ECLI:NL:RBAMS:2023:5731

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
1310988723
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onrechtmatige doorzoeking van een voertuig en bewijsuitsluiting van aangetroffen vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd verdacht van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een melding van een vechtpartij op 26 april 2023, waarbij de politie de verdachte aantrof. Tijdens de confrontatie met de politie ontstond het vermoeden dat de verdachte een wapen bij zich had, wat leidde tot een doorzoeking van zijn voertuig. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat de verbalisanten niet beschikten over een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van een wapen. Dit vormverzuim leidde tot bewijsuitsluiting van het aangetroffen vuurwapen en de munitie, waardoor de rechtbank niet tot een veroordeling kon komen. De rechtbank benadrukte het belang van het naleven van strafvorderlijke voorschriften en de bescherming van de rechten van de verdachte. Daarnaast werd een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwapen en de munitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/109887-23
Datum uitspraak: 22 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[inschrijvingsadres verdachte]
feitelijk verblijfsadres:
[verblijfadres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.S. Selier en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E. van der Pol naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Pietro Beretta, kaliber 9x17mm, synoniem 9mm kort/ 380 auto), voorhanden heeft gehad,
en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 6 patronen, kaliber 9x17mm (synoniem 9mm kort/ 380 auto), voorhanden heeft gehad.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 april 2023 omstreeks middernacht kreeg de politie een melding van een vechtpartij op de parkeerplaats van [locatie] in Amsterdam-Zuidoost. Ter plaatse troffen de agenten verdachte aan. Verdachte verklaarde – kort gezegd – dat hij met een kennis naar de parkeerplaats was gereden en hier door zijn kennis en andere mannen was aangevallen omdat hij weigerde zijn auto te geven. Hij had flink klappen gehad, maar had zich staande weten te houden. Omdat verdachte vervolgens zijn vest probeerde dicht te doen en zijn hand kort bij zijn middel hield terwijl hij sprak, ontstond bij één van de verbalisanten het vermoeden dat verdachte in het bezit was van een wapen. Hierover werd verdachte vervolgens bevraagd. Verdachte ontkende een wapen te hebben en ontkende dat er ‘iets’ in zijn auto zat. Wel merkte hij op dat één van de mannen in zijn auto was geweest, in de buurt van het dashboardkastje. Verdachte werd gefouilleerd, maar er werd geen wapen aangetroffen. Op de vraag of de auto van hem was, zou verdachte vervolgens geschrokken hebben gereageerd. Ook zou hij hebben herhaald dat één van de mannen in zijn auto was geweest. Eén van de verbalisanten kreeg hierop het vermoeden dat verdachte betrokken was geweest bij een rip-deal en dat in het voertuig mogelijk wapens of verdovende middelen aanwezig waren. Hierop heeft de verbalisant het rechter voorportier van de auto geopend en daarna het dashboardkastje. In het dashboardkastje bleek een pistool van het merk Pietro Beretta te liggen, half geladen met munitie.
4.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het vuurwapen met bijbehorende munitie is aangetroffen in het dashboardkastje van de Nissan Qashqai waarin verdachte reed. Verdachte had wetenschap van de aanwezigheid van het vuurwapen blijkens zijn geschrokken, spontane en zeer specifieke reactie in het gesprek met de verbalisanten. Van beschikkingsmacht was eveneens sprake, omdat uit algemene ervaringsregels volgt dat de bestuurder van een auto wordt geacht bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in zijn auto en daarover te kunnen beschikken. Het alternatieve scenario van verdachte is evident ongeloofwaardig.
De verbalisanten waren bevoegd de auto te doorzoeken op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie (WWM), omdat zij redelijkerwijs konden vermoeden dat er wapens of munitie in het voertuig aanwezig waren. Dat vermoeden was gebaseerd op de specifieke lokale omstandigheden, de plaats, het tijdstip en de aard van de melding in combinatie met het gesprek van verdachte met de verbalisanten, waarin hij geschrokken reageerde en spontaan antwoordde dat iemand in de auto is geweest bij het dashboardkastje. Het onderzoek mocht ook plaatsvinden op grond van artikel 51 WWM. Die bevoegdheid beperkt zich niet tot het zoekend rondkijken.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen. De cautie is niet gegeven en er was onvoldoende redelijk vermoeden van schuld aanwezig om tot doorzoeking van de auto van verdachte over te gaan op grond van artikel 49 WWM. Op grond van artikel 51 WWM mag een voertuig worden onderzocht, niet doorzocht. Verdachte heeft voor de doorzoeking ook geen toestemming gegeven. Er is daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat uit het onderzoek is verkregen. Er is immers een belangrijk vormvoorschrift geschonden, het verzuim ernstig en verwijtbaar is en daardoor nadeel is veroorzaakt.
Indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting komt, dient verdachte ook te worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat hij het vuurwapen voorhanden had. Verdachte was zich namelijk niet bewust van de aanwezigheid van het vuurwapen en had ook niet de beschikkingsmacht daarover.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ten onrechte geen cautie gegeven?
De rechtbank is van oordeel dat de verbalisant, voordat hij verdachte heeft bevraagd over de aanwezigheid van een wapen, verdachte de cautie had moeten geven. De door de verbalisant gestelde vragen hadden als doel een verklaring van verdachte te verkrijgen omtrent zijn eventuele betrokkenheid bij een strafbaar feit, welke verklaring mogelijk had kunnen dienen tot bewijs. Op dat moment was verdachte object van onderzoek en was er sprake van verhorende ambtenaren in de zin van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Door het niet geven van de cautie is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv.
De vraag is vervolgens of er rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Op de vragen van verbalisant heeft verdachte verklaard dat anderen in zijn auto waren gekomen – in de buurt van het dashboardkastje – en dat hij niet wist of ze daar ‘iets’ hadden gedaan. Omdat verdachte hiermee niets heeft verklaard wat redengevend is voor het bewijs, ziet de rechtbank geen reden om een gevolg aan dit vormverzuim te verbinden, nu de verdachte door het achterwege blijven van het geven van de cautie niet in zijn verdediging is geschaad. Met de constatering van het vormverzuim zal daarom worden volstaan.
Opsporingsbevoegdheden op grond van de WWM
De rechtbank stelt vervolgens de vraag aan de orde of de doorzoeking van de auto rechtmatig was. Indien een redelijk vermoeden ontstaat dat in een vervoermiddel wapens of munitie aanwezig zijn, kan een vervoermiddel op grond van artikel 49 WWM worden doorzocht ter inbeslagneming. In het geval redelijkerwijs aanleiding bestaat om een voertuig te onderzoeken op wapens en munitie, zonder dat nog sprake is van een redelijk vermoeden op de aanwezigheid hiervan, voorziet artikel 51 WWM in de opsporingsbevoegdheid om een voertuig te onderzoeken. De bevoegdheid om vervoermiddelen te onderzoeken, is geen doorzoekingsbevoegdheid. Op grond van artikel 51 WWM zal een opsporingsambtenaar zich daarom moeten beperken tot zoekend rondkijken en zich moeten onthouden van het openen van afgesloten compartimenten in een vervoermiddel.
Mocht het dashboardkastje worden geopend?
In het proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2023 is over dat vermoeden bij verbalisanten het volgende opgenomen:
Gezien de melding vechtpartij meerdere mannen tegen één, de geen aannemelijke verklaring van [verdachte] en het voor ons bekende subject dat aanwezig was op het plaats delict. Op basis hiervan kreeg ik het vermoeden dat hij mogelijk betrokken was bij een rip-deal of iets dergelijks. Mede door het gedrag dat [verdachte] vertoonde kreeg ik het vermoeden dat in het voertuig mogelijk een (vuur)wapen of verdovende middelen lagen.
Naar het oordeel van de rechtbank konden de verbalisanten op basis van deze genoemde feiten en omstandigheden redelijkerwijs nog niet vermoeden dat zich een wapen bevond in de auto. Weliswaar waren er voldoende aanwijzingen om redelijkerwijs aanleiding voor onderzoek te zien, maar met het openen van het dashboardkastje is buiten de geldende opsporingsbevoegdheden getreden.
Vóór het openen van het dashboardkastje wisten de verbalisanten dat er een vechtpartij was geweest, dat [verdachte] geen wapen bij zich droeg (hij was immers gefouilleerd) en dat “ze” bij het dashboardkastje waren geweest. Op basis van deze informatie kan niet worden vastgesteld dat er een redelijk vermoeden was voor de aanwezigheid van een wapen in de auto. Uit het geschrokken reageren en herhalen door [verdachte] kan gezien de vechtpartij die kort daarvoor had plaatsgevonden ook bezwaarlijk het vermoeden van aanwezigheid van een vuurwapen worden afgeleid.
Bewijsuitsluiting van de vondst van het wapen en de munitie
Dit betekent dat de opsporingsambtenaren niet bevoegd waren om op grond van artikel 49 WWM het dashboardkastje open te maken. Die doorzoeking kan evenmin worden gebaseerd op artikel 51 WWM, aangezien daarvoor is vereist dat voor de zoekactie redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van kort gezegd een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt, overtreding van de artikelen 13, 26 of 27 WWM, of aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd. Een dergelijke aanleiding bestond voordat het dashboardkastje werd geopend niet.
De rechtbank merkt de onrechtmatige doorzoeking van het voertuig aan als een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Vervolgens komt de rechtbank aan de vraag toe of aan dat verzuim in dit geval een (rechts)gevolg moet worden verbonden, en zo ja, welk.
Bij de toepassing van het eerste lid van artikel 359a Sv houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De strafvorderlijke voorschriften ter zake van het doorzoeken van plaatsen en voertuigen zijn aan te merken als belangrijke voorschriften, waaraan de wetgever strikte voorwaarden heeft verbonden. Door die voorwaarden niet in acht te nemen hebben de verbalisanten inbreuk gemaakt op een belangrijk strafvorderlijk voorschrift en ook op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van de verdachte. De rechtbank acht dit een ernstig verzuim; burgers moeten erop kunnen vertrouwen niet zonder voldoende aanleiding te worden aangemerkt als verdachte. Door de auto onbevoegd te doorzoeken teneinde mogelijk belastend bewijsmateriaal te vergaren, is de verdachte in zijn belangen geschaad. Daarmee is het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden geschonden. Verdachte heeft aangevoerd dat hij op onterechte gronden in het openbaar is onderworpen aan dwangmiddelen die zien op ernstige strafbare verdenkingen terwijl hijzelf nu juist het slachtoffer was van een geweldsincident. Het nadeel is daarmee gegeven.
Het aantreffen van het vuurwapen vloeit rechtstreeks voort uit de onrechtmatige doorzoeking. Dit bewijsmateriaal is daarmee onder zodanige omstandigheden verkregen dat het gelet op het voorgaande niet mag worden aangewend om een strafrechtelijke veroordeling te bewerkstelligen en dient - als verboden vrucht van die onrechtmatige doorzoeking - naar het oordeel van de rechtbank te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank acht bewijsuitsluiting ook noodzakelijk in het licht van de rechtsstatelijke waarborgen die fundamentele strafvorderlijke beginselen bieden, alsmede om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en op deze wijze een signaal af te geven opdat strafvorderlijke voorschriften niet tot een dode letter in de wet verworden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte wegens onvoldoende – resterend – wettig bewijs dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij ook zonder voornoemde bewijsuitsluiting tot vrijspraak zou zijn gekomen, omdat niet vast zou zijn komen te staan dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en ook niet dat sprake was van een machtsrelatie tussen verdachte en het vuurwapen.

5.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden arrest van 22 december 2020 is aan verdachte onder parketnummer 20/000680-20 (01/993284-19 in eerste aanleg) een gevangenisstraf van 4 jaar opgelegd door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Verdachte is bij besluit van 3 maart 2022 per 10 april 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bij de stukken bevindt zich de op 5 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, met v.i.-zaaknummer 99/000478-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 487 dagen, de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden door zich – voor het einde van de proeftijd – wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging eveneens verzocht de vordering af te wijzen en meer subsidiair deze slechts gedeeltelijk toe te wijzen, kort samengevat wegens alle positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte.
Nu niet is gebleken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit, is evenmin sprake van het niet-naleven van de genoemde algemene voorwaarde. De rechtbank zal de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook afwijzen.

6.Beslag

Blijkens de als bijlage I opgenomen lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is een pistool van het merk Pietro Beretta met zes stuks munitie in beslag genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze voorwerpen aan het verkeer dienen te worden onttrokken. De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank zal gelasten dat deze voorwerpen aan het verkeer worden onttrokken, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het tenlastegelegde feit zijn aangetroffen.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 1 STK wapen, PL1300-2023091704-G6332348 (Omschrijving: pistool Pietro Beretta, kaliber 9x17mm, synoniem 9mm kort/ 380 auto);
  • 6 STK munitie, PL1300-2023091704-G6332580 (Omschrijving: GFL flatnose, kaliber 9x17mm, synoniem 9mm kort/ 380 auto).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Zijl, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en A.L. op 't Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2023.
Bijlage I - Beslaglijst
  • 1 STK Wapen (Omschrijving: PL1300-2023091704-G6332348)
  • 6 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2023091704-G6332580)