In conventie
8. [eisers] hebben een spoedeisend belang bij de onderhavige vordering. Duidelijkheid over hun woonsituatie en de daarmee verband houdende (financiële) huurdersverplichtingen zijn naar hun aard spoedeisend. Het andersluidende betoog van [gedaagde 3] en Draijer wordt gepasseerd.
9. De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten met een consument, zodat ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht moet plaatsvinden, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen).
10. Voor zover namens [gedaagde 3] ter terechtzitting is betoogd dat zij niet als handelaren kunnen worden aangemerkt, worden zij daarin niet gevolgd. Gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, onder meer het arrest van 4 oktober 2018 C 105/17 Kamenova, moet bij de beoordeling of sprake is van een handelaar in de zin van de Richtlijn alle omstandigheden van het geval worden betrokken. Gelet op de aard van de activiteiten van [gedaagde 3] , de verhuur van meerdere woningen, de omvang van de verhuurportefeuille met een groot aantal panden, het professionele karakter van de verhuur, de duur en frequentie daarvan, het gebruikmaken van een professionele makelaar en het overduidelijke winstoogmerk van de activiteiten, moeten [gedaagde 3] als handelaren in de zin van de richtlijn worden aangemerkt. Dat zij kinderen van tien en dertien zijn en in deze procedure worden vertegenwoordigd door hun ouders, staat aan deze vaststelling niet in de weg.
11. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
12. Het hiervoor geciteerde beding in de huurovereenkomst, artikel 29.7, is naar zijn aard te beschouwen als een beding dat is bedoeld om in meerdere overeenkomsten te worden gebruikt en door [gedaagde 3] ook daadwerkelijk in meerdere overeenkomsten wordt gebruikt. Deze wordt niet als kernbeding aangemerkt. Namens [gedaagde 3] is ter terechtzitting ook erkend dat over dit beding niet is onderhandeld tussen partijen.
13. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat artikel 29.7 als oneerlijk moet worden aangemerkt. Ter toelichting dient het volgende. De bepaling biedt met name door het tussen haakjes geplaatste “zonder opgave van reden” aan [gedaagde 3] de mogelijkheid zonder enige motivatie en achterliggende reden een voorgestelde huurder te weigeren. Weliswaar is namens [gedaagde 3] ter terechtzitting verklaard dat zij graag zicht willen houden op hun huurders, maar deze bepaling biedt de mogelijkheid om ook andere, voor de huurders onbekende argumenten te hanteren om hun huurder te weigeren. Zelfs argumenten die in strijd zijn met het recht, bijvoorbeeld in strijd met het verbod op discriminatie, zouden door [gedaagde 3] op basis van dit onbegrensde beding gebruikt kunnen worden om een voorgestelde huurder te weigeren. Aldus wordt het evenwicht tussen de huurders en verhuurders aanzienlijk verstoort, nu de achterblijvende huurders daarmee volledig overgeleverd zijn aan de grillen van [gedaagde 3] . Gevolg daarvan kan zijn, zoals ook in dit geding door [gedaagde 3] wordt bepleit, dat huurders die willen vertrekken aansprakelijk blijven voor huurbetalingen, dan wel dat achterliggende huurders met hogere huurlasten worden geconfronteerd, omdat een huurder vertrekt en niet meer meebetaald, dan wel het een huurder die wenst te vertrekken onmogelijk wordt gemaakt om te vertrekken omdat [gedaagde 3] als verhuurder een kandidaat-huurder om onbekende reden weigert te accepteren. [gedaagde 3] en Draijer zijn ter terechtzitting ook geïnformeerd over de mogelijke oneerlijkheid van het beding, maar hebben geen feiten of omstandigheden aangedragen die een ander licht op de oneerlijkheid werpen.
14. Dat leidt ertoe dat aannemelijk is dat de bodemrechter het beding waarop [gedaagde 3] en Draijer zich beroepen zal vernietigen.
15. Gevolg van de oneerlijkheid is dat het hiervoor aangehaalde beding, gelet op de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, volledig buiten toepassing moet worden gelaten. Partiële vernietiging, bijvoorbeeld door het gedeelte tussen de haakjes te verwijderen of buiten toepassing te laten, of herziening is niet mogelijk. Op het beding kan dus geen beroep worden gedaan. Evenmin kan ingevolge de Dexia-arresten van het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2021:68) aanspraak worden gemaakt op een wettelijke regeling van aanvullend recht dat van toepassing zou zijn geweest als het beding niet in de overeenkomst stond. De Hoge Raad heeft nadien ook bepaald dat op wettelijke regelingen van dwingend recht evenmin aanspraak kan worden gemaakt (HR 10-2-2023, ECLI:NL:HR: 2023:198 Kinderopvangarrest).
16. Gevolg hiervan is dat [gedaagde 3] niet de mogelijkheid hebben om een op basis van de huurovereenkomst door de huurders volgens de daarin opgenomen regels voorgedragen kandidaat te weigeren. De door [gedaagde 3] ter terechtzitting aangevoerde verweren, gebaseerd op wettelijke bepalingen, missen dan ook relevantie en behoeven geen bespreking, wat van de juistheid daarvan ook zij. Datzelfde geldt voor de door [eisers] ingenomen stellingen.
17. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de vorderingen van [eisers] als na te melden toewijsbaar zijn, waarbij wordt opgemerkt dat geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde ingangsdatum van 1 juni 2023. Zowel [gedaagde 3] al Draijer zullen worden veroordeeld, nu [gedaagde 3] de toestemming voor de allonge dient te geven, maar Draijer gelet op het dossier naar verwachting de feitelijke uitvoering dient te verzorgen. Voor zover door [eiser 4] als de vertrekkende huurder nog is gevorderd dat hij wordt ontslagen uit de verplichtingen uit hoofde van de huur volgt dit uit de bepalingen van de huurovereenkomst en de nieuwe allonge, zodat hij bij een afzonderlijke veroordeling op dit punt thans geen belang meer hebben. De dwangsom wordt als na te melden gemaximeerd en de opgenomen termijn komt redelijk voor.
18. Dat door de hierna gegeven veroordeling een declaratoire veroordeling wordt afgegeven die het karakter van het kort geding te buiten gaat, zoals [gedaagde 3] en Draijer hebben betoogd, wordt niet gevolgd. [gedaagde 3] en Draijer worden slechts veroordeeld om te bewerkstelligen dat [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] als huurders van de woning hebben te gelden.
19. In dit geding behoeft het debat over de huurprijsverhoging geen beantwoording, nu de vorderingen van [eisers] in conventie en [gedaagde 3] en Draijer in reconventie daarop niet zijn gericht.
20. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat voor zover door [gedaagde 3] en Draijer in het verleden kosten in rekening zijn gebracht voor het verstrekken van de allonge, dan wel zij dit in de toekomst zouden willen doen, dit ten onrechte is. Deze kosten zijn gebaseerd op een niet gelimiteerd kostenbeding in de huurovereenkomst. Een dergelijk beding wordt als oneerlijk beoordeeld, nu ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst voor de huurder de economische gevolgen niet vastgesteld kunnen worden. [gedaagde 3] en Draijer kunnen immers onbeperkte kosten in rekening brengen, waarmee het evenwicht tussen huurder en verhuurder aanmerkelijk is verstoord. Ook op dit beding kunnen [gedaagde 3] en Draijer zich niet beroepen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De kantonrechter gaat er vanuit dat [gedaagde 3] en Draijer de ter terechtzitting gedane toezegging door Draijer dat zij deze kosten aan [eisers] zal terugbetalen, gestand zal doen.
21. De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het spoedeisende belang en hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de oneerlijkheid van het beding en de verwachting inzake de beslissing van de bodemrechter hierover bieden daarvoor voldoende aanknopingspunten. Door [gedaagde 3] en Draijer zijn verder ook geen relevante feiten of omstandigheden aangedragen die in de belangenafweging aanleiding geven om dit kort gedingvonnis in afwijking van het gebruik, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
22. [gedaagde 3] en Draijer dienen als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.