ECLI:NL:RBAMS:2023:5770

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
13/153242-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot plofkraak

Op 5 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück in Duitsland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Irak, die verdacht wordt van betrokkenheid bij een plofkraak op een geldautomaat in Arnsberg, Duitsland, op 27 april 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 22 augustus 2023 heeft de opgeëiste persoon afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn, en werd hij vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie overwogen. De verdediging stelde dat de feitsomschrijving in het EAB onvoldoende was, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving voldoende duidelijk was voor de opgeëiste persoon en voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de feiten naar Nederlands recht ook strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M. van Mourik, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/153242-23
Datum uitspraak: 5 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juni 2023 door het
Amtsgericht Osnabrück (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft bij verklaring van 22 augustus 2023 afstand gedaan van zijn recht ter zitting van de rechtbank aanwezig te zijn. Hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een op 16 juni 2023 door het
Amtsgericht Osnabrückuitgevaardigd arrestatiebevel met kenmerk 246 Gs 215/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid van de stukken

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat de feitsomschrijving voor wat betreft feit 2 van het EAB niet genoegzaam is aangezien de rol van de opgeëiste persoon onvoldoende duidelijk is omschreven. Op grond van het voorgaande dient de overlevering voor dit feit te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
In de feitsomschrijving van het EAB staat voor wat betreft feit 2 de vereiste informatie vermeld zodat het de opgeëiste persoon duidelijk is welk strafbaar feit hem wordt verweten.
De overlevering voor dit feit kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de Duitse autoriteiten van 4 augustus 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon – op dit moment – voor wat betreft feit 2 van het EAB wordt verdacht van het op 27 april 2022 samen met anderen plegen van een plofkraak op een geldautomaat in Arnsberg (Duitsland). Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie van de Duitse autoriteiten van 4 augustus 2023 dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de plaats van het delict op het moment van de ontploffing en dat hij een rol heeft gespeeld bij het huren van auto’s en van een garagebox voorafgaand aan de plofkraak.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van het strafbare feit bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij dit feit. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De omschrijving van het feit is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek dat kennelijk nog niet is afgerond. De omschrijving voldoet dan ook aan de eisen gesteld in
artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van de OLW en is daarmee genoegzaam. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meerdere personen, waarbij de schuldigen zich toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) van het Openbaar Ministerie heeft op 31 juli 2023 de volgende garantie gevraagd:
“[opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the
Framework Decision on the European Arrest Warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorised if we receive the guarantee beforehand that, in case the [opgeëiste persoon] is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany after his surrender, he will be allowed to carry out his punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). I kindly ask you to
provide us with such a guarantee.”
De
Staatsanwaltin Osnabrück heeft op 4 augustus 2023 de volgende garantie gegeven:
“(…)
Refererend aan uw verzoek van 31-07-2023 garandeer ik u hiermede, dat de strafrechterlijk vervolgde, indien hij na de overlevering vanuit Nederland rechtsgeldig tot een vrijheidsstraf zonder proeftijd zou worden veroordeeld, hij ingevolge artikel 5 nummer 3 van het Kaderbesluit 2008/909/JI van 27 november 2008 (COUNCIL FRAMEWORK DECISION 2008/909/JHA of 27th november 2008 on the application of the principe of mutual recognition to judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union) ter tenuitvoerlegging aan Nederland zal worden overgedragen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland ;
- de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- het openbaar ministerie is niet voornemens vervolging voor de feiten in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Osnabrück (Duitsland)
voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Sanders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.