ECLI:NL:RBAMS:2023:5765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
13/146769-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2023 uitspraak gedaan over een vordering van het openbaar ministerie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Judecǎtoria Chişineu-Criş in Roemenië. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1994, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de zitting gehouden op 22 augustus 2023, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat de verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van de straf was verstreken. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat niet was aangetoond dat het Roemeense vonnis niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar was. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de in artikel 12 OLW genoemde weigeringsgronden, omdat de Roemeense autoriteiten garanties hadden gegeven over de detentieomstandigheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Roemenië voldoen aan de eisen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/146769-23
Datum uitspraak: 5 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 mei 2017 door de
Judecǎtoria Chişineu-Criş(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1994
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.W.P. Krijnen, advocaat in Geleen en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor uitvoerlegging vatbaar
Strafvonnis nr. 30 van 07 maart 2017 van Rechtbank Chişineu-Criş , in lijn met de conclusie van rectificatie van de materiële fout van 17.03.2017, definitief op 19.04.2017 bij verstek. Dossiernr. 1311/210/2016 van Rechtbank Chişineu-Criş .
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft een e-mail met bijlagen van de Roemeense advocaat van de opgeëiste persoon aan de rechtbank in Chişineu-Criş (Roemenië) overgelegd. Hieruit volgt dat de Roemeense advocaat 20 juli 2023 een verzoek heeft ingediend bij de rechtbank om te bepalen dat de verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van de straf is verstreken. De Roemeense advocaat verwacht hierop een positieve beslissing te zullen krijgen. Op grond van het voorgaande dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie vindt dat het verweer niet slaagt en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is.
Naar de rechtbank begrijpt, heeft de raadsman willen betogen dat het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis niet (meer) voor tenuitvoerlegging vatbaar is omdat naar Roemeens recht de tenuitvoerleggingstermijn is verjaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet is gebleken dat het Roemeense vonnis niet (meer) voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Op basis van de e-mail van de Roemeense advocaat kan dit niet worden vastgesteld en bovendien heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB niet ingetrokken, hetgeen ook een indicatie is dat het vonnis nog steeds kan worden geëffectueerd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“3.4. de persoon was niet in persoon gedagvaard, maar:
- het vonnis zal aan hem in persoon, onverwijld afgeleverd worden, en
- bij de betekening van de beslissing, zal de betrokkene uitdrukkelijk te worden geïnformeerd over zijn recht op een nieuw proces of een arrest, waarin het recht heeft om deel te nemen en die het mogelijk maakt om de grond van de zaak, met inbegrip het nieuw bewijsmateriaal, opnieuw kunnen worden onderzocht en die kunnen leiden tot de afschaffing van de oorspronkelijke beslissing;

en

- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, deze termijn bedraagt 10 dagen.”
De verstrekte verzetgarantie voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. Het verweer van de raadsman dat de verstrekte verzetgarantie geen gelding heeft omdat de feiten waarschijnlijk zijn verjaard treft, gelet op hetgeen de rechtbank onder 4. heeft overwogen, geen doel. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond doet zich dan ook niet voor.

6.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994
en
overtreding van artikel 107, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de Roemeense detentieomstandigheden voor opgeëiste personen sprake is van een algemeen gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Bij brief van 26 juni 2023 is door
the Director General of the National Penitentiary Administration(Roemenië) een detentiegarantie verschaft waarin de volgende garantie is gegeven:
Considering the address formulated in filo no.1311/210/2016, concerning the request ofthe Dutch authorities,regarding the conditions of detention that[opgeëiste persoon](born on [geboortedag]1994, domiciled in Arad county, sentenced to 1 year and 4 months in prison,will be subjected toin the event of his surrender to the Romanian authorities, we inform you of the following:
1. In the situation where the person deprived of liberty will be handed over to the Romanian authorities at Henri Coandǎ Airport Bucharest, he will initially be sent toBucharest Rahova Penitentlaryin order to carry out the quarantine period, for a period of 21 days, in a room that will ensure a minimum space of 3 sqm.
(...)
Given the amount of the sentence, he will most likely serve the initial custodial sentencein the semi-open regime. At the same time, given his domicile, he will most likely, to begin with, serve his sentence in theTimisoara Penitentiary.
(…)
The detention rooms in theTimişoara Penitentiaryare provided with facilities according to the
rules in force, they provide an individual bed and the necessary items for each inmate, benefiting
from their own ventilation, natural lighting and the necessary installations to ensure artificial
lighting. Each detention room is equipped with its own bathroom, where a sink, shower and toilet
are installed. Access to cold water is permanent, and hot water is provided daily in accordance
with the program approved by the director of the penitentiary. Each room is equipped with
furniture, standard wardrobes for storing personal belongings and an annex, in which shelves are
arranged, in which inmates they can store their personal belongings.
With regard to ensuring hygiene in the rooms, we mention the fact that regular disinsection and
deratization actions are carried out in the holding spaces.
The administration of each penitentiary ensures adequate conditions for the preparation,
distribution and serving of food according to the rules of hygiene and nutrition, depending on the
age, state of health, nature of the work performed, respecting the religious beliefs assumed by the
inmate.
(…)
2.[opgeëiste persoon] will benefit from a minimum individual space of 3 square meters,during the entire period of execution of the sentence, including the bed and related furniture, without including the space intended for the sanitary group, the number of inmates being configured by reporting on the surface of the room. Each inmate will be provided with an individual bed fitted with the specific items.

(…)”

Standpunten
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de door de Roemeense autoriteiten afgegeven detentiegarantie onvoldoende duidelijk is. Er blijkt niet uit dat de opgeëiste persoon met zekerheid in de genoemde instellingen zal worden geplaatst.
De officier van justitie vindt dat de gegeven detentiegarantie het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon wegneemt. De rechtbank heeft al verschillende malen geoordeeld dat de voor deze instellingen afgegeven detentiegarantie het algemeen gevaar uitsluit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest M.L. van het Hof van Justitie van de Europese Unie [4] uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken van penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de hierboven vermelde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie in de
Rahova Penitentiaryzal wordt geplaatst en dat hij daarna naar alle waarschijnlijkheid in de
Timişoara Penitentiaryzal worden gedetineerd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 107, 176 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Judecatoria Chişineu-Criş(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114