ECLI:NL:RBAMS:2023:5725

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
C/13/733716 / KG ZA 23-404
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van bankrelatie afgewezen na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar en bestuurder van een BV, en de ABN AMRO Bank N.V. De eiser vorderde de voortzetting van zijn bankrelatie met de Bank, die per 14 april 2023 was opgezegd. De Bank had de relatie beëindigd vanwege vermeende integriteitsrisico's in verband met een strafrechtelijke veroordeling van de eiser voor betrokkenheid bij drugsdelicten. De eiser ontkende deze betrokkenheid en stelde dat de Bank niet zorgvuldig had gehandeld bij de beëindiging van de relatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 juli 2023 heeft de eiser zijn vorderingen toegelicht, terwijl de Bank verweer voerde op basis van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Bank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de eiser betrokken was bij een ernstig drugsdelict, wat leidde tot een gebrek aan vertrouwen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Bank haar contractuele bevoegdheid om de relatie te beëindigen correct had toegepast, en dat de beëindiging niet onaanvaardbaar was in het licht van de zorgplicht van de Bank.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit in de bancaire relatie en de verantwoordelijkheden van zowel de bank als de klant in het kader van het voorkomen van witwassen en andere financiële misdrijven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/733716 / KG ZA 23-404 IHJK/TF
Vonnis in kort geding van 7 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser] , eigenaar en bestuurder van

[naam BV 1] B.V. handelend onder de naam [naam BV 2] B.V.,
domicilie kiezende op het kantooradres van zijn advocaat,
eiser bij dagvaarding van 14 juli 2023,
advocaat mr. S. Karami te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Jagt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Bank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de mondelinge behandeling van 24 juli 2023 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De Bank heeft aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en [eiser] eveneens een pleitnota. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Ter zitting was namens [eiser] mr. Karami aanwezig en namens de Bank [naam] (KYC analist), mr. S. Broersma (legal counsel) met
mr. Jagt.

2.De feiten

2.1.
Sinds 2017 had de Bank een bankrelatie met [eiser] in privé.
2.2.
Op 14 april 2020 heeft [eiser] het bedrijf [naam BV 1] B.V. handelend onder de naam
[naam BV 3]overgenomen. Sindsdien is hij, via [naam BV 4] B.V., enig aandeelhouder en bestuurder van dit bedrijf, dat daarvoor (vanaf 15 maart 2013) in handen was van [naam BV 5] B.V. Het bedrijf houdt zich bezig met het poetsen van auto’s, om ze klaar te maken voor de showroom. Zij werkt daarvoor samen met autobedrijven.
2.3.
Na overname van
[naam BV 3]heeft [eiser] voor zowel dat bedrijf als [naam BV 4] B.V. een bankrekening aangevraagd en gekregen. Het gaat (onder andere) om de ondernemersrekening met IBAN nummer [bankrekening] . Op de bankrelatie zijn de Algemene Voorwaarden ABN AMRO N.V. van toepassing.
2.4.
In 2021 is naar aanleiding van een grootschalig onderzoek naar diverse personen en entiteiten, die klant waren bij de Bank en die in verband werden gebracht met het plegen van drugsdelicten en witwasactiviteiten, [eiser] in beeld gekomen. In mediaberichten uit 2017 en 2018 wordt een 30-jarige persoon met de initialen “ [initialen] . ” genoemd, die verdachte is in een lopende strafzaak. Daarnaast is er een vonnis van [datum vonnis 1] met parketnummer [parketnummer] ( [naam onderzoek] ) van deze rechtbank waarin een 30-jarige man is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf (waarvan 6 maanden voorwaardelijk) voor het in 2017 medeplegen van voorbereidingshandelingen bij de invoer van ongeveer 1500 kilo cocaïne.
2.5.
In het vonnis staat dat bij verdachte een geldbedrag van € 350,-- in beslag is genomen en dat de rechtbank teruggave van dat geldbedrag aan verdachte heeft gelast. In een transactieoverzicht van de bankrekening van [eiser] in privé staat dat hij op 20 juni 2018 een bedrag van € 357,87 heeft ontvangen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met als omschrijving “ [omschrijving betaling] ”.
2.6.
Bij brief van 30 september 2021 heeft de Bank aan [eiser] gevraagd of hij de persoon is die in de media voorkomt in verband met een veroordeling van een drugsdelict. De Bank heeft daarnaast vragen over transacties op zijn bankrekening gesteld.
2.7.
In een e-mail van 13 oktober 2021 heeft [eiser] aan de Bank meegedeeld dat hij niet de persoon is die in de media voorkomt voor het invoeren van 1499kg cocaïne en dat hij zeker niet aan witwassen doet.
2.8.
In een brief van 19 oktober 2021 heeft de Bank aan [eiser] allerlei (aanvullende) vragen gesteld en verzocht uiterlijk 2 november 2021 te reageren.
[eiser] heeft niet gereageerd op deze brief.
2.9.
In een brief van 10 februari 2022 heeft de Bank aan [eiser] op basis van klantonderzoek vragen gesteld over
[naam BV 3]en hem om informatie en documenten verzocht. Er is onder andere gevraagd naar de oprichting van het bedrijf (bijvoorbeeld de inleg en investeringen) en de achtergrond van een transactie op de zakelijke rekening op 1 april 2021. Daarnaast heeft de Bank [eiser] nogmaals gevraagd of [eiser] de persoon is die onder de naam [initialen] in 2018 in negatieve berichtgeving van de media naar voren komt, in verband met een veroordelend vonnis voor het in 2017 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van het invoeren, dan wel vervoeren en/of afleveren in Nederland van cocaïne.
2.10.
Bij een drietal e-mails van 12 februari 2022 heeft [eiser] hierop gereageerd en ontkend dat hij de persoon [initialen] is, die in de media wordt genoemd. Verder is hij ingegaan op de andere vragen die de Bank heeft gesteld.
2.11.
Bij brief van 12 april 2022 heeft de Bank aan [eiser] meegedeeld dat de bankrelatie met [eiser] in privé op 13 juni 2022 wordt beëindigd. [eiser] heeft hierop niet meer gereageerd en de bankrelatie is op genoemde datum geëindigd.
2.12.
In een brief van 22 september 2022 heeft de Bank de bankrelatie met [naam BV 4] B.V. beëindigd, omdat [eiser] door de Bank gevraagde informatie en documentatie niet tijdig heeft verstrekt, het gebrek aan informatie en inzicht voor de Bank niet in te schatten risico’s meebrengt en de Bank niet aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft) kan voldoen.
2.13.
Nadat [eiser] op 24 september 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van de bankrelatie met zijn bedrijf en nogmaals de drie e-mails van 12 februari 2022 heeft verstrekt, heeft de Bank in een brief van 25 oktober 2022 meegedeeld dat de stelling van de Bank dat [eiser] niet heeft geantwoord op informatieverzoeken onjuist was en daarvoor haar excuses aangeboden. De Bank heeft desondanks geconcludeerd dat zij de relatie met de bedrijven van [eiser] ( [naam BV 4] en
[naam BV 3]) niet kan voortzetten, omdat zij de integriteitsrisico’s niet kan wegen.
2.14.
Op 13 december 2022 heeft [eiser] een schriftelijke klacht ingediend tegen de Bank over het beëindigen van de bankrelatie met zijn bedrijven zonder de informatie van [eiser] mee te wegen. Deze klacht is op 14 februari 2023 ongegrond verklaard.
In deze brief staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Inmiddels heeft u namens uw cliënt informatie en documentatie aangeleverd in uw schrijven van 13 december 2022. Aan de hand van de aangeleverde informatie en documentatie heeft de bank opnieuw een onderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is de bank van mening dat er nog altijd sprake is van onacceptabel integriteitsrisico.
De bank heeft meermaals gevraagd of uw cliënt dezelfde persoon is genoemd in de negatieve berichtgeving omtrent het (medeplegen van het) voorbereiden /bevorderen van het invoeren dan wel vervoeren en/of afleveren in Nederland van ongeveer 1499 kilo cocaïne. Uw cliënt heeft aangegeven niet de persoon te zijn genoemd in de
uitspraak. Ondanks de geanonimiseerde uitspraak heeft de bank in het transactieoverzicht op de (inmiddels beëindigde) privérekening van uw cliënt voldoende aanwijzingen gevonden om aan te nemen dat het wel degelijk uw cliënt betreft. Desbetreffende veroordeling maakt dat zakendoen met de bestuurder, enig aandeelhouder en uiteindelijk belanghebbende (hierna: UBO) van uw cliënt een hoger risico op witwassen via de rekening van zijn entiteiten met zich meebrengt.
Bankieren is een kwestie van vertrouwen. Door de beschreven gebeurtenis is het vertrouwen van de bank in de UBO van uw cliënt aangetast. Dit vormt voor de bank een onacceptabel integriteitsrisico. Daarbij is uw cliënt zakelijk actief in een sector die een hoger risico op witwassen met zich meebrengt. Hierom kan de bank niet, althans onvoldoende uitsluiten dat de gelden op de rekeningen op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Dit vormt
voor de bank een onacceptabel risico, reden waarom het niet langer van de bank gevergd kan worden om de relatie met uw cliënt voort te zetten. (…)”
2.15.
De bank heeft de zakelijke bankrelatie opgezegd en [eiser] tot 14 april 2023 de tijd gegeven een andere bank te vinden voor
[naam BV 3]De bank heeft later toegezegd dat in afwachting van de uitkomst van dit kort geding de dienstverlening wordt voortgezet.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
de Bank te verbieden uitvoering te geven aan de opzegging van de bankrelatie met [eiser] en de bank op straffe van een dwangsom te bevelen deze relatie voort te zetten;
subsidiair
de Bank te veroordelen om als zij heeft vastgesteld dat door [eiser] de Bank risico loopt op grond van de Wft en Wwft, in overleg te treden met [eiser] om dit risico te verkleinen;
Tot slot vordert [eiser] de Bank te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe dat de Bank bij haar beslissing op 22 september 2023 de informatie van [eiser] over het hoofd heeft gezien en niet heeft meegewogen. De Bank is vooringenomen geweest en wist meteen al dat zij de bankrelatie zou beëindigen. De Bank heeft in deze zaak niet zorgvuldig gehandeld zoals zij op grond van artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) gehouden is te doen. Zij heeft niet voldaan aan haar zorgplicht. Het is onduidelijk op welke risico’s de Bank steeds doelt bij haar verzoeken om informatie en beëindiging van de bankrelatie. Waarom zijn de antwoorden van [eiser] onvoldoende en welke documenten wenst de Bank nog te ontvangen? Ook in haar brief van 14 februari 2023 heeft de Bank dat onvoldoende uitgelegd. Bovendien heeft [eiser] niet de kans gekregen hierop te reageren. De Bank heeft bij haar handelen onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [eiser] en onzorgvuldig cliëntenonderzoek uitgevoerd. Verder heeft [eiser] niet kunnen reageren op het standpunt van de Bank dat uit het transactieoverzicht op zijn privérekening aanwijzingen zijn gevonden dat hij is veroordeeld voor een drugsdelict. Bovendien mag een
eventueelfeit uit 2017 dat ook nog [eiser] in privé zou betreffen geen reden zijn om de bankrelatie te beëindigen. De beëindiging van de bankrelatie is dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Tevens is de beëindiging van de bankrelatie onrechtmatig. Zonder bank is het voor [eiser] onmogelijk om een bedrijf te exploiteren. Zijn belang om het bedrijf te behouden is groot. Bovendien raken andere bedrijven (zijn opdrachtgevers) ook gedupeerd als het bedrijf stopt. [eiser] heeft geen andere bank benaderd voor een nieuwe rekening. Dat is zinloos omdat andere banken altijd willen weten waarom de vorige bankrelatie is geëindigd.
3.3.
De Bank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, omdat de Bank per 14 april 2023 de bankrelatie heeft beëindigd en heeft meegedeeld de dienstverlening voort te zetten totdat in dit kort geding vonnis is gewezen.
Toetsingscriterium
4.2.
Een vordering tot voortzetting van een bankrelatie kan in kort geding worden toegewezen als voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen en als van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.3.
Op grond van artikel 35 ABV heeft de bank een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de zorgplicht van de bank die zij bij haar dienstverlening in acht moet nemen (artikel 2 lid 1 ABV), waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek; zie HR 10 oktober 2014, ECLl:NL:HR:2014:2929).
4.4.
Anderzijds heeft de klant op grond van artikel 2 lid 2 ABV de zorgplicht eraan mee te werken dat de bank aan haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik van de bankdiensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor de bank of haar reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
Onderzoek onzorgvuldig?
4.5.
In deze zaak heeft de Bank de bankrelatie met [eiser] in privé op
13 juni 2022 beëindigd, omdat [eiser] (volgens de Bank) niet afdoende had geantwoord op vragen over zijn eventuele betrokkenheid bij een ernstig drugsdelict in 2017 en vragen over transacties op zijn bankrekening. [eiser] antwoordde alleen per e-mail van 13 oktober 2021 summier op de brief van de Bank van 30 september 2021 en ontkende alle betrokkenheid bij een drugsdelict, ook schreef hij dat hij niet aan witwassen doet. Daarna heeft [eiser] , ook na een vervolgbrief van de Bank, niets meer van zich laten horen en zich niet verzet tegen de beëindiging van de bankrelatie in privé.
[eiser] verzet zich echter wel tegen de beëindiging van de zakelijke bankrelatie (waar het in dit kort geding om gaat). Uit het feitencomplex vanaf 2.9 volgt dat de Bank vanaf 10 februari 2022 op basis van klantonderzoek aan [eiser] vragen heeft gesteld over
[naam BV 3](en ook [naam BV 4] B.V.). Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in opzegging van de bankrelatie met beide entiteiten, vanwege het niet verkrijgen van cruciale informatie. Naast vragen over transacties op de bankrekening, was de steeds terugkerende vraag aan [eiser] of hij in de media werd genoemd in verband met een drugsdelict in 2017. Deze laatste vraag bleef [eiser] steeds ontkennend beantwoorden. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat, zoals [eiser] stelt, het gehele traject tot aan de opzegging onzorgvuldig is verlopen. De bank heeft haar excuses aangeboden voor het feit dat zij aanvankelijk een drietal e-mails van 12 februari 2022 van [eiser] over het hoofd heeft gezien en heeft deze informatie alsnog meegewogen. Verder is [eiser] steeds in de gelegenheid gesteld om informatie te verstrekken. Eén aspect van het onderzoek zal hierna onder 4.10 aan de orde komen.
Verdere beoordeling
4.6.
Voor de Bank is het probleem dat [eiser] zijn criminele verleden structureel blijft ontkennen, waardoor volgens de Bank sprake is van onacceptabele integriteitsrisico’s en niet kan worden uitgesloten dat de zakelijke bankrekening(en) door [eiser] word(t)(en) gebruikt om geld wit te wassen. Het vertrouwen ontbreekt, aldus de Bank. De Bank heeft daarnaast toegegeven dat de andere vragen (over transacties en de overname van
[naam BV 3]) inmiddels wel zijn beantwoord.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat [eiser] zijn criminele verleden ontkent, althans niet ingaat op zeer sterke aanwijzingen voor zijn betrokkenheid bij een drugsdelict, tot een dermate groot gebrek aan vertrouwen leidt dat van de Bank niet kan worden gevergd dat zij de bankrelatie voortzet. De Bank heeft in die zin dan ook terecht na zorgvuldig onderzoek (zie onder 4.5) van haar opzeggingsbevoegdheid op grond van artikel 35 algemene voorwaarden gebruik maakt. Immers niet is gebleken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruikt. De Bank moet namelijk vertrouwen in haar cliënt kunnen hebben en integriteitsrisico’s kunnen vermijden. Hierna wordt nog verder uitgelegd waarom de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen.
4.8.
Aanwijzingen voor de Bank dat [eiser] degene is die bij vonnis van [datum vonnis 2] is veroordeeld voor een drugsdelict in 2017, waren:
  • de genoemde feiten in de uitspraak komen overeen met de mediaberichten waar het gaat om een destijds 30-jarige [initialen] .;
  • de initialen en de leeftijd van de veroordeelde stemmen overeen met die van [eiser] ;
  • aan [eiser] is op 20 juni 2018 een bedrag van € 357,87 overgemaakt door het Ministerie van Justitie met vermelding van een parketnummer dat overeenkomst met het parketnummer in het veroordelend vonnis, waarin ook staat dat aan verdachte een inbeslaggenomen bedrag van € 350,00 zal worden betaald;
  • vanaf de arrestatie van [eiser] op 29 mei 2017 is er geen transactieverkeer zichtbaar op zijn privé rekening (zie de door de Bank als productie 6 overgelegd rekeningafschriften);
  • uit de als productie 7 overgelegde rekeningafschriften volgt dat [eiser] in 2018 loonbetalingen heeft ontvangen vanuit de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de mediaberichten in combinatie met het vonnis en de overmaking van het bedrag van € 357,87 onder vermelding van een parketnummer dat overeenkomt met het parketnummer in het vonnis de betrokkenheid van [eiser] bij een ernstig drugsdelict meer dan voldoende aannemelijk maken. Het gaat om het in 2017 medeplegen van voorbereidingshandelingen bij de invoer van ongeveer 1500 kilo cocaïne. Het lag op de weg van [eiser] om hierover desgevraagd openheid van zaken te geven. Dat hij niet direct is geconfronteerd met het bewijs dat de Bank had verzameld, zoals het vonnis en transactieoverzichten doet daar niet aan af. Het gaat erom dat [eiser] de Bank pro actief had moeten informeren. Dat de Bank pas in de conclusie van antwoord deze informatie heeft vermeld is niet onzorgvuldig. [eiser] had immers ook op de zitting nog openheid van zaken kunnen geven, maar heeft dat niet gedaan. Hij was niet bij de mondelinge behandeling aanwezig.
4.10.
De advocaat van [eiser] heeft aangevoerd dat zij sinds haar betrokkenheid bij de zaak vanaf november 2022 meermaals bij de Bank het volledige dossier heeft opgevraagd. Na lezing van de conclusie van antwoord heeft zij echter geconstateerd dat zij niet het volledige dossier heeft ontvangen. Eén van de redenen om de zakelijke bankrelatie te beëindigen is immers gelegen in de opzegging van de bankrelatie met [eiser] in privé. Daarover heeft zij niet alle informatie ontvangen (zoals de hiervoor benoemde ‘bewijsmiddelen’), aldus de advocaat. Voor zover bij de advocaat van [eiser] informatie ontbreekt, lag het op de weg van haar cliënt om haar te informeren. [eiser] moet of kon immers over deze informatie beschikken. In de brieven in het zakelijke dossier zijn steeds vragen gesteld over de betrokkenheid van [eiser] bij een strafbaar feit. Hij kon dan ook vermoeden dat de Bank, al is zij geen opsporingsinstantie, daarvoor ‘bewijs’ zou verzamelen.
Dat, zoals [eiser] stelt, een
eventueelfeit uit 2017 dat ook nog hem in privé betreft geen reden mag zijn om de zakelijk bankrelatie te beëindigen, wordt niet gevolgd. Het gaat de Bank er vooral om dat [eiser] geen openheid geeft over zijn betrokkenheid, zelfs niet nadat hij met bewijsmiddelen is geconfronteerd. Het ontbreekt de Bank daardoor aan voldoende vertrouwen in [eiser] en dat werkt door in de zakelijk bankrelatie. De kans op herstel van dat vertrouwen is er niet meer.
[naam BV 4]
4.11.
[eiser] stelt dat de Bank ten onrechte de bankrelatie met [naam BV 4] heeft beëindigd, omdat zij heeft nagelaten om afzonderlijk onderzoek naar deze entiteit te doen. Dit standpunt wordt niet gevolgd. [eiser] was immers ook enig bestuurder en aandeelhouder van deze entiteit, die slechts een
holdingbetrof. De echte activiteiten vinden plaats binnen
[naam BV 3]en het is dan ook logisch dat de aandacht daarop was gericht, en dat [naam BV 4] in het geheel wordt meegenomen.
Geen andere bank
4.12.
[eiser] stelt tot slot dat hij moet stoppen met
[naam BV 3]als de bankrelatie wordt beëindigd. Zonder bankrekening kan hij immers geen zaken doen. Dit heeft ook gevolgen voor derden, onder andere de autobedrijven waarmee hij contracten heeft en zijn personeel, aldus [eiser] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] inderdaad een groot belang heeft bij voortzetting bij de bankrelatie. Echter het belang van de Bank om integriteitsrisico’s te vermijden en op haar cliënt te kunnen vertrouwen, weegt zwaarder. Daarbij kan [eiser] ook op zoek gaan naar een andere bank. Aannemelijk is dat [eiser] tot nu toe onvoldoende inspanningen heeft verricht om een andere bank te vinden. Privé is het hem wel gelukt om een bankrekening bij de SNS bank te openen, maar op zakelijk gebied heeft hij weinig tot niets gedaan. Volgens zijn advocaat heeft hij alleen gevraagd naar de mogelijkheden en geen verdere stappen ondernomen, omdat hij niet kan uitleggen waarom de dienstverlening bij de Bank stopt. Daarnaast levert het omzetten van een zakelijke rekening veel gedoe op, aldus [eiser] . Van [eiser] kan echter meer worden verwacht. Met wat meer inspanning was het niet ondenkbaar geweest dat [eiser] een nieuwe bank voor zijn bedrijven had kunnen vinden. Het lijkt erop dat de motivatie daarvoor heeft ontbroken.
4.13.
Uit al het voorgaande volgt dat voldoende aannemelijk is dat de opzeggingsgrond bij de bodemrechter in stand zal blijven. Bij deze stand van zaken leidt een afweging van de belangen van [eiser] bij de gevraagde ordemaatregel, te weten het voorlopig continueren van de bankrelatie, en de belangen van de bank bij het beëindigen daarvan ertoe dat de beslissing uitvalt in het voordeel van de Bank. Ook voor het toewijzen van de subsidiaire vordering bestaat geen grond.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 173,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: GHF