Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
4. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of
b. de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en dient het een verweerschrift in.
1. Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, (…) zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking.
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.
2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.
4. Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk mededeling van de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet bestuursrecht, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Regels bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Artikel 1.26 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.
Artikel 25 Algemene afwijkingsregels
a. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het dagelijks bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
5. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met maximaal 1,2 meter;
6. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten ten behoeve van een extra bouwlaag of het verbouwen van een bijzondere bouwlaag tot een bouwlaag met ten hoogste 3 meter, onder voorwaarden dat: door de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam een positief advies is gegeven en;
de bouwlaag ten dienste is van de functie wonen en;
de bouwlaag niet leidt tot een toename van het aantal woningen en;
de bouwlaag geen onevenredige afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld en;
de bouwlaag geen onevenredige gevolgen heeft voor de daglichttoetreding van omliggende panden;
Uitvoeringsrichtlijnen bouwlagen Museumkwartier en Valeriusbuurt
Uitvoeringsrichtlijn 3. Geen onevenredige afbreuk
Indien de toevoeging van een extra bouwlaag of een verbouwing van een bijzondere bouwlaag tot een bouwlaag aan ten minste de hieronder opgenomen uitgangspunten voldoet, wordt dit niet beschouwd als een ‘onevenredige afbreuk’ van het straat- en bebouwingsbeeld in de zin van artikel 25, sub a onder 6 van het bestemmingsplan:
Voor alle gevallen geldt het volgende:
a. De bouw leidt niet tot meer dan vijf bovengrondse bouwlagen;
b. Op een kap kan geen extra bouwlaag worden gemaakt;
c. De extra bouwlaag moet dezelfde breedte hebben als het pand waarop hij wordt gebouwd; d. De extra bouwlaag mag de lijn, die vanuit het maaiveld van het achtererf de bestaande achtergevel aan de bovenkant onder een hoek van 45 graden snijdt, niet overschrijden.
e. Een extra bouwlaag binnen een architectuureenheid waarvoor geldt dat:
1. de naastgelegen architectuureenheid of –eenheden binnen een straatwand een bouwlaag hoger is of zijn dan het pand waarvoor de aanvraag is ingediend en
2. de onder 1 genoemde bouwlaag is opgetrokken vanuit de voorgevel is alleen toelaatbaar als deze extra bouwlaag ook vanuit de voorgevel wordt opgetrokken.
2.Specifiek per ordecategorie geldt het volgende:
2.1bij orde 3 panden binnen stedenbouwkundige zone C en basisordepanden in stedenbouwkundige zone A of B waar sprake is van een gevarieerde hoogte in de desbetreffende straatwand (als onderdeel van het desbetreffende bouwblok),
a. is de meest voorkomende planologisch maximale bouwhoogte1 maatgevend;
b. geldt voor panden die op de waarderingskaart zijn aangeduid als behorend tot een architectuureenheid, alleen als eenheid mogen worden verhoogd;
c. geldt voor panden die op de waarderingskaart zijn aangeduid als deel van een spiegeling of symmetrie, dat de spiegeling en/of symmetrie moet worden behouden.