ECLI:NL:RBAMS:2023:5650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
13.120373.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belediging van twee buitenlandse meisjes in het openbaar vervoer

Op 24 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en belediging van twee buitenlandse meisjes. De feiten vonden plaats op 10 mei 2023 op een treintraject in de gemeenten Haarlemmermeer en Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003 en gedetineerd, werd beschuldigd van het mishandelen van aangeefster 1 door haar hard vast te pakken en aan haar haar te trekken, en het slaan van aangeefster 2. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij aangeefster 2 beledigd had door in haar richting te spugen. Tijdens de zitting op 10 augustus 2023 heeft de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank achtte de mishandeling en belediging bewezen op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals aanbevolen door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die het toepassen van jeugdstrafrecht rechtvaardigden, ondanks de jonge leeftijd van de verdachte. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast, gezien de recidive.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.120373.23
Parketnummers vorderingen tul: 13.261716.21 en 16.079868.22
Datum uitspraak: 24 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , gedetineerd in de [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. R. Shabhazi, naar voren heeft gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van wat de deskundige, [reclasseringswerker] , naar voren heeft gebracht.

2.De beschuldiging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. mishandeling van [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] op 10 mei 2023 te gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam;
2. belediging van [aangeefster 2] op 10 mei 2023 te gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, behoudens het onder feit 1 tenlastegelegde stompen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat het tenlastegelegde stompen niet kan worden bewezen. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 10 mei 2023 op het treintraject [traject] aangeefster [aangeefster 1] heeft mishandeld door haar hard vast te pakken en haar met kracht aan haar haar te trekken. Aangeefster heeft hierover verklaard en getuigen [aangeefster 2] en [getuige] hebben dit gezien. De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte [aangeefster 2] met kracht op haar wang heeft geslagen. Aangeefster heeft hierover verklaard en ook dit hebben getuigen [aangeefster 1] en [getuige] gezien. Verdachte geeft zelf bij zijn verhoor inbewaringstelling aan dat hij het eens is met de omschrijving van de gebeurtenissen zoals is geschetst door de vrouwen. Verder bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen in het dossier van het uitkijken van de beelden dat de aangiften van aangeefster ondersteunt.
4.3.2.
Feit 2
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte aangeefster [aangeefster 2] heeft beledigd door op 10 mei 2023 op het treintraject [traject] op korte afstand in haar richting te spugen. Aangeefster heeft hierover verklaard en getuige [getuige] heeft dit gezien. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van de politie is dit eveneens op de camerabeelden te zien. Tot slot heeft verdachte zelf bekend aangeefster op haar schoen te hebben gespuugd.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 10 mei 2023 te gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam, te weten op het treintraject [traject] , [aangeefster 1] en [aangeefster 2] heeft mishandeld door het haar van voornoemde [aangeefster 1] met kracht vast te pakken en vervolgens met kracht aan het haar van voornoemde [aangeefster 1] te trekken en vervolgens voornoemde [aangeefster 2] met kracht op haar wang te slaan;
feit 2:
op 10 mei 2023 te gemeente Haarlemmermeer en Amsterdam, te weten op het treintraject [traject] opzettelijk [aangeefster 2] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door meerdere malen op korte afstand te spugen in de richting van voornoemde [aangeefster 2] .

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld volgens het volwassenstrafrecht tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan 101 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Hierbij heeft zij verzocht om de dadelijk uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden te bevelen. Verdachte heeft gehandeld vanuit discriminatieaspect en de rechtbank moet hiermee - als motief en in elk geval als bijzonder vernederende omstandigheid - rekening houden bij de strafoplegging.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om jeugdstrafrecht toe te passen. Het is belangrijk dat verdachte zijn plek bij [zorginstelling] in Hilversum behoudt. Hij kan deze behouden als hij door het jeugdstrafrecht wordt afgestraft. Dit in combinatie met een klinische opname om te werken aan zijn verslavingsproblematiek.. De verdediging verzoekt verder om de begeleiding bij de bijzondere voorwaarden te laten plaatsvinden door een andere instantie dan het Leger des Heils. Een instantie die gespecialiseerd is in verstandelijke beperking en verslavingszorg, zoals Fivoor. Verder moet de op te leggen straf niet langer zijn dan de duur van het voorarrest. Wel is het belangrijk dat verdachte vanuit detentie overgaat naar een kliniek voor opname.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Veroordeling volgens het volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten negentien jaar oud. Een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan volgens het jeugdstrafrecht worden berecht als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van dergelijke omstandigheden. De rechtbank volgt daarin het reclasseringsadvies van 27 juli 2023, waarin wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Het advies is ter zitting door deskundige [reclasseringswerker] toegelicht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de reclassering, hoewel verdachte momenteel in een JJI is geplaatst, buiten een dergelijke plaatsing minder mogelijkheden ziet voor pedagogische beïnvloeding en onder het volwassenenstrafrecht meer mogelijkheden ziet voor het toeleiden van verdachte naar passende zorg.
Strafmotivering
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft twee toeristen in de trein, zonder enige aanleiding, uitgescholden, lastig gevallen, mishandeld en een van hen beledigd. Dit gebeurde in het openbaar vervoer. Verdachte heeft hiermee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van de slachtoffers en zich agressief gedragen. Uit het strafblad van verdachte van 13 juni 2023 blijkt dat verdachte al eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, eveneens voor geweldsdelicten en beledigingen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de adviezen en de persoonlijke omstandigheden die zijn gebleken uit hetgeen is besproken ter zitting en uit de reclasseringsrapporten over verdachte. Uit het meest recente reclasseringsadvies van 27 juli 2023, opgesteld door [reclasseringswerker] , volgt dat gelet op de (oplopende) risico’s en zorgen in combinatie met de ernst van de geconstateerde problematiek de reclassering tot de conclusie komt dat ambulante begeleiding/behandeling deze risico’s op recidive onvoldoende kan borgen en ontoereikend is gebleken. Vanwege zijn coping in combinatie met middelengebruik is intensief toezicht en dagbehandeling/klinische opname noodzakelijk. De reclassering ziet enkel nog mogelijkheden indien verdachte aansluitend aan detentie klinisch wordt geplaatst. Een indicatieaanvraag bij het IFZ is inmiddels gedaan. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank wil verdachte een kans geven om zijn leven weer op de rit te krijgen middels een hulpplan van de reclassering en neemt het advies van de reclassering over.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die rechters in soortgelijke zaken opleggen, zoals vastgelegd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het handelen van verdachte is ingegeven door een discriminatoir motief. Naar het oordeel van de rechtbank komt zijn handelen eerder voort uit zijn psychische gesteldheid. Mede hierin ziet de rechtbank dan ook reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzonder voorwaarden.
Dadelijke uitvoerbaarheidVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten mishandeling.
Gelet op het als hoog ingeschatte recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht op grond van artikel 14e Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.De tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen

Bij de stukken bevinden zich de op 21 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie van dezelfde datum in het arrondissement Amsterdam:
  • in de zaak met parketnummer 16-079868-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2022, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie van twee maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • in de zaak met parketnummer 13-261716-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2022, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen te gelasten.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
mishandeling, meermalen gepleegd
feit 2:
eenvoudige belediging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vijf maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
twee maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt alsalgemenevoorwaarden:
Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt alsbijzonderevoorwaarden:
1.
Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in een door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing nader te bepalen zorginstelling. De opnamestart is nog niet bekend. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
2.
Meldplicht bij reclassering
Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4.
Dagbesteding
Indien haalbaar- en door de reclassering nodig wordt geacht dan spant verdachte zich in voor het vinden en behouden van [betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding], met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
5.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
De rechtbank geeft de reclassering opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en betrokkene daarbij te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 20 december 2022 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
jeugddetentie van twee maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 15 april 2022 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
werkstraf van 60 uur.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en M.J.A. Grimmelikhuijsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 augustus 2023.
[(...)]