ECLI:NL:RBAMS:2023:5659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
AMS 23/3690
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek op grond van de Huisvestingswet met zicht op legalisatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek op grond van de Huisvestingswet (Hvw). Eiser had op 4 januari 2021 verzocht om handhaving tegen een woning in Amsterdam, die volgens hem in strijd met de Hvw door meerdere huishoudens werd bewoond. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 6 december 2021 afgewezen. Eiser ging in bezwaar, maar het college bleef bij de afwijzing. De rechtbank behandelde de zaak op 30 augustus 2023, waarbij eiser en de gemachtigden van het college en de eigenaar aanwezig waren. De eigenaar was echter niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat er geen overtredingen zijn geconstateerd. Eiser stelde dat er al meerdere huishoudens in de woning woonden voordat de vergunning voor woningvorming was verleend. De rechtbank concludeert dat er zicht was op legalisatie, omdat de vergunning voor woningvorming al was aangevraagd ten tijde van het handhavingsverzoek. Dit werd ook aan eiser gecommuniceerd. De rechtbank oordeelt verder dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door essentiële stukken niet tijdig aan eiser te verstrekken, maar dat dit niet heeft geleid tot schade voor eiser, omdat hij alsnog kon reageren op de stukken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar draagt het college op om het griffierecht aan eiser te vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen en is openbaar uitgesproken op 7 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. F. Schuttenhelm).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit Badhoevedorp (de eigenaar)
(gemachtigde: mr. J. Poot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek op grond van de Huisvestingswet (Hvw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 6 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 juni 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van de eigenaar. De eigenaar en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Wat aan het beroep vooraf ging

2.1.
Eiser woont op de [adres 1] in Amsterdam. Eiser heeft het college op 4 januari 2021 verzocht handhavend op te treden tegen de woning op de [adres 2] . Volgens eiser wordt de woning sinds 16 augustus 2020, in strijd met artikel 21 van de Hvw, bewoond door meerdere huishoudens.
2.2.
Op 23 oktober 2020 is aan de eigenaar van de [adres 2] een omgevingsvergunning verleend en op 5 mei 2021 een vergunning voor woningvorming op grond van de Hvw. Hierdoor bestaat het pand uit vier zelfstandige woonruimten, te weten [adres 2] [toevoeging 1] , [toevoeging 2] , [toevoeging 3] en [toevoeging 4] .
2.3.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft op 24 en 29 november 2021 administratief- en een buitendienstonderzoek plaatsgevonden. De woningen [adres 2] [toevoeging 1] en [toevoeging 4] zijn door toezichthouders van het college op 24 november 2021 bezocht en de woningen op [adres 2] [toevoeging 2] en [toevoeging 3] op 29 november 2021. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in rapporten van bevindingen van 24 en 29 november 2021.
3. Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen, omdat bij de huisbezoeken op 24 en 29 november 2021 geen overtredingen zijn geconstateerd op grond van de Huisvestingswet en Huisvestingsverordening (HVV). Uit de rapporten van bevindingen blijkt dat de woningen elk afzonderlijk worden bewoond door één huishouden.
4. Eiser voert in beroep – kort samengevat – aan dat het college onvoldoende invulling heeft gegeven aan de beginselplicht tot handhaving. In maart 2021 was uit de inschrijving in de Basisregistratie personen (Brp) al duidelijk dat sprake was van overtreding. Het college heeft het handhavingsverzoek onvoldoende voortvarend opgepakt. Verder heeft het college, ondanks verzoeken daartoe, eiser niet het volledige dossier verstrekt.
Beoordeling door de rechtbankAfwijzing van het handhavingsverzoek
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat er geen overtredingen zijn geconstateerd. Eiser voert aan dat dat er al meer huishoudens in de woning woonden voordat de vergunning voor woningvorming (splitsing) was verleend op 5 mei 2021. Daarbij had het college volgens eiser voortvarender moeten handelen. Beide argumenten doen niet af aan de beslissing van het college. Dit komt omdat ten tijde van het handhavingsverzoek van 4 januari 2021 de aanvraag voor een vergunning voor woningvorming al was gedaan. . Er was daarom sprake van zicht op legalisatie, waardoor het college niet handhavend hoefde op te treden. [1] Dat is ook met eiser gecommuniceerd in de e-mail van 23 maart 2021, waarin is gemeld dat de splitsingsvergunning wordt afgewacht.
5.2.
Het college is vervolgens zelf verder gaan kijken dan het handhavingsverzoek door te onderzoeken of sprake is van omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte in de vier nieuw gevormde appartementen. Daarvoor zijn op 24 en 29 november 2021 huisbezoeken afgelegd en rapporten van bevindingen opgesteld. Uit deze rapporten volgt dat geen sprake is van een overtreding. Over het appartement op nummer [adres 2] [toevoeging 2] heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat voor bewoning door moeder en zoon op grond van artikel 3.1.4, eerste lid, van de HVV geen vergunning nodig is. Eisers gronden over de maatvoering in het appartement op nummer [adres 2] [toevoeging 4] ten slotte horen thuis in de procedure over de verlening van de vergunning voor woningvorming en de omgevingsvergunning voor de verbouwing van de woning en niet bij deze procedure over het handhavingsverzoek.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake was van overtreding van artikel 3.1.1, derde lid, onder c, van de HVV (omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte) en dat voor zover sprake was van overtreding van artikel 3.1.1, derde lid, onder d, van de HVV (woningvorming) er zicht was op legalisatie, hetgeen ook is gebeurd.
Onzorgvuldige voorbereiding
6. De rechtbank is wel van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Essentiële stukken, zoals de beide rapporten van bevindingen, zijn in de bezwaarfase niet aan eiser toegestuurd terwijl hij daar meerdere malen om heeft gevraagd. Eiser heeft aangevoerd dat hij daardoor in de bezwaarfase in zijn belangen is geschaad en dat hij zijn bezwaarprocedure niet goed heeft kunnen voeren, omdat voor hem onduidelijk was wat er was geconstateerd. Eiser meent dat hij wellicht niet in beroep was gegaan als er meer duidelijkheid was verschaft. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schending van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft de stukken in beroep alsnog overgelegd en eiser heeft hierop kunnen reageren. In zoverre is eiser dan ook niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Echter, ziet de rechtbank hierin wel aanleiding om het college op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. [2] Dwangsom
7.1.
Eiser heeft het college op 13 april 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 16 januari 2022 en het college daarbij aangezegd binnen twee weken een besluit te nemen. Het college heeft eiser daarop tweemaal uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 20 en 25 april 2022. Eiser vond dit te snel om zich goed te kunnen voorbereiden. Uiteindelijk vond de hoorzitting plaats op 25 mei 2022. Het college heeft de beslissing op bezwaar op 21 juni 2022 genomen en bekendgemaakt.
7.2.
Het college heeft niet binnen twee weken na de ingebrekestelling beslist. De rechtbank is echter van oordeel dat de termijnoverschrijding te wijten is aan eiser, omdat hij eerst een volledig procesdossier en een hoorzitting wilde. Hoewel begrijpelijk, is de rechtbank van oordeel dat eiser zich had moeten realiseren dat op het moment dat hij het college in gebreke stelde, het college binnen een termijn van twee weken een beslissing op het bezwaar zou willen nemen en dat daarvoor ook een hoorzitting zou worden gepland. Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb is het college immers een dwangsom verschuldigd nadat twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling zijn verstreken. Eiser heeft dat ook in zijn ingebrekestelling geschreven. Daarnaast heeft het college er alles aan gedaan om binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling het dossier toe te sturen, een hoorzitting in te plannen en een besluit te nemen. Het college heeft in de e-mail van 19 april 2022 ook aan eiser meegedeeld dat het niet bereid was om een dwangsom te betalen voor uitstel dat op zijn verzoek plaatsvindt. Het college heeft dan ook op goede gronden geen dwangsom toegekend.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
9. Gelet op hetgeen onder 6 is overwogen moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraken van deze rechtbank van 15 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3966 (rov. 43) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1700.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3390.