ECLI:NL:RBAMS:2023:5743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
C/13/733594 / HA RK 23-154
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering van BKR-registratie op grond van de AVG

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn BKR-registratie. [verzoeker], die in het verleden een eenmanszaak had en in financiële problemen is geraakt, verzocht de rechtbank om de bijzonderheidscoderingen op zijn kredietcontract bij ING Bank N.V. te laten verwijderen. Hij stelde dat de registratie niet proportioneel was en dat zijn huidige financiële situatie en woonsituatie dit vereisten. ING Bank N.V. verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat de registratie gerechtvaardigd was vanwege de lange periode van betalingsachterstand en de omvang van de schulden. De rechtbank overwoog dat de belangen van ING bij het handhaven van de registratie zwaarder wogen dan de belangen van [verzoeker] bij verwijdering. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de noodzaak van verwijdering van de registratie, ondanks de verbeterde financiële situatie van [verzoeker]. Het verzoek werd afgewezen en [verzoeker] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/733594 / HA RK 23-154
Beschikking van 6 september 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 11 mei 2023, met producties,
- het verweerschrift, met producties,
- de beschikking van 8 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte met nadere producties van 31 juli 2023 van [verzoeker] ,
- de mondelinge behandeling van 1 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] had een eenmanszaak. In 2004 heeft [verzoeker] voor de financiering van zijn bedrijf een krediet afgesloten bij ING. In 2010 is dit krediet verhoogd tot het bedrag van € 85.000,- (hierna: het krediet).
2.2.
Eind 2010 verslechterde de financiële situatie van (de eenmanszaak van) [verzoeker] . Begin 2011 is ING overgegaan tot het opeisen van het uitstaande bedrag onder het krediet.
2.3.
Op 16 augustus 2011 is [verzoeker] op verzoek van één van de schuldeisers in staat van faillissement verklaard. In april 2014 is het faillissement opgeheven, bij gebrek aan baten.
2.4.
ING heeft hierna meermalen om de terugbetaling van het openstaande bedrag onder het krediet verzocht. [verzoeker] heeft in deze periode niet afgelost op zijn schuld aan ING.
2.5.
Op 19 september 2017 is [verzoeker] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. ING heeft haar vorderingen ingediend bij de bewindvoerder.
2.6.
De schuldsaneringsregeling is op 19 oktober 2020 afgrond met een schone lei. Op 25 november 2020 heeft ING op basis van de slotuitdelingslijst een uitkering van € 7.508,10 ontvangen op haar vordering. Zij heeft een bedrag van € 76.000,- moeten afschrijven op het krediet.
2.7.
ING heeft op dezelfde datum een bijzonderheidscode 3 toegevoegd aan het contractnummer van het krediet in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR). Deze codering heeft als einddatum 25 november 2025 en houdt in dat een bedrag van meer dan € 250,- is afgeboekt. ING had in 2013 en 2014 al bijzonderheidscoderingen A en 2 toegevoegd, omdat [verzoeker] achterbleef met de aflossingen op het krediet en zij hierna het gehele openstaande bedrag heeft opgeëist.
2.8.
Op 21 juni 2021 heeft [verzoeker] aan ING verzocht om de verwijdering van voornoemde BKR-registratie. ING heeft dit verzoek afgewezen.
2.9.
Op 21 februari 2023 heeft [verzoeker] opnieuw een verzoek tot verwijdering ingediend bij ING. Zij heeft ook dat verzoek afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, samengevat, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. primair, ING te veroordelen om binnen zeven dagen na deze beschikking de bijzonderheidscoderingen (A, 2 en 3) op het contractnummer van het krediet in het CKI van BKR te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
II. subsidiair, ING te veroordelen om binnen zeven dagen na deze beschikking de einddatum van bijzonderheidscodering 3 op het contractnummer van het krediet in het CKI van BKR te (laten) aanpassen naar 19 oktober 2025, op straffe van een dwangsom; en
III. ING te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de BKR-registratie niet proportioneel is, dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen en dat de registratie daarom vroegtijdig moet worden verwijderd.
3.3.
ING voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ING heeft de einddatum van bijzonderheidscodering 3 aangepast naar 19 oktober 2025. Tussen partijen is hiermee niet langer in geschil dat de BKR-registratie op zichzelf juist is. Het gaat in deze zaak om de vraag of de bijzonderheidscodering 3 moet worden verwijderd voordat de vijfjaarstermijn verstrijkt. De rechtbank licht hierna eerst in het algemeen toe wat de regels zijn als iemand wil dat een BKR-registratie wordt verwijderd en op welke manier een verzoek tot verwijdering wordt beoordeeld. Daarna zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] beoordelen aan de hand van dat toetsingskader.
toetsingskader
4.2.
Een BKR-registratie is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon (hier [verzoeker] ) vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder f AVG. De verwerkingsverantwoordelijke (hier ING) moet het bezwaar honoreren, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. Als het bezwaar wordt gehonoreerd, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke op grond van artikel 17 lid 1 onder c AVG de persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging wissen. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, dan kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (het doel van de kredietregistratie) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG). Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van de consument tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van kredietverstrekkers tegen consumenten die financiële verplichtingen niet (kunnen) nakomen.
4.3.
De belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van de afweging bekend zijn. Bij deze afweging kunnen dus ook feiten en omstandigheden worden betrokken die zich na de registratie hebben voorgedaan. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel van de verwerking en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor hem minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.
4.4.
Bij een verzoek op grond van artikel 21 AVG moet de verwerkingsverantwoordelijke ingaan op de door de betrokkene aangedragen – en naar vermogen onderbouwde – met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor bezwaar. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bezwaar in het geval van een code A, 2 en/of 3 zijn bijvoorbeeld:
- de omvang van de schuld en/of de achterstand;
- of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
- de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
- de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
- of betrokkene andere schulden heeft;
- of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
- de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
- het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
het verzoek van [verzoeker]
4.5.
[verzoeker] heeft toegelicht dat zijn huidige woonsituatie niet voldoet en dat het daarom van groot belang is dat hij een woning kan kopen, maar dat dit door de BKR-registratie niet mogelijk is. Momenteel woont hij met zijn partner en haar kinderen in een huurwoning, maar deze woning is om meerdere redenen niet geschikt. De buurt is onveilig sinds [verzoeker] en zijn gezin worden bedreigd door andere buurtbewoners, de woning is te krap om het kind van [verzoeker] een eigen slaapkamer te bieden als hij langskomt en dit kind heeft zijn school en sociale netwerk in het Westland. [verzoeker] wil om die redenen een woning kopen in het Westland. Een koopwoning heeft daarnaast als voordeel dat eigen vermogen wordt opgebouwd en de maandelijkse kosten niet stijgen. Bescherming door middel van een BKR-registratie is bovendien niet langer nodig. De registratie is de lange nasleep van de problemen die hij in 2010 met zijn onderneming had. Hij is daarna failliet verklaard en heeft ook de schuldsaneringsregeling doorlopen, zodat het een keer op houdt. [verzoeker] en zijn partner zijn bovendien al ruime tijd financieel stabiel. [verzoeker] heeft geen schulden meer, werkt sinds 2019 bij zijn werkgever en ontvangt een bruto maandsalaris van € 2.490,84. Ook zijn partner heeft sinds 2019 een arbeidsovereenkomst en verdient maandelijks € 2.153,49 bruto. Samen komen ze hun betalingsverplichtingen op tijd na en beschikken ze over spaarvermogen. Het klopt dat [verzoeker] meerdere jaren niet op zijn schuld aan ING heeft afgelost, maar dit valt te verklaren door de verslechterde marktomstandigheden voor zijn bedrijf in 2010 en de onmogelijkheid om hierna te betalen tijdens faillissement en schuldsanering. [verzoeker] weerspreekt dat hij met zijn bedrijf heeft gefraudeerd en dat dit de problemen heeft veroorzaakt.
4.6.
ING stelt zich op het standpunt dat de belangen bij instandhouding van de BKR-registratie zwaarder wegen dan de belangen bij verwijdering daarvan. Zij heeft toegelicht dat [verzoeker] jarenlang in een problematische schuldensituatie heeft verkeerd en dat hij geen blijk heeft gegeven van een goede betalingsmoraal. De achterstand is in 2010 ontstaan, omdat het mis ging met het bedrijf van [verzoeker] . Op basis van door haar overgelegde brieven van de advocaat van één van de andere schuldeisers van [verzoeker] uit die tijd, vermoedt ING dat [verzoeker] met zijn bedrijf heeft gefraudeerd en dat het daarom mis is gegaan. [verzoeker] heeft er uiteindelijk 10 jaar over gedaan om uit de financiële problemen te komen, waarna ING het bedrag van € 76.000,- heeft moeten afschrijven en slechts 8,98% van haar vordering heeft kunnen innen. [verzoeker] heeft tussen het faillissement en de schuldsanering niets van zich laten horen en ook toen geen betalingen gedaan of een regeling getroffen. ING betwist dat [verzoeker] sinds 2019 financieel stabiel is. Hij is eind 2020 pas uit de schuldsanering gekomen en ING heeft op dat moment voornoemd verlies op haar vordering moeten nemen. [verzoeker] had op dat moment in totaal ruim € 345.000,- aan schulden. Daarom is het nog steeds van belang dat de financiële sector wordt beschermd en de informatie van [verzoeker] in het BKR-register aantreft. De door [verzoeker] gestelde belangen om een woning te kopen wegen hier niet tegenop, omdat deze belangen voor het grootste deel niet zijn onderbouwd met stukken en zij niet bijzonder of voldoende zwaarwegend zijn.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat ING zich terecht op het standpunt stelt dat het belang van de kredietregistratie in dit specifieke geval zwaarder weegt dan de belangen van [verzoeker] . Hierna wordt toegelicht waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
4.8.
Het is begrijpelijk dat [verzoeker] zijn schuldensituatie achter zich wil laten en met zijn gezin een koopwoning wil aanschaffen. Afgewogen tegen wat ING heeft aangevoerd, komt aan dit belang echter onvoldoende gewicht toe. Er is niet gebleken van een nijpende woonsituatie, omdat [verzoeker] en zijn gezin over een woning met meerdere slaapkamers beschikken. Dat de huidige huurwoning niet meer geschikt is en het aanbod van huurwoningen ontoereikend is, is door ING gemotiveerd weersproken en is door [verzoeker] verder niet gestaafd met stukken. Dat de buurt voor [verzoeker] en zijn gezin op dit moment onveilig is, is door ING eveneens betwist en is door [verzoeker] enkel onderbouwd met een algemeen formulier van Slachtofferhulp: zonder dat daarop is vermeld van welk feit aangifte is gedaan. Naar de rechtbank begrijpt, is na de diefstal van de step van één van de kinderen van (de partner van) [verzoeker] een ruzie ontstaan met andere buurtgenoten en worden zij door hen lastig gevallen. Hoewel de rechtbank niets af wil doen aan de door [verzoeker] ervaren gevoelens van onveiligheid, kan zij op grond van het voorgaande niet vaststellen dat hierdoor een noodzaak bestaat om de woning te verlaten en geldt ook in dit verband dat [verzoeker] niet heeft onderbouwd dat het niet mogelijk is om een andere huurwoning te vinden. De omstandigheid dat het kind van [verzoeker] in de omgeving van het Westland naar school gaat en het gezin om die reden naar die regio wil verhuizen, is begrijpelijk. Afgezet tegen wat ING heeft aangevoerd en bij gebreke aan onderbouwing dat het vinden van een huurwoning in het Westland niet mogelijk is, is echter ook dit geen reden om de BKR-registratie te verwijderen.
4.9.
ING heeft er terecht op gewezen dat [verzoeker] meerdere schulden had en er ook lange tijd over heeft gedaan om uit deze schuldenproblematiek te komen. [verzoeker] is herhaaldelijk gewezen op de betalingsachterstand, maar de sommaties in de periode tussen het faillissement en de schuldsanering hebben er niet toe geleid dat hij is overgegaan tot betaling. De rechtbank volgt ING niet in haar stelling dat de problemen zijn ontstaan, omdat [verzoeker] zou hebben gefraudeerd. Dat heeft ING met de enkele brief van de advocaat van één van de andere oud-schuldeisers onvoldoende onderbouwd. Wat wel blijft staan, is dat [verzoeker] na een periode van 10 jaar niet in staat is gebleken om ING te voldoen en zij uiteindelijk een bedrag van € 76.000,- heeft moeten kwijtschelden. [verzoeker] had op dat moment een schuldenlast van € 345.000,-. ING hecht ter bescherming van andere kredietverstrekkers terecht een groot belang aan de duur en de omvang van deze schuld.
4.10.
Hoewel het in zijn voordeel weegt dat [verzoeker] sinds 2019 bij zijn huidige werkgever werkt en daardoor een stabiel inkomen heeft, volgt de rechtbank hem niet in zijn stelling dat hij ook al vanaf 2019 financieel stabiel is. ING heeft in dit kader terecht aangevoerd dat [verzoeker] pas eind 2020 uit de schuldsanering is gekomen. Ook nadat hij een vast inkomen kreeg, is de schuld dus nog ruime tijd blijven bestaan en is uiteindelijk een substantieel bedrag hiervan afgeboekt.
4.11.
In het algemeen geldt dat het belang bij verwijdering van de BKR-registratie zwaarder weegt naarmate meer tijd is verstreken. In dit geval heeft de registratie bijna 3 jaar geleden plaatsgevonden en weegt het tijdsverloop in het voordeel van [verzoeker] mee. Gelet op de hiervoor genoemde duur en omvang van de schuldenproblematiek, legt ook die omstandigheid onvoldoende gewicht in de schaal om het verzoek toe te wijzen.
4.12.
Uit dit alles volgt dat het belang voor kredietverstrekkers om de bijzonderheidscoderingen te kunnen zien zwaarder weegt en de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat ING de BKR-registratie moet (laten) verwijderen. Zij wijst het primaire verzoek dan ook af.
4.13.
ING heeft de einddatum van de registratie naar aanleiding van het subsidiaire verzoek aangepast, zodat [verzoeker] bij de toewijzing van dit verzoek geen belang meer heeft. ING heeft toegelicht dat de einddatum van 25 november 2025 op zichzelf juist was, maar dat zij aan [verzoeker] tegemoet wilde komen. Zij wijst erop dat zij de laatste betaling op basis van de slotuitdelingslijst pas op 25 november 2020 heeft ontvangen. [verzoeker] heeft dit alles niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de oude einddatum juist was.
4.14.
De rechtbank veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, omdat hij de partij is die ongelijk krijgt. ING is weliswaar na het verzoekschrift gedeeltelijk aan hem tegemoet gekomen, maar de rechtbank ziet - gelet op het bepaalde in nummer 4.13 - geen aanleiding om ING om die reden te veroordelen in de proceskosten of deze te compenseren. De proceskosten aan de zijde van ING worden tot op deze datum begroot op € 1.872,00
(€ 676,00 griffierecht en 2 punten x tarief II van € 598). Ook wordt [verzoeker] veroordeeld in de kosten die na deze beschikking ontstaan. Deze kosten worden toegewezen op de manier die onder 5.3 wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op deze datum begroot op € 1.872,00,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten die na deze beschikking ontstaan, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening als [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en de beschikking vervolgens wordt betekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door H.A. Huisman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.