ECLI:NL:RBAMS:2023:563

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
C/13/716497 / HA ZA 22-322
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen voormalige bestuurders en aandeelhouders over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst en betaling van de koopsom van aandelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., en hun respectieve bestuurders en aandeelhouders. De partijen hebben in 2010 samen de besloten vennootschap Quality First, We Care Day Care B.V. opgericht, waarbij zij ieder 50% van de aandelen bezaten. Na een beëindiging van een affectieve relatie in 2017 ontstonden er conflicten tussen de bestuurders, wat leidde tot juridische procedures. In 2020 werd een minnelijke regeling getroffen, vastgelegd in een proces-verbaal, waarin werd afgesproken dat [eiseres] haar aandelen aan [gedaagde] zou verkopen. Deze regeling werd later aangepast in een Vaststellingsovereenkomst, waarin onder andere de betaling van de koopsom van € 74.000 werd geregeld.

Echter, na de ondertekening van de akten ontstond er een geschil over de uitvoering van deze overeenkomst. [gedaagde] vorderde dat [eiseres] de tweede termijn van de koopsom zou betalen, terwijl [eiseres] stelde dat zij deze kon verrekenen met haar vorderingen op [gedaagde]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] en [gedaagde] in conventie en reconventie gezamenlijk behandeld, waarbij de kernvraag was of [eiseres] de tweede termijn van de koopsom moest voldoen of dat zij deze kon verrekenen met haar eigen vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] niet kon aantonen dat zij een hogere vordering op [gedaagde] had dan het resterende bedrag van de koopsom, waardoor de vordering in conventie niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de opeisbaarheid van de rekening-courantschuld en de vorderingen met betrekking tot de gelegde beslagen en het pandrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/716497 / HA ZA 22-322
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.P.M. van Woensel te AMSTERDAM,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 april 2022, met de daarin genoemde producties,
- het herstelexploot van 25 april 2022,
- de conclusie van antwoord (tevens inhoudende reconventionele vorderingen), met de daarin genoemde producties,
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022, waarbij de datum voor een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties tevens wijziging van eis van [eiseres] ,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] . [eiseres] en [gedaagde] hebben in 2010 de besloten vennootschap Quality First, We Care Day Care B.V. (hierna: Quality First) opgericht. [eiseres] en [gedaagde] hielden daarbij ieder 50% van de aandelen in Quality First, die een kinderdagverblijf exploiteert.
2.2.
[naam 2] en [naam 1] zijn vanaf de oprichting werkzaam geweest in de onderneming. [naam 2] en [naam 1] hadden ook een aantal jaren een affectieve relatie; daaraan is in 2017 een einde gekomen. Daarna ontstonden tussen hen zowel privé als zakelijk conflictueuze situaties.
2.3.
[gedaagde] heeft op 26 november 2019 in een procedure tegen Quality First, met [eiseres] als belanghebbende, de Ondernemingskamer verzocht om een onderzoek naar Quality First en het treffen van voorlopige maatregelen. Dat heeft geleid tot een minnelijke regeling die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van de Ondernemingskamer van 23 januari 2020. De regeling hield, kort gezegd, in dat [eiseres] haar aandelen aan [gedaagde] zou verkopen.
2.4.
[eiseres] heeft de Ondernemingskamer op 18 december 2020 verzocht om voortzetting van de procedure, waarop [gedaagde] de Ondernemingskamer kort gezegd heeft gevraagd de eerder getroffen regeling aan te passen. Dat heeft geleid tot een nieuwe minnelijke regeling die als volgt, voor zover hier van belang, is weergegeven in het proces-verbaal van de zitting van de Ondernemingskamer van 2 februari 2021 (hierna: de Vaststellingsovereenkomst):
Partijen, zijn ter vervanging van de regeling zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 23 januari 2020 het volgende overeengekomen:
1) [gedaagde] B.V. (hierna: [gedaagde] ) verkoopt de aandelen die zij houdt in het geplaatste kapitaal van Quality First, We care Day Care B.V. (hierna: Quality First ) aan [eiseres] B.V. (hierna: [eiseres] ) tegen betaling van een bedrag van € 74.000.
2) De overdracht van de onder 1 genoemde aandelen vindt plaats uiterlijk op 1 maart 2021. De betaling van het onder 1 genoemde bedrag van € 74.000 vindt plaats in twee termijn van € 37.000 elk, op 1 maart 2021 en 31 december 2021.
3) Over het nog niet betaalde gedeelte van de koopsom is [eiseres] aan [gedaagde] een rente verschuldigd van 0,55% per maand.
4) Op de datum van overdracht van de aandelen zal op de aandelen ten behoeve van [gedaagde] een pandrecht worden gevestigd ter zekerheid tot betaling van de tweede termijn van de koopsom en dat pandrecht zal vervallen bij betaling van de volledige koopsom.
5) [naam 2] zal tot 1 maart 2021 de bedrijfsvoering op de huidige voet voortzetten.
6) Op 1 maart 2021 zal [gedaagde] terugtreden als bestuurder van Quality First en zal het dienstverband tussen Quality First en [naam 2] eindigen. [naam 2] ontvangt tot 1 maart 2021 salaris inclusief vakantiegeld en zonder dat niet opgenomen vakantiedagen worden uitbetaald.
7) (…)
8) (…)
9) (…)
10) De kosten van de notaris voor overdracht van de aandelen en het vestigen van het pandrecht zullen bij helfte worden gedragen door [gedaagde] en [eiseres] .
11) Partijen verlenen elkaar na uitvoering van deze overeenkomst over en weer finale kwijting.
12) Partijen trekken hun verzoeken aan de Ondernemingskamer hierbij in.
13) (…)
2.5.
Partijen hebben notaris mr. P. de Boer (hierna: de notaris) opdracht gegeven om de in voormelde vaststellingsovereenkomst genoemde leveringsakte en pandakte op te stellen. De notaris heeft hen de concept-aktes op 1 maart 2021 toegezonden.
2.6.
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst omdat zij het niet eens werden over de inhoud van de door de notaris opgestelde concepten. [gedaagde] en [naam 2] hebben vervolgens bij dagvaarding van 6 april 2021 een kort gedingprocedure tegen [eiseres] en [naam 1] aanhangig gemaakt, waarbij onder meer werd gevorderd dat [eiseres] en [naam 1] zouden worden veroordeeld mee te werken aan het passeren van de notariële leveringsakte van de aandelen. Bij vonnis van 28 april 2021 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd en zijn [gedaagde] en [naam 2] veroordeeld in de proceskosten van € 3.092,00.
2.7.
Op 27 juli 2021 zijn de leveringsakte en de pandakte getekend. [eiseres] heeft daarna de eerste termijn van de koopsom van € 37.000,00 aan [gedaagde] voldaan. De tweede termijn diende [eiseres] volgens de afspraken uiterlijk op 31 december 2021 aan [gedaagde] te voldoen.
2.8.
Bij e-mail van 17 december 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] meegedeeld dat de tweede termijn van de koopsom voor de aandelen in Quality First zal worden verrekend met een vordering op [gedaagde] ten bedrage van
€ 34.572,23, dat na deze verrekening een te betalen bedrag van € 2.427,77 resteert, dat het laatstgenoemde bedrag verhoogd dient te worden met de rente van 0,55% over de periode van 1 maart 2021 tot 31 december 2021 en dat [eiseres] op 31 december 2021 daarom een bedrag van € 2.536,67 zal overmaken op de rekening van [gedaagde] tegen finale kwijting van de koopsom van de overgenomen aandelen in Quality First.
2.9.
Op of omtrent 31 december 2021 heeft [eiseres] een bedrag van € 2.536,67 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] .
2.10.
[gedaagde] heeft deurwaarderskantoor Groot & Evers B.V. (hierna: deurwaarder Groot & Evers) ingeschakeld om het restant van de koopprijs te incasseren. Bij exploot van 28 februari 2022 is [eiseres] door [gedaagde] gesommeerd om binnen twee dagen een bedrag van € 36.733,51 aan [gedaagde] te voldoen.
2.11.
[eiseres] heeft geen gehoor gegeven aan het voormelde deurwaardersexploot. [gedaagde] heeft vervolgens op 3 maart 2022 ten laste van [eiseres] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank.
2.12.
Op 23 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [eiseres] verlof verleend voor het ten laste van [gedaagde] leggen van conservatoir beslag onder zichzelf. De vordering van [eiseres] op [gedaagde] is daarbij begroot op een bedrag van in totaal € 41.000,00. Op 23 maart 2022 heeft [eiseres] voor dat bedrag beslag onder zichzelf gelegd.
2.13.
Op eveneens 23 maart 2022 heeft [eiseres] met de omschrijving “
afwikkeling beslag dd 03-03-2022” een bedrag van € 37.027,71 overgemaakt naar de kwaliteitsrekening van deurwaarder Groot & Evers.
2.14.
Op 24 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [eiseres] verlof verleend voor het ten laste van [gedaagde] leggen van conservatoir derdenbeslag onder deurwaarder Groot & Evers. Dat conservatoir beslag is dezelfde dag gelegd.
2.15.
Op 7 april 2022 heeft deurwaarder Groot & Evers ten aanzien van het door [gedaagde] op het bedrag van € 37.027,71 gelegde derdenbeslag, een derdenverklaring ondertekend. In die verklaring meldt deurwaarder Groot & Evers, voor zover hier van belang, het volgende:
sprake van een voor verrekening vatbare tegenvordering ad € 1.796,25 uit hoofde van uitgevoerde incasso- en executiewerkzaamheden
netto resteert derhalve : € 35.231,46

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert samengevat en na wijziging van eis - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van [gedaagde] :
a. tot betaling van een bedrag van € 33.155,41, vermeerderd met de wettelijke rente,
b. om binnen een week het op 3 maart 2022 ten laste van [eiseres] onder de Rabobank gelegde derdenbeslag op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
c. om binnen een maand mee te werken aan het opheffen van het op aandelen van Quality First rustende pandrecht, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
d. in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, de beslagkosten en de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. te verklaren voor recht dat de door [eiseres] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn en onverwijld moeten worden opgeheven,
II. te verklaren voor recht dat [eiseres] de gelden schuldig is die voortvloeien uit de notariële leveringsakte en pandakte,
III. [eiseres] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de kosten van de gelegde beslagen.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
Aanleiding wordt gezien om de vorderingen in conventie en reconventie, vanwege de onderlinge samenhang, gezamenlijk te behandelen.
Kern van het geschil
4.2.
In de kern gaat het geschil over de vraag of [eiseres] aan [gedaagde] de tweede termijn van de koopsom van de aandelen dient te voldoen (waarvan na de betaling die [eiseres] op 31 december 2021 heeft verricht (zie 2.8 en 2.9) nog een vordering van € 34.572,23 resteert), dan wel of [eiseres] die vordering kan verrekenen met haar vorderingen op [gedaagde] in conventie. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij een vordering op [gedaagde] heeft die hoger is dan € 34.572,23. Dat betekent dat haar vordering na verrekening hoe dan ook geheel tenietgaat en dat de vordering in conventie onder a. niet kan worden toegewezen. Of de vorderingen onder b. en c. kunnen worden toegewezen, hangt ervan af of zij de vordering van [gedaagde] door middel van verrekening heeft voldaan.
4.3.
[eiseres] stelt een vordering op [gedaagde] te hebben van € 33.155,41, bestaande uit de volgende vorderingen:
- een schadebedrag van in totaal € 19.532,23, vanwege het door [gedaagde] toerekenbaar niet nakomen van de op 2 februari 2021 gesloten Vaststellingsovereenkomst,
- een bedrag van € 11.948,00, uit hoofde van een rekening-courantschuld van [gedaagde] aan Quality First,
- een bedrag van € 1.796,25, vanwege door de deurwaarder aangekondigde executiekosten (zie 2.15).
Deze vorderingen in conventie zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Schade vanwege niet nakomen van de vaststellingsovereenkomst
4.4.
Als grondslag voor de gevorderde vergoeding van het schadebedrag van
€ 19.532,23 voert [eiseres] aan dat [gedaagde] in strijd met artikel 5 van de Vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld. In artikel 5 van de Vaststellingsovereenkomst zijn partijen ten aanzien van Quality First het volgende overeengekomen: “
[naam 2] zal tot 1 maart 2021 de bedrijfsvoering op de huidige voet voortzetten” (zie 2.4). [eiseres] stelt dat [gedaagde] die bepaling niet is nagekomen door in de maand februari 2021 niet de door Quality First aan haar personeel verschuldigde salarissen en de bijbehorende loonheffingen te voldoen. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde] in strijd met het voormelde artikel 5 heeft gehandeld door eigendommen van Quality First te ontvreemden en door meerkosten bij de notaris te veroorzaken. [eiseres] vordert daarom op grond van artikel 6:74 BW betaling van het voormelde schadebedrag.
Salarissen en loonheffingen Quality First februari 2021
4.5.
Niet in geschil is dat [gedaagde] als bestuurder van Quality First in de maand februari 2021 niet de salarissen en loonheffingen van Quality First heeft voldaan. Evenmin is betwist dat [eiseres] het op grond daarvan door Quality First verschuldigde bedrag van € 17.184,73 vervolgens in maart 2021, vanwege de (toen) slechte financiële situatie van Quality First, uit eigen middelen heeft voldaan. De Vaststellingsovereenkomst bevat geen nadere uitleg van wat partijen hebben bedoeld met het op de huidige voet voortzetten van de bedrijfsvoering. Die bepaling moet daarom worden uitgelegd aan de hand van wat partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarvan uitgaande wordt [eiseres] gevolgd in haar stelling dat [gedaagde] met het niet betalen van de salarissen en loonheffingen in strijd met het bepaalde in artikel 5 van de Vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld. Het behoort immers tot de normale taken van een bestuurder dat deze er voor zorgt dat het salaris van het personeel wordt betaald. [gedaagde] heeft geen omstandigheden aangevoerd waarom dat hier anders zou zijn.
4.6.
[eiseres] wordt echter niet gevolgd in haar stelling dat het voorgaande betekent dat [gedaagde] thans een bedrag van € 17.184,73 aan [eiseres] is verschuldigd. Met de betaling van het bedrag van € 17.184,73 heeft [eiseres] namelijk een schuld van Quality First voldaan en niet een schuld van [gedaagde] . Het personeel was immers in dienst van Quality First en niet bij [gedaagde] . Quality First was dus verplicht hun salaris te betalen. Uit de Vaststellingsovereenkomst of de andere overgelegde stukken blijkt niet partijen waren overeengekomen dat [gedaagde] in afwijking daarvan tot 1 maart 2021 de salarissen en loonheffingen van Quality First uit eigen middelen zou betalen. Met de betaling van de salarissen heeft [eiseres] dus niet een betalingsverplichting van [gedaagde] overgenomen, maar een betalingsverplichting van Quality First. Van een verplichting tot betaling van schade door [gedaagde] zou in dit geval alleen sprake kunnen zijn indien Quality First, dan wel [eiseres] namens haar, als gevolg van het handelen van [gedaagde] meer heeft moeten betalen dan de oorspronkelijk verschuldigde salarissen en loonheffing. Dat daarvan sprake is heeft [eiseres] echter niet aangevoerd. Deze vordering is daarmee niet toewijsbaar.
Verdwenen eigendommen van Quality First
4.7.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] een laptop, een hogedrukreiniger, iPads, een bureau, een kast, een bureaustoel en een fiets die toebehoren aan Quality First heeft meegenomen. In verband daarmee vordert zij de betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 1.710,00. Allereerst wordt vastgesteld dat dit spullen zijn waarvan [eiseres] zelf stelt dat Quality First daarvan de eigenaar is. Indien er spullen van Quality First zijn ontvreemd, is het dus Quality First die daardoor schade lijdt en niet [eiseres] . [eiseres] heeft niet aangevoerd dat zij de vordering die volgens haar daarmee op [gedaagde] is ontstaan, van Quality First heeft overgenomen. Bij dit alles komt dat [eiseres] tegenover de ontkenning door [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat voormelde aan Quality First toebehorende eigendommen inderdaad door [gedaagde] zijn meegenomen. Ook deze vordering is daarmee niet toewijsbaar.
Meerkosten notaris
4.8.
Ter uitvoering van de Vaststellingsovereenkomst is er door de notaris een leverings- en pandakte opgesteld. Tussen partijen is vervolgens een discussie ontstaan over de inhoud van die aktes, hetgeen heeft geleid tot een procedure bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank (zie 2.6). [eiseres] stelt dat [gedaagde] daarbij heeft geprobeerd andere afspraken af te dwingen dan die in de Vaststellingsovereenkomst waren overeengekomen, dat [gedaagde] daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de Vaststellingsovereenkomst en dat [gedaagde] daarom de schade die [eiseres] als gevolg daarvan heeft geleden moet vergoeden. Die schade bestaat hier uit een bedrag van € 637,50 aan meerkosten die de notaris in rekening heeft gebracht bovenop het bedrag dat hij oorspronkelijk had geoffreerd, aldus [eiseres] .
4.9.
Voorop wordt gesteld, zoals ook door [gedaagde] aangevoerd, dat partijen in artikel 10 van de Vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat partijen de kosten van de notaris bij helfte zullen verdelen (zie 2.4). In het vonnis van 28 april 2021 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de door de notaris opgestelde concept-aktes op een aantal onderdelen niet een goede vertaling zijn van de Vaststellingsovereenkomst. De notaris heeft na het kort geding nieuwe aktes opgesteld. Anders dan door [eiseres] aangevoerd, is de enkele omstandigheid dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de door de notaris opgestelde aktes niet een goede vertaling zijn van de Vaststellingsovereenkomst, onvoldoende om af te wijken van de in de Vastellingsovereenkomst overeengekomen verdeling van de notariskosten. Van belang daarvoor is dat niet is gebleken dat [gedaagde] aan de notaris heeft opgedragen om de desbetreffende niet met de Vaststellingsovereenkomst overeenkomende passages in die aktes op te nemen. Die passages zijn dus kennelijk, zoals door [gedaagde] aangevoerd, door de notaris zelf opgesteld. Daar komt bij dat het niet ongebruikelijk is dat partijen na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst nog onderhandelen over de nadere tekstuele uitwerking daarvan in een notariële akte. De tekst van een vaststellingsovereenkomst leent zich immers niet altijd voor letterlijke overname daarvan in een notariële akte. Met het enkele onderhandelen over die tekst of met het standpunt innemen dat de door de notaris opgestelde aktes wel een goede vertaling van de Vaststellingsoverkomst zijn, heeft [gedaagde] dan ook niet in strijd met de Vaststellingsovereenkomst gehandeld. Ook deze vordering slaagt daarmee niet.
Schuld in rekening-courant
4.10.
Het is niet langer in geschil dat [gedaagde] een rekening-courantverhouding had met Quality First, op grond waarvan hij nog een bedrag aan Quality First is verschuldigd. Deze rekening-courantverhouding blijkt ook uit de jaarstukken van Quality First. [eiseres] stelt dat Quality First die vordering op 16 december 2021 aan haar heeft overgedragen. [gedaagde] betwist dat sprake is van een rechtsgeldige cessie, omdat de akte van cessie niet is betekend. Op grond van artikel 3:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek worden tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger. [eiseres] heeft een document overgelegd, getiteld ‘akte van stille cessie’. Hoewel in dit geval geen sprake is van een stille cessie maar van een openbare cessie, voldoet dat document aan artikel 3:94 lid 1 BW omdat het een beschrijving van de vordering bevat en zowel de overdragende persoon (Quality First) als de ontvanger ( [eiseres] ) benoemt. In haar e-mail van 17 december 2021 (zie 2.8) heeft [eiseres] verder aan [gedaagde] gemeld dat Quality First de rekening-courantvordering van € 11.948,00 aan haar had overgedragen. Ook aan het tweede vereiste van artikel 3:94 lid 1 BW is dus voldaan. Betekening van de akte is niet vereist. Dat betekent dat Quality First de vordering geldig aan [eiseres] heeft gecedeerd.
4.11.
[gedaagde] betwist echter dat deze vordering opeisbaar is. [gedaagde] stelt dat partijen bij de oprichting van Quality First hebben afgesproken dat de schuld in rekening-courant zou worden verrekend met de dividenduitkeringen door Quality First. Nu [gedaagde] geen aandeelhouder meer is van Quality First en [gedaagde] dus geen dividenduitkeringen van Quality First meer ontvangt, is er dus sprake van een gewijzigde situatie en moeten partijen nieuwe afspraken maken over de aflossing van de schuld in rekening-courant, aldus [gedaagde] .
4.12.
Vastgesteld wordt dat partijen in de Vaststellingsovereenkomst geen afspraken hebben gemaakt over de aflossing van voormelde schuld van [gedaagde] in rekening-courant aan Quality First. [eiseres] heeft betwist dat partijen ooit hebben afgesproken dat de schuld in rekening-courant zou worden verrekend met de dividenduitkeringen door Quality First. Indien er geen afspraak is gemaakt, heeft dat tot gevolg dat de rekening-courantschuld op grond van artikel 6:38 BW opeisbaar is. Indien die afspraak wel is gemaakt, wordt [gedaagde] gevolgd in haar stelling dat die afspraak in beginsel aan de opeisbaarheid in de weg staat. In dat geval is [eiseres] ook niet bevoegd tot verrekening. Aangezien het partijdebat over de opeisbaarheid nog onvoldoende is gevoerd, ziet de rechtbank aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover bij akte uit te laten. Partijen moeten in die akte hun stellingen zo veel mogelijk onderbouwen met stukken of verklaringen, bijvoorbeeld van de door beide partijen genoemde boekhouder Both. Omdat [gedaagde] degene is die zich op de nadere afspraak beroept, zal zij als eerste in de gelegenheid worden gesteld om op een termijn van twee weken een akte te nemen. Na ontvangst van die akte krijgt [eiseres] een termijn van twee weken om te reageren.
Executiekosten deurwaarder
4.13.
Op 3 maart 2022 heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] onder de Rabobank derdenbeslag gelegd. In verband daarmee heeft [eiseres] op 23 maart 2022 een bedrag van € 37.027,71 aan deurwaarder Groot & Evers betaald. Nadat [eiseres] op 24 maart 2022 onder deurwaarder Groot & Evers beslag had gelegd op dat bedrag, heeft deurwaarder Groot & Evers op 7 april 2022 verklaard dat zij het ontvangen bedrag van € 37.027,71 verrekent met een vordering van € 1.796,25 vanwege door deurwaarder Groot & Evers voor [gedaagde] uitgevoerde incasso- en executiewerkzaamheden (zie 2.15). [eiseres] stelt dat zij als gevolg daarvan dus minder dan € 37.027,71 zal ontvangen, waardoor zij tot een bedrag van € 1.796,25 schade lijdt en dat [gedaagde] die schade moet voldoen.
4.14.
Voorop wordt gesteld dat het voormelde bedrag van € 1.796,25 een vordering is van deurwaarder Groot & Evers op [gedaagde] , voor werkzaamheden die deurwaarder Groot & Evers voor [gedaagde] heeft verricht. Nu [gedaagde] die werkzaamheden kennelijk nog niet had betaald, wil deurwaarder Groot & Evers haar vordering op [gedaagde] verhalen op het bedrag dat [eiseres] ten behoeve van doorbetaling aan [gedaagde] op de derdenrekening van deurwaarder Groot & Evers heeft gestort. [eiseres] lijdt daardoor alleen schade indien haar beroep op verrekening met de vordering van [gedaagde] slaagt, zij dus ten onrechte het bedrag van € 37.027,71 op de derdenrekening van de deurwaarder heeft gestort en de deurwaarder dat bedrag daarna niet volledig aan [eiseres] terugbetaalt. Uit hetgeen hiervoor onder 4.4 tot en met 4.9 is overwogen volgt echter dat de verrekening van [eiseres] met de vordering van [gedaagde] voor een bedrag van € 19.532,23 sowieso niet slaagt. Dat bedrag is [eiseres] dus in ieder geval nog aan [gedaagde] verschuldigd, wat betekent dat deurwaarder Groot & Evers dat bedrag aan [gedaagde] moet overmaken. Op dat bedrag zal deurwaarder Groot & Evers vervolgens de vordering van € 1.796,25 op [gedaagde] kunnen inhouden.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat nu het beroep van [eiseres] op verrekening met de vordering van [gedaagde] in ieder geval voor een bedrag van € 19.532,23 niet slaagt, de door [eiseres] geschetste situatie dat zij schade zal leiden doordat deurwaarder Groot & Evers een vordering op [gedaagde] wenst te verrekenen, zich niet voordoet. Ook deze vordering is daarmee niet toewijsbaar.
Opheffing beslagen en pandrecht
4.16.
De vorderingen in conventie en in reconventie die zien op de gelegde beslagen en het pandrecht, kunnen pas worden beoordeeld nadat de rechtbank over de verrekeningsbevoegdheid van [eiseres] heeft beslist. De beslissing op die vorderingen wordt daarom aangehouden.
Ten overvloede
4.17.
Nu in dit vonnis reeds op een groot deel van de door [eiseres] gestelde vorderingen is beslist, wordt partijen in overweging gegeven om op basis daarvan in onderhandeling te treden over een minnelijke regeling van het geschil. Duidelijk is immers dat [eiseres] de vordering van [gedaagde] in elk geval niet geheel met een eigen vordering kan verrekenen en dat [gedaagde] op haar beurt op enig moment nog de door Quality First aan [eiseres] overgedragen vordering uit hoofde van de rekening-courantschuld zal moeten voldoen. Wellicht biedt dat basis voor nader overleg. Partijen wordt daarom in overweging gegeven om niet alleen tijd te besteden aan de opeisbaarheid van de rekening-courantschuld, maar ook om te kijken of op basis van dit vonnis een minnelijke regeling tot mogelijkheden behoort.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 februari 2023 voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 4.12, waarna de wederpartij op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.3.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.

Voetnoten

1.type: PJvV