ECLI:NL:RBAMS:2023:5711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
23/4642
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor dakloze vrouw met minderjarige kinderen in Amsterdam

Op 8 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een vrouw met drie minderjarige kinderen, die dreigt dakloos te worden, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. De vrouw, die in Amsterdam-Zuidoost woont, had eerder een aanvraag voor maatschappelijke opvang ingediend, maar deze was op 10 augustus 2023 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat de vrouw niet beperkt zelfredzaam was op meerdere leefgebieden. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij en haar kinderen in een onmenselijke situatie dreigen te belanden.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 1 september 2023 behandeld, waarbij de vrouw werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechter heeft vastgesteld dat de vrouw, ondanks haar beperkingen, niet zonder meer kan worden uitgesloten van maatschappelijke opvang. Er zijn twijfels over de zelfredzaamheid van de vrouw, vooral gezien haar mogelijke licht verstandelijke beperking en het feit dat zij analfabeet en digibeet is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de vrouw en haar kinderen zwaarder wegen dan die van de gemeente, en heeft besloten dat de vrouw en haar kinderen toegang moeten krijgen tot de maatschappelijke opvang vanaf het moment dat zij haar woning moeten verlaten, tot maximaal zes weken na de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht van € 50,- aan de vrouw moet vergoeden en dat de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.674,-, door de gemeente moeten worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, in aanwezigheid van griffier mr. P. Tanis, en is openbaar uitgesproken op 8 september 2023. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4642

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Meinen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H. Kras).

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 10 augustus 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor maatschappelijke opvang [1] voor gezinnen afgewezen.
1.2.
Verzoekster heeft tegen dit besluit, althans naar aanleiding van de afwijzing van
1 augustus 2023 door de GGD, bezwaar gemaakt op 2 augustus 2023. Zij heeft daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat er maatschappelijke opvang aan haar en haar drie minderjarige kinderen wordt toegewezen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk Twi, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoekster verblijft met haar drie minderjarige kinderen, van 12, 11 en 9 jaar oud in een woning in Amsterdam-Zuidoost. De woningbouwvereniging is een ontruimingsprocedure gestart (in kort geding) bij de kantonrechter omdat verzoekster niet rechtmatig in de woning verblijft. Daarom heeft verzoekster zich op 7 juni 2023 gemeld bij de intake van de GGD voor de aanvraag van maatschappelijke opvang voor gezinnen in Amsterdam. In dat kader heeft een screening plaatsgevonden door de GGD. Verweerder heeft op 10 augustus 2023 de aanvraag van verzoekster afgewezen met de overweging dat zij niet beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden.
3. Verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening omdat het afwijzen van de maatschappelijke opvang betekent dat er een onmenselijke situatie ontstaat voor het gezin. Verzoekster zal met haar drie kinderen dakloos raken, een bijzonder schrijnende situatie. Er is bij het besluit bovendien onvoldoende rekening gehouden met de belangen en rechten van de drie betrokken kinderen. Verzoekster heeft op meerdere leefgebieden een hulpvraag en de situatie is alleen maar verslechterd, wat niet is terug te zien in de zelfredzaamheidmatrix die de GGD heeft gehanteerd.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij verzoekster weliswaar sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, maar dat deze niet zodanig zijn dat zij in de maatschappelijke opvang dient te komen. Zij kan voor deze problemen terecht bij haar netwerk, bij het buurtteam en bij het Ouder Kind Team. Dat het haar tot op heden niet lukt een geschikte woning te vinden wijst op schaarste op de woningmarkt; niet op problemen bij het zich handhaven in de samenleving.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op basis van de onderliggende stukken niet zonder meer had kunnen concluderen dat verzoekster niet beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7. Uit het screeningsverslag volgt dat het Buurtteam ongeveer acht maanden betrokken is bij het gezin. Door het Buurtteam wordt aangegeven dat zij een vermoeden hebben van LVB (licht verstandelijke beperktheid). Verzoekster begrijpt vaak zaken niet, ook als deze in haar eigen taal worden uitgelegd. Zij ondervindt moeite met het regelen van praktische zaken en krijgt die niet voor elkaar. De GGD heeft zich in het verslag verder niet uitgelaten over deze vermoedens van LVB en niet uitgelegd waarom dit de zelfredzaamheid van verzoekster niet in de weg zou staan. De verstandelijke vermogens van verzoekster lijken ook niet te zijn onderzocht. Verder heeft verzoekster aangegeven analfabeet en digibeet te zijn. Ze spreekt vrijwel geen Nederlands en nauwelijks Engels.
8. Uit het screeningsverslag volgt verder dat verzoekster voor praktische zaken een beroep kan doen op haar netwerk. Dit lijkt een beperkt netwerk te zijn bestaande uit de vader van de kinderen, een vrouwelijke kennis in Ganzenhoef en kerkgenoten. Het is de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk of dit netwerk voldoende capaciteiten heeft om verzoekster adequate hulp te kunnen bieden, ook bij het vinden van woonruimte binnen of buiten Amsterdam. Duidelijk is dat verzoekster, de vader van de kinderen en het netwerk al ongeveer een half jaar op de hoogte zijn van de dreigende uithuiszetting, maar er lijkt nog geen enkel zicht op enige oplossing te zijn. Ook is niet duidelijk hoe intensief de inspanningen van het Buurtteam voor deze verzoekster precies zijn en of dit voldoet in deze specifieke situatie, waarin dakloosheid voor verzoekster en haar kinderen op korte termijn dreigt en er dus met man en macht naar onderdak zal moeten worden gezocht. Of verzoekster op dit moment in staat moet worden geacht om zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving kan worden betwijfeld. [2]
9. Verzoekster heeft zich eerder kennelijk redelijk weten te handhaven in Amsterdam. Op dit moment zit zij echter wel in een zeer benarde situatie. Zij spreekt geen enkele in Nederland gangbare taal, is mogelijk licht verstandelijk beperkt en kan niet met telefoons of computers omgaan. Zij heeft zeer dringend woonruimte of in elk geval onderdak nodig maar heeft zelf vrijwel geen mogelijkheden om dat te regelen. Het beperkte netwerk dat er is, hoewel al maanden betrokken, regelt het kennelijk ook niet. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen uitgemaakte zaak dat verzoekster en haar gezin niet op een later moment, na nader onderzoek, alsnog zullen worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang. Op grond van de Wmo 2015 is maatschappelijke opvang ook mogelijk wanneer iemand tijdelijk niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven. [3] Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat hier in de situatie van verzoekster geen sprake van is. Bovendien zorgt de dreigende dakloosheid ook voor begrijpelijke stress bij de kinderen. De overheid heeft op basis van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind een positieve verplichting om de belangen van kinderen te betrekken in de besluitvorming. Het belang van de kinderen is daarbij niet zichtbaar betrokken in het besluit.
10. De voorzieningenrechter ziet in deze specifieke situatie daarom aanleiding om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen om verzoekster en haar kinderen toe te laten tot de maatschappelijke opvang vanaf het moment dat zij haar huidige woning heeft moeten verlaten, tot uiterlijk zes weken na de beslissing op bezwaar. Het belang van verzoekster en van haar kinderen om met adequate begeleiding snel uit deze situatie te komen weegt zwaarder dan het belang van verweerder.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoekster en haar kinderen worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang vanaf het moment dat zij de woning in [adres] [huisnummer] heeft moeten verlaten, tot uiterlijk zes weken na de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
2.Zoals bedoeld in artikel 1.2.1 aanhef en onder c van de Wmo 2015.
3.Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 onder 3.8.3. (33 841 vergaderjaar 2013-2014).