is geen regeling getroffen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair
- verklaart voor recht dat er een erfdienstbaarheid bestaat, ten laste van het perceel van [gedaagde 1] c.s. en ten behoeve van het perceel van [eiser], om met een motorvoertuig over het perceel van [gedaagde 1] c.s. te komen en te gaan vanaf de openbare weg tot aan de achtertuin en andersom;
en voor het geval de rechtbank oordeelt dat het gebruik zich zou beperken tot een gedeelte van het perceel van [gedaagde 1] c.s.:
- verklaart voor recht dat er een erfdienstbaarheid bestaat, ten laste van het perceel van [gedaagde 1] c.s. en ten behoeve van het perceel van [eiser], om met een motorvoertuig over het perceel van [gedaagde 1] c.s. te komen en te gaan van en naar de openbare weg tot aan de achtertuin, zoals [eiser] dit altijd deed en dus minstens over een strookje grond van 60 cm vanaf de erfgrens, over een lengte vanaf de straat tot twee meter voor de uitbouw (zonder opstap), een strook grond van één meter vanaf de erfgrens vanaf twee meter voor de uitbouw zonder opstap, tot aan de uitbouw (zonder opstap) en een strook grond van 60 cm vanaf het begin van de uitbouw over een lengte van 160 cm;
- [gedaagde 1] c.s. veroordeelt om er na betekening van het te wijzen vonnis aan mee te werken dat de erfdienstbaarheid in de openbare registers wordt ingeschreven,
subsidiair
- verklaart voor recht dat het pad tussen de woningen van [eiser] en [gedaagde 1] c.s. geldt als buurweg tussen de eigenaren van de [adres 1] en [huisnummer 2], waardoor [eiser] onbelemmerd van en naar de garage in de achtertuin mag rijden;
en voor het geval de rechtbank oordeelt dat het gebruik zich zou beperken tot een gedeelte van het perceel van [gedaagde 1] c.s.
- verklaart voor recht dat het pad tussen de woningen van [eiser] en [gedaagde 1] c.s. geldt als buurweg tussen de eigenaren van de [adres 1] en [huisnummer 2], waarbij het gebruik wordt beperkt tot een strookje grond op het perceel van [gedaagde 1] c.s. van 60 cm vanaf de erfgrens, over een lengte van de straat tot twee meter voor de uitbouw (zonder opstap), een strook grond van één meter vanaf de erfgrens vanaf twee meter voor de uitbouw zonder opstap, tot aan de uitbouw (zonder opstap) en een strook grond van 60 cm vanaf het begin van de uitbouw over een lengte van 160 cm;
- [gedaagde 1] c.s. veroordeelt om er na betekening van het te wijzen vonnis aan mee te werken dat de buurweg in de openbare registers wordt ingeschreven;
primair en subsidiair
- [gedaagde 1] c.s. veroordeelt om op straffe van een dwangsom binnen een maand na betekening van dit vonnis, de geplaatste uitbouw en opstap te verwijderen en verwijderd te houden, althans zodanig terug te brengen, zodat er voldoende ruimte is waarop de erfdienstbaarheid dan wel buurweg kan worden uitgeoefend, waarbij in ieder geval ter hoogte van de uitbouw (zonder opstap) een vrije ruimte van 60 cm vanaf de erfgrens nodig is (over een lengte van 160 cm vanaf het begin van de uitbouw tot aan het einde van de uitbouw) en op twee meter voor de uitbouw (zonder opstap) tot aan de uitbouw (zonder opstap) een vrije ruimte van één meter nodig is. En [gedaagde 1] c.s. verbiedt om zaken te plaatsen binnen de strook grond van 60 cm over een lengte vanaf de straat tot twee meter voor de uitbouw (zonder opstap), een strook grond van één meter vanaf de erfgrens vanaf twee meter voor de uitbouw zonder opstap, tot aan de uitbouw (zonder opstap) en een strook grond van 60 cm vanaf het begin van de uitbouw over een lengte van 160 cm.
- veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de buitengerechtelijke kosten, de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij door bevrijdende verjaring een recht van erfdienstbaarheid heeft, inhoudende dat hij met zijn auto over het perceel van [gedaagde 1] c.s. mag komen en gaan vanaf de openbare weg tot aan de achtertuin en andersom. Dit volgt uit de artikelen 5:75 BW jo. 3:306 BW jo 3:105 BW. Sinds 1 januari 1992 is (meer dan) 20 jaar verstreken en al die tijd heeft [eiser] het vereiste bezit van een recht van erfdienstbaarheid. Al die tijd gebruikt hij de grond van nr. [huisnummer 2] om daar een stukje over te rijden en daarna een draai/bocht te maken, ter hoogte van zijn eigen uitbouw, om met zijn auto zijn achtertuin in te rijden. [eiser] kan niet rechtuit rijden over zijn strook grond om zijn tuin te bereiken. Daarvoor is het nodig om een draai te maken over de grond van [gedaagde 1] c.s. Dit heeft [eiser] meer dan twintig jaar gedaan.
Door de door [gedaagde 1] c.s. gerealiseerde uitbouw kan [eiser] minder makkelijk de vereiste draai op de grond van [gedaagde 1] c.s. maken. [eiser] heeft minder ruimte en de mogelijkheid om met zijn auto zijn tuin te bereiken is als gevolg van de uitbouw bemoeilijkt. Dit is in strijd met het ontstane recht van erfdienstbaarheid.
Subsidiair stelt [eiser] dat er sprake is van een buurweg in de zin van artikel 719 (oud) BW. De strook grond tussen de woningen van partijen werd ruim voor de inwerkingtreding van het nieuw BW in 1992, waarschijnlijk sinds 1968, gebruikt om van en naar de garages in de achtertuin te rijden. Beide woningen hadden vroeger namelijk garages. De buurweg is nimmer opgeheven en geldt nog steeds.
Door de uitbouw wordt de uitoefening van de erfdienstbaarheid dan wel de buurweg ernstig belemmerd. Dit is onrechtmatig. [eiser] loopt geregeld schade aan zijn auto bij het in- en uitrijden. Daarom vordert [eiser] gehele of gedeeltelijke verwijdering dan wel aanpassing van de uitbouw.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer. Zij betwisten allereerst dat een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan door bevrijdende verjaring. Daarnaast betwisten zij dat er sprake is van het bestaan van een buurweg.
[gedaagde 1] c.s. benadrukken bovendien dat het probleem van [eiser] volgens hen is veroorzaakt door zijn eigen perceelindeling en dus door eigen toedoen. [eiser] heeft zelf een uitbouw en een steeg in zijn tuin geplaatst, waardoor de doorgang door hem zelf is bemoeilijkt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Primaire grondslag – Is er een erfdienstbaarheid ontstaan door bevrijdende verjaring?
4.1.
In geschil is of door bevrijdende verjaring een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan ten behoeve van [eiser]. De door [eiser] gestelde erfdienstbaarheid houdt in dat hij het recht heeft om met een motorvoertuig over het perceel van [gedaagde 1] c.s. te komen en te gaan vanaf de openbare weg tot aan de achtertuin en andersom.
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De vraag of een erfdienstbaarheid is ontstaan, moet tot 1 januari 1992 beoordeeld worden naar de regels van het oud BW en na 1 januari 1992 naar de regels van het huidige BW. Onder het oude recht (zie artikel 593 lid 2 (oud) BW) kon een niet zichtbare en niet voortdurende erfdienstbaarheid, (zoals een recht van overpad en) zoals de door [eiser] gestelde erfdienstbaarheid, niet ontstaan door bevrijdende verjaring. Onder het oude recht is dus geen verjaringstermijn gaan lopen.
Het gaat er dus om of na 1 januari 1992 naar de regels van het huidige BW een erfdienstbaarheid is ontstaan door bevrijdende verjaring. Daarvoor is vereist dat er sprake is van bezit van een erfdienstbaarheid gedurende twintig jaar (artikel 3:105 jo. artikel 3:306 BW). De verjaringstermijn vangt aan een dag na het verkrijgen van het bezit van de erfdienstbaarheid (artikel 3:314 lid 2 BW).
4.3.
[eiser] stelt dat hij vanaf 1 januari 1992 gedurende twintig jaar bezit heeft van de gestelde erfdienstbaarheid. [gedaagde 1] c.s. betwist dat er sprake is van bezit en dat dit twintig jaar heeft geduurd.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 3:108 BW bepaalt dat de vraag of sprake is van bezit moet worden beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de wettelijke regels van artikel 3:109 BW e.v. en overigens op grond van uiterlijke feiten. Er is sprake van bezit van een erfdienstbaarheid wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de gerechtigde tegen wie de verjaring loopt daaruit niets anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende tot die erfdienstbaarheid te zijn. Bij beperkte rechten, zoals een erfdienstbaarheid, wordt inbezitneming niet snel aangenomen. Er moet tenminste sprake zijn van voldoende naar buiten toe blijkende feiten waaruit het bezit van een
erfdienstbaarheid blijkt. Voorkomen moet worden dat een vriendelijke bejegening van de nabuur al snel het bezit van een erfdienstbaarheid zou constitueren.
Het enkele gebruik van een perceel van een ander en het niet-optreden door de eigenaar is onvoldoende voor het aannemen van bezit van erfdienstbaarheid. Er kan in dat geval immers ook sprake zijn van een gedogen van de inbreuk door de eigenaar van het perceel of het verlenen van een persoonlijk gebruiksrecht zonder dat de eigenaar daaraan goederenrechtelijke gevolgen wil verbinden.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat geen recht van erfdienstbaarheid is ontstaan door bevrijdende verjaring. Er is geen sprake van bezit van erfdienstbaarheid door [eiser] gedurende twintig jaar. Het is inderdaad zo, dat is meer dan voldoende gebleken, dat [eiser] al heel lang (meer dan twintig jaar) gebruikmaakt van de grond van nr. [huisnummer 2] om met zijn auto in zijn tuin/garage te parkeren. Hij rijdt eerst over een smal stuk grond van nr. [huisnummer 2] en maakt vervolgens een draai op de grond van nr. [huisnummer 2]. Dit blijkt onder meer duidelijk uit de door hem overgelegde verklaringen. Ook hebben [gedaagde 1] c.s. ter zitting verklaard dat [eiser] (nagenoeg) elke dag zijn eigen achtertuin inrijdt. Echter is dit jarenlange feitelijke gebruik van de grond van nr. [huisnummer 2] niet genoeg voor inbezitneming. Er ontbreken voldoende naar buiten toe blijkende feiten waaruit het bezit van erfdienstbaarheid blijkt. Weliswaar zijn er situaties geweest, waar [eiser] naar buiten toe kenbaar heeft gemaakt dat hij zichzelf als bezitter beschouwt, zoals toen hij een brief stuurde naar de makelaar en op het moment van de bouw van de uitbouw van [gedaagde 1] c.s., maar dat is niet voldoende. Voor derden moet gedurende de gehele verjaringstermijn duidelijk zijn geweest dat [eiser] het bezit had.
Bovendien hebben [gedaagde 1] c.s. een verklaring van [naam 2] in het geding gebracht, waarin hij verklaart dat hij vanwege goed nabuurschap rekening heeft willen houden met [eiser] en daar de breedte zijn schutting en poort op heeft aangepast, in de zin dat voor [eiser] voldoende ruimte overbleef om de draai naar zijn tuin te maken. [naam 2] verklaart ook dat hij dat onverplicht en vrijblijvend heeft gedaan zonder enig recht prijs te geven. Daaruit blijkt dat eerder sprake is geweest van een situatie van toestemming of gedogen dan van bezit.
4.6.
Dit betekent dat de primaire vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Subsidiaire grondslag - Is er sprake van een buurweg?
4.7.
Subsidiair beroept [eiser] zich op het zijn ontstaan van een buurweg.
4.8.
Art. 719 (oud) BW bepaalde met betrekking tot buurwegen het volgende:
“Voetpaden, dreven of wegen aan verscheidenen geburen gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelve zijn bestemd geweest.”
Deze bepaling is met de invoering van het nieuwe BW per 1 januari 1992 komen te vervallen. De bij invoering van het nieuwe BW bestaande buurwegen zijn op grond van artikel 160 Overgangswet NBW blijven bestaan.
In het (oud) BW was geen bepaling opgenomen met betrekking tot het ontstaan van een buurweg, maar volgens de jurisprudentie ontstond een buurweg door bestemming en wel door de (subjectieve) bestemming die aan de weg is gegeven door de rechthebbende(n).
Aangezien de buurweg voor 1 januari 1992 moet zijn ontstaan, is alleen doorslaggevend de situatie zoals die bestond voor deze datum.
4.9.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat er sprake is van een buurweg. Volgens hen was de strook niet bestemd tot gemeenschappelijke uitweg. Daarnaast voeren zij aan dat voor zover er sprake zou zijn van een door hun rechtsvoorgangers in het verleden aangemerkte buurweg, [eiser] dan daar geen rechten aan kan ontlenen, omdat een buurweg slechts een persoonlijk recht is en niet overdraagbaar is.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover voor 1 januari 1992 een buurweg zou zijn ontstaan, kan dit [eiser] niet baten. Het verweer van [gedaagde 1] c.s. slaagt. Het recht van buurweg is een persoonlijk recht. [eiser] kan dit recht daarom niet inroepen tegen [gedaagde 1] c.s., als nieuwe rechthebbenden van nr. [huisnummer 2].
4.11.
Dit betekent dat ook de subsidiaire vorderingen worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal als de in het gelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld. Deze worden tot op heden begroot op
griffierecht € 1.301
salaris advocaat
€ 1.794(3 punten × tarief € 598)
totaal € 3.095
De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.13.
Ook zal [eiser] in de nakosten, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, worden veroordeeld op de wijze zoals hieronder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 1] c.s., tot op heden begroot op € 3.095, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. ontstane nakosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Singeling, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: PP