ECLI:NL:RBAMS:2023:5739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
13/127880-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel voor overlevering van een Jamaicaanse verdachte

Op 30 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Landgericht Köln in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Jamaica, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 22 augustus 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn advocaat, mr. S.J. van der Woude.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Jamaicaanse nationaliteit bezit. Het EAB is gebaseerd op een vonnis van 17 mei 2022, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden verzocht, maar dat er ook weigeringsgronden zijn die in overweging moeten worden genomen.

De officier van justitie heeft verzocht om af te zien van de weigeringsgrond die zou kunnen gelden omdat het feit geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de argumenten van de officier van justitie voldoende zijn om deze weigeringsgrond niet toe te passen. De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van zijn huwelijk met een EU-burger, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en verdere gegevens te verzamelen, met een nieuwe zitting gepland op 10 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/127880-23
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 16 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 april 2023 door het
Landgericht Köln, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Jamaica) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door, mr. S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Jamaicaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een op 17 mei 2022 door het
Landgericht Kölngewezen voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis met dossiernummer 108 KLs 14/22.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens informatie van het EAB resteren nog 796 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- het onderzoek is in Duitsland uitgevoerd;
- het bewijsmateriaal bevindt zich in Duitsland;
- de verdovende middelen zijn in Duitsland ingevoerd en waren bestemd voor de Duitse markt;
- de vervolging en berechting hebben al plaatsgevonden in Duitsland en er ligt thans een voor

tenuitvoerlegging vatbaar vonnis;

- het openbaar ministerie is niet voornemens vervolging voor het feit in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat, in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten, het gegeven de omstandigheid dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW; heropening van het onderzoek

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft in zijn op 9 augustus 2023 ingediende schriftelijke standpunt en ter zitting betoogd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6a, negende lid, OLW aangezien de opgeëiste persoon echtgenoot is van een EU burger. Zijn echtgenote heeft de Italiaanse nationaliteit en heeft zich in Nederland gevestigd. Het verblijfsrecht van de echtgenote van de opgeëiste persoon strekt zich op grond van artikel 7 van de Richtlijn EU/2004/38 ook uit over de opgeëiste persoon. Zij zijn op 24 april 2017 getrouwd en wonen samen op het [adres opgeëiste persoon] . Op dat adres staat de opgeëiste persoon sinds 28 juni 2017 ingeschreven. Ten slotte bestaat niet de verwachting dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat weliswaar is gebleken dat de opgeëiste persoon vijf jaren ononderbroken verblijf in Nederland heeft gehad, maar dat niet is gebleken dat hij in die periode hier economisch actief is geweest. Evenmin kan de opgeëiste persoon een beroep doen op een van zijn Italiaanse echtgenote afgeleid duurzaam verblijfsrecht in Nederland, omdat hij onvoldoende inkomensgegevens van zijn echtgenote heeft verstrekt. Hij heeft namelijk met betrekking tot de inkomsten van zijn echtgenote uitsluitend een salarisstrook van de maand mei van 2023 overgelegd. Daar komt bij dat de opgeëiste persoon geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de afgelopen 5 jaar een ziektekostenverzekering had. De opgeëiste persoon kan dan ook niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Dat is ook de reden dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) niet is gevraagd een advies uit te brengen omtrent het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon heeft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De opgeëiste persoon heeft als derdelander een beroep gedaan op een van zijn Italiaanse echtgenote afgeleid duurzaam verblijfsrecht in Nederland. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon vanaf 28 augustus 2017 staat ingeschreven op het [adres opgeëiste persoon] . Uit de overgelegde salarisspecificatie van zijn echtgenote over de maand mei van het jaar 2023 blijkt dat zij daar, op dat moment, ook woonachtig was.
Alvorens de rechtbank kan vaststellen of sprake is van een afgeleid duurzaam verblijfsrecht, dient de opgeëiste persoon echter aan te tonen dat zijn echtgenote gedurende een periode van 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. In dat verband dient de opgeëiste persoon alle daarvoor relevante gegevens te verstrekken, in het bijzonder de inkomensgegevens van zijn echtgenote over die periode, om aan te kunnen tonen dat sprake is van een afgeleid duurzaam verblijfsrecht.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek ter zitting onvolledig is geweest omdat het vorenstaande ter zitting onvoldoende is besproken en dat het onderzoek daarom dient te worden heropend om:
- de verdediging in de gelegenheid te stellen een uittreksel van de Basisregistratie Personen (BRP) van de echtgenote van de opgeëiste persoon te overleggen;
- de verdediging in de gelegenheid te stellen de inkomensgegevens van de echtgenote van de opgeëiste persoon over de afgelopen 5 jaar (bij voorkeur in de vorm van jaaropgaven) aan de rechtbank te overleggen;
- de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om (zekerheidshalve) bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst na te gaan of de opgeëiste persoon ten gevolge van een eventuele veroordeling, voor het feit waar hij in Duitsland is veroordeeld, zijn verblijfsrecht zal verliezen.

7.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting.
SCHORSThet onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijdom de reden zoals vermeld onder 6.
BEPAALTdat de zaak in ieder geval vóór
10 september 2023op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Engelse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.