4.1Zaak A
De beschuldiging in zaak A betreft het veroorzaken door verdachte van stofverspreiding van ertsen op 1 en 2 maart 2018 door opzettelijk in strijd te handelen met twee voorschriften verbonden aan een aan verdachte verleende omgevingsvergunning.
Het in strijd handelen met vergunningsvoorschrift 0.2.31 ziet op het zodanig overslaan en/of transporteren en/of bewerken van ertsen, dat stofverspreiding optrad, die buiten een afstand van twee meter van de bron nog visueel waarneembaar was.
Het in strijd handelen met vergunningsvoorschrift 0.2.45 ziet op het niet vochtig houden en/of niet op een zodanige wijze schoon houden van opslagterreinen (van de opslagen gelegen tussen de Ertsveldweg en de Steigerweg) dat geen direct bij de bron waarneembare stofverspreiding van ertsen optrad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt, kort samengevat, dat de beschuldiging in zaak A op basis van de aangifte met bijlagen, de (nadere duiding van de) filmbeelden en de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte volledig kan worden bewezen verklaard. De werkzaamheden die tot de stofverspreiding hebben geleid, kunnen aan verdachte worden toegerekend en verder geldt (ook) in het economisch strafrecht de leer van het kleurloos opzet.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben vrijspraak bepleit. Daartoe hebben zij aangevoerd, kort samengevat, dat de werkzaamheden, waar vergunningvoorschrift 0.2.31 op ziet en die hebben geleid tot stofverspreiding, niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verder is er voor overtreding van vergunningvoorschrift 0.2.45 op
2 maart 2018 onvoldoende bewijs. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte opzet had op overtreding van de vergunningvoorschriften 0.2.31 en 0.2.45.
Wat betreft de toerekening aan verdachte van handelen/nalaten waardoor de opslagterreinen niet voldoende vochtig en/of schoon werden gehouden in de zin van vergunningsvoorschrift 0.2.45, hebben de raadslieden zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
De vergunning(voorschriften)
Bij besluit van 16 januari 2007 verleent Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland aan Corus Staal B.V. een Revisievergunning Wet Milieubeheer met kenmerk 2007-00001 ten behoeve van de in de gemeenten Velsen, Beverwijk en Heemskerk gelegen inrichting (adres: [adres inrichting] ). De vergunning bevat de volgende voorschriften:
0.2.31
Vaste goederen moeten zodanig worden overgeslagen, getransporteerd en bewerkt, dat geen stofverspreiding optreedt die buiten een afstand van 2 meter van de bron nog visueel waarneembaar is.
0.2.45
Opslagterreinen dienen vochtig te worden gehouden en/of op een zodanige wijze schoon te worden gehouden dat geen direct bij de bron waarneembare stofverspreiding optreedt.
Stofverwaaiing op 1 maart 2018
[naam inspecteur 1] , inspecteur bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna: ODNZKG), doet op 22 mei 2018 aangifte tegen verdachte en verklaart over zijn bevindingen op 1 maart 2018 het volgende:
Op 1 maart 2018 bevond ik mij op de Noordersluisweg te Velsen-Noord, direct naast de inrichting [verdachte] . Er was die dag sprake van een harde wind,
windkracht ca 7 en van strenge vorst. Ik zag daar dat grote hoeveelheden stof verwaaiden vanaf de ertsopslagen op de opslagterreinen van [verdachte] , namelijk de opslag ingesloten tussen de Ertsveldweg en de Steigerweg. Ik zag dat deze stofverspreiding tot buiten de inrichting reikte, in ieder geval verder dan twee meter vanaf de bron, de opslaglocatie. Ik heb van mijn waarneming een foto gemaakt die ik later bij mij inspectie-rapportage heb gevoegd.
Hierna voerde ik met mijn collega [naam collega] een milieucontrole uit. Hierbij zag en constateerde ik dat op dit terrein erts werd opgeslagen. Ik zag dat vanaf deze opslagen stofwolken verwaaiden, die verder waaiden dan twee meter vanaf deze bron. Tevens zag ik dat er ter plaatse werkzaamheden werden uitgevoerd die ernstige stofverspreiding veroorzaakten. Ik zag namelijk dat op dit terrein met een shovel werd gereden en dat deze shovel erts op een transportband stortte. Ik zag dat hierbij enorme stofwolken verwaaiden, in ieder geval veel verder dan de voorgeschreven maximale twee meter vanaf die bron, de opslag. Ik zag dat geen maatregelen werden genomen om deze stofverspreiding tegen te gaan, bijvoorbeeld door deze te besproeien met vloeistof, van welke soort dan ook. Hiervan heb ik foto's en filmopnamen gemaakt.
Ik sprak hierop de HSEQ manager, [naam manager] op deze overtreding aan. Daarbij is ook gesproken met de Chef van de Wacht (Hierna: CvdW), [naam Chef van de Wacht] en Manager Logistiek, de [naam manager logistiek] . De CvdW zegde mij toe de werkzaamheden onmiddellijk te staken en maatregelen te nemen om de stofverspreiding te beëindigen.
Verbalisant [naam verbalisant] heeft een duiding gegeven van filmopnames op
1 maart 2018:
- Locatie: Opslagenweg op het terrein van [verdachte]
- Datum: 1 maart 2018
- Wat is zichtbaar: De inspecteurs, [naam inspecteur 1] en van [naam inspecteur 2] , keken in zuidelijke richting naar de erstvelden.
De inspecteurs zien stof afkomstig van de opslagen en een sorteerinstallatie
verwaaien.
De verwaaiing was over het gehele terrein van de Grondstoffenlogistiek, het buiten de inrichting gelegen duingebied en verder richting de Noordzee.
De installatie waar zichtbaar grondstoffen vanaf verwaaien is een sorteerinstallatie. (zie screenshot 1)
De afstand van de inspecteur naar de sorteerinstallatie bedraagt tijdens het maken van de film ongeveer 30 meter. (zie screenshot 2 en 10)
De gehele sorteerinstallatie is gerekend van linkerzijde stortbak (A) tot einde
transportband (meeste rechter cirkel) ongeveer 15 meter in lengte. (zie screenshot 2)
Op screenshot 6 en 7 zijn de positie van de inspecteurs en de sorteerinstallatie aangeduid.
Links van de meest linker lantaarnpaal is de shovelbak zichtbaar welke grondstoffen kiept in de stortbak. (zie screenshot 2)
Rechts van de meest linker lantaarnpaal zijn de gekiepte grondstoffen zichtbaar welke direct verwaaien. (zie screenshot 2)
Rechts naast de meest rechter lantaarnpaal is het einde van de transportband
zichtbaar waar vanaf seconde 1 te zien is dat er grondstoffen vanaf komen. (zie screenshot 2)
Op de filmpjes is daadwerkelijk stof te zien, gelet op de kleur en de hoeveelheid is het geen stoom of rook.
Het is de inspecteurs ambtshalve bekend dat hetgeen zichtbaar is stof was en
derhalve geen stoom of rook. De stof waaide op vanaf de bovenzijde van de opslagen, maar ook vanaf de shovel en de sorteerinstallatie.
Ten tijde van de constateringen zijn geen broei of andere incidenten gemeld door [verdachte] , een shovel en de sorteerinstallatie gebruiken geen stoom.
- Screenshot 1
Het algehele verwaaien van grondstoffen vanaf de opslagen van de Grondstoffenlogistiek. De verwaaiing was over het gehele terrein van de Grondstoffenlogistiek, het buiten de inrichting gelegen duingebied en verder richting de Noordzee.
Het terrein van de Grondstoffenlogistiek is in screenshot 8 aangeduid met de rode belijning,
Het in werking zijn van een sorteerinstallatie met transportband, de installatie is zichtbaar in het rode vlak.
- Screenshot 2
Het algehele verwaaien van grondstoffen vanaf de opslagen van de Grondstoffenlogistiek. De verwaaiing was over het gehele terrein van de Grondstoffenlogistiek, het buiten de inrichting gelegen duingebied en verder richting de Noordzee. Het terrein van de Grondstoffenlogistiek is in screenshot 8 aangeduid met de rode belijning,
- Met de rode letter A is een shovelbak welke grondstoffen, Permac, in de stortbak van de sorteerinstallatie, stort aangeduid. Vanaf seconde 9 is in de film te zien dat de shovelbak beweegt.
- Met de rode letter B is een wielgraver/opwerpmachine aangeduid.
- In de rode cirkels is verwaaiing van Permac te zien vanaf de stortbak en de transportband van de sorteerinstallatie, tijdens het zeven van Permac.
[naam 1] van [verdachte] stuurt op 1 maart 2018 de volgende e-mail naar [naam inspecteur 2] (
de rechtbank begrijpt: de collega van inspecteur [naam inspecteur 1] , die op 1 maart 2018 ook betrokken was bij de milieucontrole):
Al sinds de vorstperiode wordt maximaal ingespeeld op de maatregelen die nog genomen kunnen worden om het stof te bestrijden. Dagelijks worden met behulp van de weersvoorspelling de nodige maatregelen genomen.
Zoals al genoemd kan het automatische sproeisysteem (Stobes) op het GSL terrein niet gebruikt worden omdat de ondergrondse waterleidingen zijn afgetapt vanwege de vorst. De opslagen zijn daarom maximaal bewerkt met het korstvormende middel Latex en er is een watersproeiwagen ingezet met warm water.
Helaas moeten we vandaag constateren dat bij deze extreme weersomstandigheden, vorst, lage luchtvochtigheid en harde wind ook de behandelde opslagen verwaaien.
Stofverwaaiing op 2 maart 2018
[naam inspecteur 1] verklaart over zijn bevindingen op 2 maart 2018 het volgende:
Op 2 maart 2018 voerde ik wederom een controle op stofverspreiding bij bovengenoemde opslag uit buiten en op de inrichting [verdachte] . Ook die dag was er sprake van een harde wind. Toen ik op de Reijndersweg stond, zag ik dat er vanaf die opslag stofverspreiding optrad die tot buiten de inrichting visueel zichtbaar was. Daarna zijn wij het terrein van [verdachte] opgereden. Ik zag op het terrein dat wederom sprake was van ernstige stofverspreiding vanaf deze opslagen aan de Ertsveldweg op het terrein van [verdachte] . Ik zag dat deze
stofverspreiding verwaaide tot ver buiten twee meter vanaf de bron, de opslaglocatie. Ik zag dat er weer werkzaamheden werden uitgevoerd op de zelfde opslaglocatie waar de dag daarvoor ook werkzaamheden plaatsvonden waarbij stofverspreiding optrad en waarvan op 1 maart is aangegeven dat deze werkzaamheden zouden worden stilgelegd.
Ik zag dat er werd gereden met een shovel en dat deze shovel erts stortte op een transportband. Ik zag dat hierbij enorme stofverspreiding plaats vond, die in ieder geval buiten een afstand van 2 meter van de bron nog visueel waarneembaar was. Hiervan heb ik foto's en filmopnamen gemaakt.
Tijdens mijn controle heb ik geen maatregelen gezien, gericht op beheersing van stofverspreiding aldaar.
Verbalisant [naam verbalisant] duidt filmopnames van 2 maart 2018 als volgt:
- Locatie: Opslagenweg op het terrein van [verdachte]
- Datum: 2 maart 2018
- Wat is zichtbaar: De inspecteurs, [naam inspecteur 1] en [naam inspecteur 3] , kijken in zuidwestelijk richting vanaf de Opslagenweg in de richting van de Steigerweg, vanaf ongeveer seconde 20 draaiend naar zuidelijke richting.
De inspecteurs zien donkere stof afkomstig van de opslagen van de
Grondstoffenlogistiek en een sorteerinstallatie verwaaien. (zie screenshot 3, 4 en 5)
De verwaaiing was over het gehele terrein van de Grondstoffenlogistiek, het buiten de inrichting gelegen duingebied en verder richting de Noordzee.
De installatie waar zichtbaar grondstoffen vanaf verwaaien is een sorteerinstallatie. (zie screenshot 4)
Een shovel rijdt in een donkere stofwolk waardoor hij steeds minder zichtbaar wordt. (zie screenshot 3)
De stof waaide op vanaf de bovenzijde van de opslagen, vanaf de shovels en de sorteerinstallatie. (zie screenshot 3, 4 en 5)
Het is de inspecteurs ambtshalve bekend dat, gelet op de kleur en de hoeveelheid, hetgeen zichtbaar is stof was en derhalve geen stoom of rook.
Ten tijde van de constateringen zijn geen broei of andere incidenten gemeld door [verdachte] , een shovel en de sorteerinstallatie gebruiken geen stoom.
Recht voor de auto van de inspecteurs rijdt op een afstand van ongeveer 30-40 meter een shovel, de shovel heeft een oranje zwaailicht branden als aanduiding dat hij in werking is. De shovel rijdt zichtbaar door grote donkere stofwolken heen.
In screenshot 3 is de shovel aangeduid met de rode letter C en het zwaailicht met de rode pijl.
De Opslagenweg heeft een rij breedte van ongeveer 7,65 meter, (zie screenshot 9) Vanuit de linkerzijde van auto is verwaaiing zichtbaar vanaf de opslagen tot over de Opslagenweg in de richting van de Ertsveldweg en verder in westelijke richting, (zie screenshot 3)
Vanaf seconde 25 is rechts naast de binnenspiegel van de auto te zien dat de
shovelbak grondstoffen in de stortbak van de sorteerinstallatie stort. Vanaf seconde 35 is te zien dat de gestorte grondstoffen direct verwaaien. (zie screenshot 5; linker rode cirkel)
Bij aanvang van de film bedraagt de afstand van de inspecteur tot de sorteerinstallatie ongeveer 60 meter.
Bij het einde van de film bedraagt de afstand van de inspecteur tot de
sorteerinstallatie ongeveer 30 meter. (zie screenshot 10)
De gehele sorteerinstallatie is gerekend van linkerzijde stortbak tot einde
transportband ongeveer 15 meter in lengte. (zie screenshot 4)
Op screenshot 6 en 7 zijn de positie van de inspecteurs en de sorteerinstallatie aangeduid.
- Screenshot 3
Het algehele verwaaien van grondstoffen vanaf de opslagen van de Grondstoffenlogistiek. De verwaaiing was ten minste zichtbaar over het gehele terrein van de Grondstoffenlogistiek, het buiten de inrichting gelegen duingebied en verder richting de Noordzee.
Het terrein van de Grondstoffenlogistiek is in screenshot 8 aangeduid met de rode belijning,
Een rijdende shovel welke de signalering aan heeft, het oranje zwaailicht. De shovel is aangeduid met de rode letter C, het oranje zwaailicht is aangeduid met de rode pijl.
- Screenshot 4
Het in werken zijn van een sorteerinstallatie, deze installatie is zichtbaar in het rode vlak.
- Screenshot 5
In screenshot 5 zijn bij de rood omcirkelde locaties grondstoffen, Permac, te zien, welke afkomstig zijn van de sorteerinstallatie, welke verwaaien.
Concentratie fijnstof na stofverspreiding
De dagelijkste meting van de concentratie fijnstof in de lucht in de omgeving van verdachte zag er rond 1 en 2 maart 2018 als volgt uit:
Verklaring vertegenwoordiger van verdachte
Op 15 oktober 2018 is [naam bedrijfschef] (bedrijfschef erstvoorbereiding, waar de erstopslagen onder vallen) verhoord als vertegenwoordiger van verdachte. Hij heeft het volgende verklaard:
Mij is bekend dat op basis van voorschrift 0.2.31 van de aan [verdachte] verleende
vergunning vaste goederen zodanig moeten worden overgeslagen, getransporteerd en bewerkt, dat geen stofverspreiding optreedt die buiten een afstand van 2 meter van de bron nog visueel waarneembaar is en dat op basis van voorschrift 0.2.45 opslagterreinen vochtig dienen te worden gehouden en/of op een zodanige wijze schoon dienen te worden gehouden dat geen direct bij de bron waarneembare stofverspreiding optreedt.
Wij hebben op elk team 24 x 7 een persoon die verantwoordelijk is voor dit toezicht en gelet op de bijzondere omstandigheden hebben we geregeld dat er meerdere personen op zouden letten.
De stofverspreiding had twee oorzaken. Ten eerste waren de omstandigheden dermate extreem dat de preventieve maatregelen niet afdoende bleken en ten tweede was er een ongewenst initiatief van werkzaamheden door een contractor, een ingehuurd bedrijf.
Het is een groot terrein en het feit dat niet door onze mensen werd ingegrepen kan ik alleen verklaren uit het feit dat zij dat zij deze werkzaamheden, die door een contractor werden uitgevoerd, dat nog niet hadden waargenomen.
De chef van de wacht heeft toen die 1 maart 2018 door de toezichthouders OD op de stofverspreiding was gewezen en aangezegd was dat onmiddellijk maatregelen moesten worden genomen, de werkzaamheden stil laten leggen.
De werkzaamheden werden door dezelfde contractor uitgevoerd. Wij gingen er van uit dat die contractor door de stillegging op 1 maart 2018 wel zou begrijpen dat hij deze werkzaamheden op 2 maart bij ongewijzigde
weersomstandigheden ook niet moest uit voeren. Dat is kennelijk toch niet duidelijk geweest.
Stofverspreiding door transport met shovel en verwaaiing vanaf bedrijfsterrein
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat op 1 en 2 maart 2018 op het bedrijfsterrein van verdachte stofverspreiding van ertsen heeft plaatsgevonden. Die stofverspreiding werd veroorzaakt door transport met een shovel en door verwaaiing vanaf het opslagterrein. Het transport met de shovel levert handelen in strijd met vergunningvoorschrift 0.2.31 op en het nalaten voldoende maatregelen te nemen om stofverspreiding vanaf het opslagterrein door verwaaiing te voorkomen, levert handelen in strijd met vergunningvoorschrift 0.2.45 op.
Toerekening gedragingen aan verdachte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de gedragingen die hebben geleid tot dit handelen in strijd met de vergunningvoorschriften aan verdachte als rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Wat betreft het veroorzaken van stofverspreiding van ertsen door transport met een shovel vindt de rechtbank dat zich ten aanzien van deze werkzaamheden in ieder geval de onder 2, 3 en 4 genoemde omstandigheden voordoen en dat deze werkzaamheden daarom aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De omstandigheid dat de werkzaamheden werden uitgevoerd door een door verdachte gecontracteerd bedrijf maakt dit, anders dan bepleit door de verdediging, niet anders. Verdachte was de vergunninghouder en vermocht erover te beschikken of de werkzaamheden plaatsvonden, zo kan ook worden afgeleid uit het gegeven dat de werkzaamheden op 1 maart na de melding van de ODNZKG door verdachte werden stilgelegd. Verder blijkt uit de door de verdediging overgelegde stukken weliswaar dat het gecontracteerde bedrijf in haar relatie tot verdachte gehouden was om stofverspreiding te voorkomen maar ook dat het optreden van stofverspreiding bij verdachte diende te worden gemeld en dat in dat geval in overleg met verdachte maatregelen dienden te worden getroffen, zodat ook uit hetgeen partijen over en weer met elkaar hadden afgesproken, blijkt van de (eind)verantwoordelijkheid van verdachte. Van verdachte – als vergunninghouder en opdrachtgever – kon redelijkerwijs worden gevergd dat zij adequaat toezicht hield op de werkzaamheden en dat zij zou ervoor zou zorgen dat geen stofverspreiding optrad.
Wat betreft de toerekening van de werkzaamheden met de shovel op 2 maart 2018
aan verdachte verdient nog aandacht dat de vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard dat deze werkzaamheden een ongewenst initiatief van de werknemer van het gecontracteerde bedrijf waren. Verdachte zou namelijk op 1 maart 2018 deze werkzaamheden hebben stilgelegd en ging er vanuit dat het gecontracteerde bedrijf zou begrijpen dat bij ongewijzigde weersomstandigheden de stillegging ook voor
2 maart 2018 zou gelden. Deze verklaring van verdachte geeft de rechtbank geen aanleiding om de werkzaamheden met de shovel op 2 maart 2018 niet aan verdachte toe te rekenen. De vertegenwoordiger van verdachte heeft namelijk ook desgevraagd verklaard dat het gecontracteerde bedrijf kennelijk onvoldoende duidelijk was gemaakt geen activiteiten op te starten. Verder hield verdachte ook toezicht op de werkzaamheden en lag het op de weg van verdachte om juist op 2 maart 2018 er op toe te zien dat de shovelwerkzaamheden niet werden hervat.
Wat betreft het nalaten voldoende maatregelen te nemen om stofverspreiding vanaf het opslagterrein door verwaaiing te voorkomen, vindt de rechtbank dat ook dit aan verdachte als rechtspersoon kan worden toegerekend. In dit verband wordt aan alle vier hiervoor bij het toetsingskader genoemde omstandigheden voldaan. De verdediging heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
Opzet
De rechtbank vindt ten aanzien van het verwijt dat zij op 1 maart 2018 heeft nagelaten voldoende maatregelen te nemen om stofverspreiding vanaf het opslagterrein door verwaaiing te voorkomen en daarmee in strijd heeft gehandeld met vergunningvoorschrift 0.2.45, opzet bij verdachte niet bewezen. Uit het dossier blijkt dat verdachte vanwege de vorstperiode de nodige voorzorgsmaatregelen had getroffen om stofverspreiding te voorkomen. Zo werden de opslagen bewerkt met het korstvormende middel Latex en is een watersproeiwagen ingezet met warm water. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte er op dat moment niet vanuit had mogen gaan dat die getroffen maatregelen afdoende zouden zijn om stofverspreiding te voorkomen. De rechtbank zal verdachte dus vrijspreken van dit onderdeel van de beschuldiging. Wat de officier van justitie heeft aangevoerd over de leer van het kleurloos opzet maakt dit niet anders, nu dit leerstuk niet inhoudt dat voor een bewezenverklaring van het opzettelijk overtreden van vergunningsvoorschriften niet hoeft te worden vastgesteld dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had gericht op het overtreden van die voorschriften.
Ten aanzien van 2 maart 2018 komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het opzettelijk in strijd handelen met vergunningsvoorschrift 0.2.45. Verdachte wist op dat moment immers dat de genomen voorzorgsmaatregelen op 1 maart 2018 niet afdoende waren gebleken en nam dus op 2 maart 2018 door geen aanvullende maatregelen te treffen (minst genomen) de aanmerkelijke kans voor lief dat opnieuw stofverspreiding zou optreden. Voor het bewijs van opzet is ook van belang dat de vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard bekend te zijn met het vergunningvoorschrift.
Wat betreft het op 1 en 2 maart 2018 veroorzaken van stofverspreiding door de transport met de shovel van ertsen en het daarmee handelen in strijd met vergunningvoorschrift 0.2.31, vindt de rechtbank opzet bij verdachte bewezen. Dat de bestuurder van de shovel met opzet heeft gehandeld, is evident. De bestuurder kon namelijk zien dat zijn werkzaamheden stofverspreiding veroorzaakten en ging er desondanks mee door. Dit opzet bij de bestuurder kan ook aan verdachte worden toegerekend. Hierbij is van belang wat de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de toerekening van de gedraging – het transporteren van ertsen met de shovel – aan verdachte. Verdachte was door het houden van toezicht en het geven van instructies nauw betrokken bij deze werkzaamheden. Verder is voor het bewijs van opzet van belang dat de vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard bekend te zijn met het vergunningvoorschrift.
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 1 maart 2018 te Velsen,
heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de
omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, afgegeven op 16 januari 2007, onder kenmerk 2007-00001, welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting aan de Wenckebachstraat (1),
immers werden in strijd met voorschrift 0.2.31 van de omgevingsvergunning ertsen van de opslagen gelegen tussen de Ertsveldweg en de Steigerweg zodanig getransporteerd dat stofverspreiding optrad, die buiten een afstand van 2 meter van de bron nog visueel waarneembaar was
op 2 maart 2018 te Velsen,
heeft gehandeld in strijd met voorschriften van de
omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, afgegeven op 16 januari 2007, onder kenmerk 2007-00001, welke
voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting aan de Wenckebachstraat (1),
immers werden in strijd met voorschrift 0.2.31 van de omgevingsvergunning ertsen van de opslagen gelegen tussen de Ertsveldweg en de Steigerweg zodanig getransporteerd dat stofverspreiding optrad, die buiten een afstand van 2 meter van de bron nog visueel waarneembaar was
werden in strijd met voorschrift 0.2.45 van de omgevingsvergunning
opslagterreinen van de opslagen gelegen tussen de Ertsveldweg en de Steigerweg niet vochtig gehouden en niet op een zodanige wijze schoon gehouden dat geen direct bij de bron waarneembare stofverspreiding van ertsen optrad.